ECLI:NL:PHR:2025:885

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
24 augustus 2025
Zaaknummer
23/01961
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en de herkomst van contante betalingen voor werkzaamheden aan een rieten dak en de aankoop van meerdere voertuigen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor witwassen. De verdachte heeft in de periode van 2006 tot 2015 verschillende auto’s aangeschaft en contante betalingen gedaan voor werkzaamheden aan haar woning. De Hoge Raad behandelt de middelen van cassatie die zijn ingediend door de advocaat van de verdachte, A.N. Slijters. De eerste klacht betreft de herkomst van een bedrag van € 19.404,41 dat contant is betaald aan een rietdekker. De verdachte heeft verklaard dat dit bedrag is gefinancierd met een schenking van haar vader, maar het hof oordeelt dat deze verklaring niet voldoende concreet en verifieerbaar is. De tweede klacht betreft de financiering van de aankoop van zeven auto’s, waarbij de verdachte ook hier geen afdoende verklaring heeft gegeven over de herkomst van de bijbetalingen. Het hof concludeert dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van middelen die uit misdrijf afkomstig zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten falen en dat de overschrijding van de redelijke termijn leidt tot vermindering van de opgelegde taakstraf. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01961
Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte
Het cassatieberoep
1. Bij arrest van 9 mei 2023 (parketnummer 23-000422-21) heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde en haar wegens 1. en 2.
“witwassen, meermalen gepleegd”veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof de teruggave gelast van de zaken vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen d.d. 28 december 2020.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 23/01964 en 24/00336. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. A.N. Slijters, advocaat in Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen
4. De middelen zijn gericht tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van feit 1 (middel 1) en feit 2 (middel 2).
De bewezenverklaring
5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“feit 1
zij in de periode van 26 juni 2006 tot en met 19 juli 2006, te [plaats] , gemeente [...] , voorwerpen, te weten geldbedragen (met een totaalwaarde van 19.404,41 euro), telkens heeft overgedragen door met deze geldbedragen facturen te voldoen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , terwijl zij, verdachte, telkens wist, dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
feit 2
zij in of omstreeks de periode van 17 september 2007 tot en met 17 december 2015, in Nederland, van geldbedragen (van 14.300 en 6.600 en 5.500), telkens gebruik heeft gemaakt door met die geldbedragen de aankoop van personenauto's gedeeltelijk te financieren, en de volgende personenauto's:
- een Volkswagen Polo (kenteken: [kenteken 1] ) en
- een Mini Cooper (kenteken: [kenteken 2] ) en
- een Volkswagen Golf (kenteken: [kenteken 3] ) en
- een Mercedes-Benz B 200 (kenteken: [kenteken 4] ) en
- een Mercedes-Benz C 220 (kenteken: [kenteken 5] ) en
- een Mercedes-Benz SLK 350 (kenteken: [kenteken 6] ) en
- een Mercedes-Benz CLA 200 (kenteken: [kenteken 7] )
heeft overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt door met die personenauto(’s) te rijden en/of die personenauto(’s) in te ruilen bij de aankoop van een andere personenauto, terwijl zij, verdachte, telkens wist, dat die geldbedragen en die auto’s – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.”
De bewijsvoering
6. Deze bewezenverklaring berust op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, die in een bijlage (p. 16 e.v.) bij het bestreden arrest zijn opgenomen. Ik verwijs naar de inhoud van die bijlage.
7. Het bestreden arrest bevat daarnaast de volgende, voor de beoordeling van de middelen relevante overwegingen:

“Standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
Daartoe voert de raadsman over feit 1 allereerst aan dat het bedrag op de facturen van de dakdekker onjuist is met als gevolg dat het tenlastegelegde bedrag niet kan worden bewezen verklaard. Er moet worden uitgegaan van een bedrag van € 10.250,35. Dit betekent dat de verdachte genoeg geld had voor de aanschaf van het materiaal voor het dak uit niet-criminele bron. Van haar vader had de verdachte immers € 20.000,00 gekregen. Dat de vader van de verdachte geld had, staat op grond van het dossier vast. De verdachte heeft daarmee een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van de betalingen aan de rietdekker(s) afgelegd. Meer of ander onderzoek dan het (zeer) beperkte onderzoek naar de fiscale gegevens van de vader van de verdachte is niet gedaan en de verdachte is niet meer nader door de politie gehoord over deze lening.
