ECLI:NL:PHR:2025:932

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
23/04311
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van verdachte wegens niet tijdig indienen van middelen van cassatie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 1986, die eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. De veroordeling betreft meerdere strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en verschillende overtredingen van de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft in totaal zeven strafbare feiten gepleegd, waaronder het medeplegen van mishandeling en bedreiging. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte.

Het cassatieberoep is ingesteld op 22 april 2024, maar de verdachte heeft niet binnen de wettelijke termijn van zestig dagen een schriftuur met middelen van cassatie ingediend. Hierdoor kan de Hoge Raad de verdachte niet in zijn cassatieberoep ontvangen, zoals bepaald in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de procureur-generaal is dan ook dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.

De zaak heeft samenhang met een andere zaak, genummerd 23/04259, waarover ook een conclusie zal worden getrokken. De uitspraak van de Hoge Raad zal dus ook betrekking hebben op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte in deze samenhangende zaak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04311
Zitting16 september 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 30 oktober 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden (parketnummer 21-003514-21), wegens
- onder 1 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”;
- onder 2 “medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van de categorie II en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd”;
- onder 3 “medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het verhandelen van wapens een beroep of gewoonte maken”;
- onder 4 “medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het overdragen van wapens een beroep of gewoonte maken”;
- onder 5:
o met betrekking tot de Zastava’s, de Gorenje en de Norico: “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd” en
o met betrekking tot de Tokarev en de Zoraki: “medeplegen en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd” en
o met betrekking tot de munitie “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd”;
- onder 6 “medeplegen van mishandeling” en “medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”;
- en onder 7 “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof kogelgeweren, patroonhouders en munitie onttrokken aan het verkeer en de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen en de verdachte ten aanzien daarvan een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 23/04259. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.

2.De ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. De aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv is op 22 april 2024 betekend. Namens de verdachte is niet binnen zestig dagen nadien een schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.
2.2
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437 lid 2 Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.

3.Slotsom

3.1
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G