De verdediging heeft zich wat betreft feit 2 op het standpunt gesteld dat bij elke (bijbetaling aan een) auto sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring ten aanzien van de herkomst van het desbetreffende bedrag. Per auto heeft de raadsman als volgt gepleit.
Mercedes B200 ( [kenteken 4] ) (auto 4)
De Mercedes B200 is op 14 mei 2009 aangekocht door enerzijds de inruil van een Mercedes C220 (met kenteken [kenteken 8] , niet op de tenlastelegging) en een bijbetaling van € 14.300,00. Over die bijbetaling heeft de verdachte gemotiveerd verklaard en onderbouwd met stukken dat haar hond, een Amerikaanse Bulldog, twee nestjes met in totaal zeventien puppy’s heeft gekregen. Met de verkoop van alle puppy’s heeft zij de auto kunnen financieren nu dit kostbare honden zijn, met een opbrengst van ongeveer € 1.500,00 tot € 2.000,00 per puppy. Er is onvoldoende sprake van een bewijsvermoeden en de verdachte heeft een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd, die niet nader door het openbaar ministerie is onderzocht.
Volkswagen Polo ( [kenteken 1] ) (auto 1)
Op 25 februari 2011 is door de verdachte door inruil van een Jeep Wrangler (niet op tenlastelegging) en een bijbetaling van € 6.600,00 de Polo aangeschaft. Die bijbetaling is afkomstig uit de inruil van de Mercedes B200 door [betrokkene 4] . Het staat vast dat [betrokkene 4] toen een Mercedes C220 CDI heeft gekocht met inruil van de Mercedes B200 van [verdachte] . Die inruilwaarde was € 14.500,00. Het ligt voor de hand dat als [betrokkene 4] een auto voor de verdachte inruilt, de verdachte dan geld van [betrokkene 4] voor die auto krijgt. [betrokkene 4] heeft haar met deze inruil willen helpen. Bij inruil ontvangt men doorgaans een hogere waarde voor een auto dan bij losse verkoop. Uit zijn schriftelijke verklaring die voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep aan het hof is gestuurd, blijkt dat [betrokkene 4] dat contante geldbedrag aan de verdachte heeft gegeven.
Mini Cooper ( [kenteken 2] )
De verdachte heeft in februari (auto 2011 2) dus € 14.500,00 ontvangen van [betrokkene 4] . Daarmee heeft zij de Volkswagen Polo (met een bijbetaling van € 6.600,00) kunnen financieren, maar ook enkele maanden later de Mini Cooper met als bijbetaling € 5.500,00. De herkomst van deze gelden is dus de inruil van de Mercedes B200 en de verkoop van de puppy’s.
Volkswagen Golf ( [kenteken 3] ) (auto 3)
De zoon van de verdachte, [betrokkene 2] , heeft deze auto aangekocht op 3 augustus 2012, maar omdat hij ten tijde van de aankoop nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt is de auto op naam van de verdachte gesteld, in verband met de verzekering. Bij de aankoop van deze auto is € 6.500,00 bijbetaald (naast de inruil van de Mini Cooper). De tenaamstelling van deze auto vond plaats op 29 november 2012, net voor de verjaardag ( [geboortedatum] 1994) van zoon [betrokkene 2] . Tussen de aankoop en de tenaamstelling heeft de auto bij de autodealer gestaan. Voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep is door de zoon van de verdachte een schriftelijke verklaring opgesteld die aan het hof is overgelegd, waaruit blijkt dat hij de auto heeft kunnen financieren uit eigen inkomsten. Ook autodealer [betrokkene 5] heeft verklaard dat de auto voor de zoon was en dat hij bij de aankoop aanwezig was, en bij het inruilen van de Golf voor een Volkswagen Scirocco wordt gekozen, waarna vervolgens een klusbus op naam van [betrokkene 2] wordt aangeschaft. Wederom heeft het openbaar ministerie geen nader onderzoek gedaan naar deze verklaring.
Mercedes-Benz C220 CDI ( [kenteken 5] ) (auto 5)
Deze auto is gekocht door [betrokkene 4] . [betrokkene 4] heeft bij de aankoop van deze auto de Mercedes B200 van de. verdachte ingeruild zoals hiervoor weergegeven. Daarnaast heeft hij € 15.500,00 contant bijbetaald. [betrokkene 4] kan ruimschoots de door hem gedane contante uitgaven verantwoorden uit zijn inkomen en vermogen. Hij wilde graag een privéauto hebben. Op de aankoop en het gebruik van de Mercedes-Benz C220 is ook niets aan te merken en van ‘vermenging’ is geen sprake.
Mercedes-Benz SLK 350 ( [kenteken 6] ) (auto 6)
Deze auto is gekocht en betaald door [betrokkene 4] , met geld dat van hemzelf afkomstig was, zo blijkt uit het dossier. Van vermenging is geen sprake nu de Mercedes B200 niet is betaald met geld dat uit misdrijf afkomstig was, maar met de opbrengst van de verkoop van de puppy’s. Dat de verdachte af en toe in de SLK heeft gereden, maakt niet dat er sprake is van een schijnconstructie.
Mercedes-Benz CLA 200 ( [kenteken 7] ) (auto 7)
De CLA is gekocht in maart 2015 door de verdachte met een bijbetaling van ongeveer € 5.500,00. Die bijbetaling heeft zij geleend van [betrokkene 4] die dat schriftelijk heeft bevestigd. Zij ruilde de SLK, die eigendom is van [betrokkene 4] , bij die aankoop in. De SLK is in het kader van die inruil ook één dag op naam van de verdachte gesteld: de dealer heeft verklaard dat als de in te ruilen auto niet op naam staat, het wordt gezien als een losse inkooptransactie en niet als inruil, met een lagere opbrengst tot gevolg. De verdachte zou de SLK (die [betrokkene 4] nauwelijks gebruikte) inruilen en hem, na het ontvangen van verzekeringsgelden, de waarde van die auto terugbetalen. Het betreft daarmee een transactie die gelijk is aan de werkwijze met de B200, maar dan omgekeerd: [betrokkene 4] ruilde zijn auto in via de verdachte en de verdachte zou hem de inruilwaarde vergoeden. Door de beslaglegging op de verzekeringsgelden door justitie kon de verdachte [betrokkene 4] niet betalen voor de SLK, met als gevolg dat de auto op naam van een derde is gezet. De verdachte mocht wel in de auto blijven rijden. Kortom: de SLK is regulier ingeruild op de CLA en de bijbetaling heeft de verdachte legaal geleend van [betrokkene 4] .
(…)

Bewijsmotivering feit 1 en 2

Feit 1
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat in 2006 werkzaamheden zijn verricht aan de rieten kap van de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] . De facturen van de rietdekker, ten bedrage van in totaal € 19.404,41, zijn door de verdachte contant betaald. Nu het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat voor de betaling van deze facturen geld is gebruikt dat van een bepaald misdrijf afkomstig is, zal allereerst moeten worden beoordeeld of er op grond van de feiten en omstandigheden zoals daarvan uit het dossier blijkt, sprake is van een vermoeden van witwassen.
De verdachte had in 2006 een gemiddeld bruto jaarinkomen van € 14.884,00 en uit het dossier blijkt niet dat zij, in ieder geval na voldoening van de koopsom voor de eigendom van de onverdeelde helft van de woning in februari van 2006, beschikte over substantiële banktegoeden die of ander vermogen dat voor de betaling van de werkzaamheden aan de kap van de woning hadden kunnen worden opgenomen. Het hof is van oordeel dat het hier gaat om een bedrag van een zodanige omvang – betaald in een relatief korte tijd – in relatie tot het inkomen van de verdachte, dat dit een vermoeden rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat de contanten voor de betaling van de werkzaamheden uit misdrijf afkomstig zijn.
Van de verdachte mag dan worden verwacht dat zij hierover een verklaring aflegt die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte voor het eerst verklaard over de herkomst van het geld. Zij heeft verklaard dat in 2006 bleek dat er een probleem was met het rieten dak van de door haar bewoonde woning: er was sprake van lekkage en van slechte isolatie. Omdat de verdachte en haar moeder [betrokkene 6] destijds niet beschikten over voldoende geld om voor de werkzaamheden aan het dak te betalen, heeft zij haar vader om hulp gevraagd. De vader van de verdachte, [betrokkene 3] , heeft haar vervolgens € 20.000,00 geschonken voor het opnieuw laten bedekken van het dak. Ter onderbouwing hiervan is door de verdediging een schenkingsovereenkomst tussen de verdachte en haar vader overgelegd – en ter verificatie van de handtekening een door [betrokkene 3] ondertekend wensenformulier voor overlijden –, waaruit volgt dat de vader van de verdachte op 1 maart 2006 een bedrag van € 20.000,00 aan haar heeft geschonken. Deze overeenkomst is ondertekend op 1 oktober 2018. Dat dit pas jaren na de schenking is gebeurd, komt volgens de verdediging doordat er in 2006 geen enkele aanleiding was de schenking op papier te zetten. Pas toen eind 2017 door het openbaar ministerie concept-tenlasteleggingen waren verspreid, werd het de verdachte duidelijk dat van haar een verklaring voor de herkomst van dit contante geldbedrag werd verlangd, zodat de overeenkomst toen alsnog, in 2018, op schrift is gesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte een nadere verklaring afgelegd over de herkomst van de door haar ten behoeve van de werkzaamheden aan het dak betaalde gelden. Naast de eenmalige schenking van € 20.000,00 van haar vader, zou zij naast haar reguliere loon ook (soms forse) fooien uit haar werkzaamheden bij het casino hebben ontvangen. Ook heeft zij verklaard – pas ter terechtzitting in hoger beroep – dat de bedragen op de facturen van de dakdekker(s) niet juist zijn: zij zou maximaal € 10.000,00 tot € 11.000,00 hebben betaald voor de werkzaamheden van de dakdekker(s) en het overige geld van de schenking gebruikt hebben voor de aanschaf van het materiaal voor het dak.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het hier aan de orde zijnde geld niet kan worden aangemerkt als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring. Daarbij acht het hof van belang dat de verdachte hiermee pas ter terechtzitting, gedeeltelijk zelfs pas in hoger beroep, is gekomen.
Tijdens het voorbereidend onderzoek is de verdachte meerdere keren verhoord, maar zij heeft toen geen verklaring gegeven voor de herkomst van het geld dat is betaald aan de rietdekkers. Het late tijdstip waarop de verklaring door de verdachte is afgelegd, maakt dat deze verklaring niet meer verifieerbaar is. Daar komt bij het tijdstip van overleggen van de schenkingsovereenkomst (in 2021, terwijl de overeenkomst zou zijn getekend in 2018). Dat de verdachte naast haar reguliere inkomsten flinke fooien zou hebben ontvangen in het Casino, is verder niet nader toegelicht, en pas voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep als bron van het geld voor de rietdekkers naar voren gebracht. De verdachte heeft daarover geen verklaring afgelegd die aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek.
Ook de bewering ter terechtzitting in hoger beroep dat de facturen van de dakdekker(s) onjuist zijn, komt uit de lucht vallen. Deze bewering is ook in strijd met de verklaring van de dakdekker, de door de dakdekker overgelegde facturen en de eigen, eerder afgelegde verklaring van de verdachte op dit punt. De verdachte heeft op de zitting bij de rechtbank verklaard dat zij met de geleende € 20.000,00 de rietdekker heeft betaald en dus niet de leverancier van het materiaal. Rietdekker [betrokkene 1] heeft verklaard dat het benodigde materiaal voor de reparatie aan het dak van de woning apart door de verdachte is aangeschaft en de kosten daarvan ongeveer € 12.000,00 moeten hebben bedragen. Vermeerderd met de door de verdachte betaalde factuurbedragen komen de kosten van de vernieuwing van het dak op een bedrag van € 32.000,00, dat dus ook niet kan zijn bekostigd uit de gestelde lening van € 20.000,00. Hoewel de betaling van het materiaal niet als witwassen aan de verdachte ten laste is gelegd, spelen deze kosten aldus wel een rol bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar verklaring dat de betaling van de rietdekkers is gefinancierd met een schenking van haar vader.
Al deze omstandigheden maken dat de verklaring van de verdachte naar het oordeel van het hof niet kan gelden als min of meer verifieerbaar en concreet, en deze omstandigheden doen ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring, zodat het hof aan deze verklaring voorbijgaat. De verklaring van de verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als een verklaring die het vermoeden van witwassen opzij zet. Als conclusie blijft dan over dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen, telkens, onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Feit 2
Vaststellingen
Het hof stelt, in lijn met het vonnis van de rechtbank, het volgende vast ten aanzien van de auto's.
- Auto 4
De Mercedes B200 (auto 4) is door de verdachte gekocht op 15 mei 2009 (factuurdatum). De verdachte heeft contant een bedrag van € 14.300,00 bijbetaald voor de aankoop van deze auto. De auto heeft van 14 mei 2009 tot en met 21 februari 2011 op naam van de verdachte gestaan. De Mercedes B200 (auto 4) is later door [betrokkene 4] ingeruild voor een bedrag van € 14.500,00. Op het moment van inruilen stond de auto op naam van de verdachte.
- Auto 1
De Volkswagen Polo (auto 1) is door de verdachte gekocht op 25 februari 2011 (factuurdatum). De verdachte heeft contant een bedrag van € 6.600,00 bijbetaald voor de aankoop van deze auto. De Volkswagen Polo (auto 1) is ingeruild bij/ten behoeve van de aankoop van de Mini Cooper (auto 2).
- Auto 2
De Mini Cooper (auto 2) is door de verdachte gekocht op 27 juni 2011 (factuurdatum). Bij de aankoop van deze auto is de Volkswagen Polo (auto 1) ingeruild (inruilwaarde: € 10.000,00). De verdachte heeft contant een bedrag van € 5.500,00 bijbetaald om de totale koopsom van € 15.500,00 te voldoen. De Mini Cooper (auto 2) is ingeruild bij/ ten behoeve van de aankoop van de Volkswagen Golf (auto 3).
- Auto 3
De Volkswagen Golf (auto 3) is door de verdachte gekocht op 3 augustus 2012 (factuurdatum). Deze auto heeft van 29 november 2012 tot en met 2 februari 2013 op naam van de verdachte gestaan. Bij de aankoop van deze auto is de Mini Cooper (auto 2) ingeruild (inruilwaarde: € 11.250,00). Daarnaast is er contant een bedrag van € 6.500,01 betaald voor de aankoop van de Volkswagen Golf (auto 3).
- Auto 5
De Mercedes C220 (auto 5) is gekocht door [betrokkene 4] op 23 februari 2011 (factuurdatum). [betrokkene 4] heeft bij deze aankoop de Mercedes B200 (auto 4), die op naam stond van de verdachte, ingeruild (inruilwaarde: € 14.5 00,00) en heeft daarnaast contant een bedrag van € 15.5 00,00 betaald.
- Auto 6
De Mercedes SLK (auto 6) is gekocht door [betrokkene 4] op 30 november 2013 (factuurdatum). Deze auto heeft van 02 december 2013 tot en met 30 maart 2015 op naam van [betrokkene 4] gestaan en vervolgens van 30 maart 2015 tot en met 1 april 2015 op naam van de verdachte. [betrokkene 4] heeft bij/ten behoeve van de aankoop van deze auto de Mercedes C220 (auto 5) ingeruild (inruilwaarde: € 17.000,00) en contant een bedrag van € 33.000,00 bijbetaald.
- Auto 7
De Mercedes CLA (auto 7) is door de verdachte gekocht op 30 maart 2015 (factuurdatum). Deze auto heeft van 27 maart 2015 tot en met 4 september 2015 op naam van de verdachte gestaan. De verdachte heeft bij deze aankoop de Mercedes SLK (auto 6) ingeruild (inruilwaarde € 36.500,00).
Beoordeling door het hof
In een betrekkelijk korte periode heeft de verdachte verschillende auto's (uit het duurdere segment) gekocht en heeft zij meermalen relatief grote bedragen contant bijbetaald. Het legale inkomen en het legale vermogen van de verdachte in deze periode - 2009 tot en met 2015 - moet ontoereikend worden geacht voor deze (contante) betalingen, nog daargelaten de kosten die zijn verbonden aan het gebruik van dergelijke auto's. Weliswaar had de verdachte in 2005/2006 een bedrag van € 53.690,00 op haar bankrekening staan, maar uit het dossier blijkt dat door de verdachte op 6 februari 2006 een bedrag van € 61.990,70 is overgemaakt naar [naam 1] (notaris) vanwege de aankoop van de onverdeelde helft van de [a-straat 1] te [plaats] , zodat aangenomen mag worden dat het bedrag van € 53.690,00 daaraan is opgegaan. Gelet hierop, en nu uit het dossier niet blijkt van andere bronnen van inkomsten, is naar het oordeel van het hof sprake van feiten en omstandigheden die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.Van de verdachte kan dan worden verwacht dat zij hieromtrent een verklaring aflegt die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Per auto wordt hierna ingegaan op de verklaringen die de verdediging heeft gegeven over de herkomst van - kort gezegd - de (bij)betalingen aan de auto's. Verder zal het hof ingaan op de vraag of de verdachte, ook ten aanzien van de auto's waarvoor zij niet zelf een bijbetaling heeft gedaan, gebruik heeft gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde auto's terwijl zij wist dat die auto's (middellijk) uit misdrijf afkomstig waren.
Het hof stelt voorop dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij alle in de tenlastelegging genoemde auto’s heeft gebruikt.
- Auto 4
De verdachte heeft voor het eerst bij de rechtbank verklaard dat de Mercedes B200 (auto 4), aangeschaft in mei 2009, (deels) is gekocht met geld dat zij had verdiend aan de verkoop van hondenpups. Ter onderbouwing van die stelling heeft de verdediging documenten overgelegd waaruit volgens de verdediging moet worden afgeleid dat de Amerikaanse Bulldog van de verdachte op respectievelijk 1 april en 1 december 2008 meerdere pups heeft gekregen. De verdachte heeft verder - voor het eerst in hoger beroep - één schriftelijke verklaring van een kennelijke koper van een hond (aangeschaft op 14 februari 2009 voor € 2.000,00) overgelegd, een kopie van een paspoort van kennelijk een andere hond, en foto’s van kennelijk de vader, de moeder en de pups. Desgevraagd heeft zij verklaard dat de prijs van een puppy ergens tussen € 1.000,00 en € 2.000,00 lag, maar de exacte bedragen per puppy of het totaalbedrag van de verkoop van pups kon zij niet noemen. Het hof is van oordeel dat de voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde en in hoger beroep nog aangevulde verklaring van de verdachte op dit punt aldus niet, dan wel onvoldoende, is voorzien van concrete gegevens over de beweerdelijke verkopen en mede daardoor ook niet verifieerbaar is. Deze verklaring weerlegt daarmee niet het hiervoor genoemde vermoeden van witwassen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het contante geld voor de bijbetaling van € 14.3 00,00 (op een totale koopprijs van € 24.300,00) voor de aankoop van de Mercedes B200 (auto 4) uit misdrijf afkomstig is.
- Auto 1 en 2
De verdachte heeft verklaard dat de bijbetalingen voor de aankopen van de Volkswagen Polo (auto 1) en de Mini Cooper (auto 2) (€ 6.600,00 respectievelijk € 5.500,00) zijn gedaan met het geld dat zij had gekregen van [betrokkene 4] , die voor haar de Mercedes B200 (auto 4) had ingeruild. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde zij ook dat [betrokkene 4] de Mercedes B200 (dus haar auto) voor een andere auto (voor hemzelf, de Mercedes-Benz C220 (auto 5)) heeft ingeruild en dat hij haar daarvoor een bedrag van € 14.500,00 heeft gegeven, welk bedrag de verdachte later, aan de Volkswagen Polo en de Mini Cooper heeft besteed (auto 1 en 2). De verdachte heeft ook deze verklaring voor het eerst bij de rechtbank afgelegd. Ook deze verklaring is onvoldoende concreet en verifieerbaar. Het hof acht die verklaring bovendien hoogst onaannemelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat de Mercedes B200 (auto 4) door [betrokkene 4] is ingeruild, zoals ook de verdediging zelf heeft aangevoerd. De inruilwaarde is in mindering gebracht op het aankoopbedrag van de auto die [betrokkene 4] op dat moment kocht (de Mercedes C220, auto 5). [betrokkene 4] is meerdere keren gehoord door de politie (als verdachte) en heeft ten overstaan van de rechter-commissaris een verklaring als getuige afgelegd, in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte. Hij heeft tot na de aanvang van het hoger beroep echter op geen enkel moment verklaard dat de hij de inruilwaarde van de Mercedes B200 (auto 4) aan de verdachte heeft gegeven. In hoger beroep is een aanvullende, schriftelijke verklaring, opgemaakt door [betrokkene 4] op 6 april 2023, overgelegd, waarin hij stelt dat hij op de Mercedes-Benz C220 (auto 5) een inruilkorting heeft ontvangen van € 14.500,00 door de inruil van de Mercedes B200 en dat hij ditzelfde bedrag contant aan de verdachte heeft gegeven. Het hof acht het ongeloofwaardig dat zowel de inruilwaarde in mindering is gebracht op de aankoopprijs alsook [betrokkene 4] een bedrag van € 14.500,00 cash in handen heeft gekregen dat hij dan, aldus zijn schriftelijke verklaring, aan de verdachte zou hebben gegeven. Daarbij is van belang dat het betalen van ‘de inruilwaarde’ aan de verdachte pas in hoger beroep naar voren wordt gebracht. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de bijbetalingen voor de aankopen van de Volkswagen Polo (auto 1) en de Mini Cooper (auto 2) niet door de verdachte zijn gedaan met geld dat zij van de inruil door [betrokkene 4] heeft ontvangen, maar met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Wat betreft de Mini Cooper (auto 2) komt daar bovendien bij dat ook de bij de aankoop ingeruilde auto (de Volkswagen Polo, auto 1) valt aan te merken als uit misdrijf afkomstig, zoals voortvloeit uit het voorgaande. Voor beide auto's geldt dat de verdachte daarvan gebruik heeft gemaakt en/of deze heeft omgezet reeds omdat de verdachte de beide auto's heeft ingeruild ten behoeve van de aankoop van andere auto's.
- Auto 3
De verdachte heeft voor het eerst bij de rechtbank verklaard dat de Volkswagen Golf (auto 3) is gekocht voor haar zoon en dat het geld van de bijbetaling van hem afkomstig is. In hoger beroep heeft de verdediging deze verklaring met een schriftelijk stuk, afkomstig van de zoon van de verdachte, onderbouwd. In die verklaring staat dat de zoon van de verdachte de eigenaar was van die auto en dat hij de bijbetaling heeft kunnen doen omdat hij al sinds zijn veertiende jaar in de bouw had gewerkt. De Golf zou later zijn ingeruild voor een (Volkswagen) Scirocco en die laatste weer voor een bedrijfswagen, een Caddy. Waar de verdediging heeft aangevoerd dat de auto tot aan de achttiende verjaardag van [betrokkene 2] bij de autodealer heeft gestaan, wordt daar door de zoon zelf niets over gezegd in zijn verklaring. Wat er echter ook zij van de juistheid van deze verklaringen, vaststaat dat bij de aankoop van de Volkswagen Golf (auto 3), de Mini Cooper (auto 2) is ingeruild. Daarmee is het grootste deel van de aankoopsom voldaan (€ 11.250,00 op een totaal van € 17.750,01). Hiervoor heeft het hof reeds geoordeeld dat de Mini Cooper (auto 2) is gefinancierd met geld/middelen die uit misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop is het hof van oordeel dat ook bij de aankoop van de Volkswagen Golf door de verdachte gebruik is gemaakt van geldbedragen die uit misdrijf afkomstig zijn.
- Auto 5 en 6
De Mercedes C220 (auto 5) is gekocht en betaald door [betrokkene 4] . Hiervoor kwam al aan de orde dat [betrokkene 4] deze aankoop mede heeft gefinancierd door inruil van de Mercedes B200 (auto 4) met een inruilwaarde van € 14.500,00. Daarnaast heeft hij (contant) een bedrag van € 15.500,00 betaald. Het hof heeft reeds geoordeeld dat de Mercedes B200 (auto 4) door de verdachte is gekocht met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Aldus is sprake van. een zodanige vermenging van gelden dat naar het oordeel van het hof ook de opbrengst van de verkoop/inruil van de Mercedes B200 (auto 4) moet worden aangemerkt als geld dat uit misdrijf afkomstig is. Dat leidt er vervolgens toe dat ook ten aanzien van de Mercedes C220 (auto 5) tenminste sprake is van ‘vermenging’ (ervan uitgaande dat het contant door [betrokkene 4] bijbetaalde bedrag een legale herkomst heeft). Het hof is daarom van oordeel dat ook de Mercedes C220 (auto 5) auto (middellijk) afkomstig is uit enig misdrijf. Het hof gaat er verder vanuit dat de verdachte wist dat in ieder geval een deel van de Mercedes C220 (auto 5) is ‘betaald’ met een goed dat uit misdrijf afkomstig was, te weten door inruil van de Mercedes B200 (auto 4). Immers, de verdachte heeft zelf verklaard dat [betrokkene 4] de Mercedes B200 (auto 4) voor haar heeft ingeruild terwijl deze auto op het moment van inruilen op haar naam stond. Uit de verklaring van [betrokkene 4] in zijn tweede verhoor bij de politie volgt bovendien dat hij de Mercedes C220 (door [betrokkene 4] de grijze Mercedes coupé genoemd) heeft gekocht voor het gebruik hiervan door de verdachte. De verdachte was volgens [betrokkene 4] degene die het meest reed in de Mercedes C220 (auto 5). Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de Mercedes C220 (auto 5) moet worden aangemerkt als middellijk uit misdrijf afkomstig (al dan niet door vermenging van ‘legale’ en ‘illegale’ gelden), dat de verdachte dit wist en dat zij gebruik heeft gemaakt van de Mercedes C220 (auto 5), en daardoor deze heeft witgewassen. Hetzelfde geldt voor de Mercedes SLK (auto 6). [betrokkene 4] heeft deze auto gekocht en betaald. De aankoop heeft [betrokkene 4] gefinancierd door inruil van de Mercedes C220 (auto 5) (inruilwaarde € 17.000,00) en door bijbetaling (contant) van € 33.000,00. Bij de politie heeft [betrokkene 4] verklaard dat hij de Mercedes SLK (auto 6) in samenspraak heeft gekocht met de verdachte, dat hij met haar is meegegaan naar [bedrijf 3] (autobedrijf) en dat daar de eerste grijze Mercedes (het hof begrijpt: de Mercedes C220, auto 5) is ingeruild op de Mercedes SLK (auto 6). De eigenaar van [bedrijf 3] heeft verklaard dat hij de verdachte in de Mercedes SLK (auto 6) heeft zien wegrijden na de verkoop van deze auto. Het hof stelt vast dat de verdachte wist dat de Mercedes C220 (auto 5) is gebruikt om de aankoop van de Mercedes SLK (auto 6) mede mee te financieren. Zoals hiervoor is geoordeeld is de Mercedes C220 aan te merken als een uit misdrijf verkregen goed. De Mercedes SLK (auto 6) is gelet hierop (mede) gefinancierd met een uit misdrijf verkregen goed en daardoor aan te merken als uit misdrijf afkomstig (ook hier: tenminste omdat sprake is van vermenging van ‘legaal’ en ‘illegaal’ geld). De verdachte heeft ook gebruik gemaakt van deze auto, zoals zij zelf ter terechtzitting (in hoger beroep) heeft verklaard.
- Auto 7
De Mercedes CLA (auto 7) is door de verdachte gekocht. Deze auto is aangeschaft mede middels de inruil van de Mercedes SLK (auto 6) die door [betrokkene 4] is aangeschaft en betaald. De verdachte heeft eerder verklaard dat zij de Mercedes SLK (auto 6) van [betrokkene 4] heeft ingeruild (inruilwaarde € 36.500,00) en zij daarom deze auto voorafgaand aan het inruilen voor een zeer korte periode op haar naam heeft gehad. Het hof acht het ongeloofwaardig dat de SLK, aangeschaft door [betrokkene 4] , door de verdachte zou zijn ingeruild om er voor zichzelf een CLA van te kopen. De verdachte heeft niet betwist dat zij de auto heeft gebruikt, sterker nog, zij heeft ter terechtzitting (in hoger beroep) gezegd dat de auto voor haar bedoeld was en dat zij vaker in auto’s van [betrokkene 4] reed. Ook hier geldt dat de ingeruilde auto, de Mercedes SLK (auto 6) is aan te merken als een uit misdrijf afkomstig goed, zoals hiervoor is overwogen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat ook ten aanzien van de Mercedes CLA (auto 7) sprake is van witwassen, bestaande uit het door de verdachte gebruiken van deze auto.
Betrokkenheid [betrokkene 4]
Het hof neemt bij de beoordeling het volgende nog in aanmerking. De getuige [betrokkene 4] heeft op 28 juni 2016 bij de politie verklaard dat hij de Mercedes C220 (auto 5) voor zichzelf heeft gekocht, maar heeft laten gebruiken door de verdachte. Op enig moment is deze ingeruild voor een Mercedes SLK (auto 6) met bijbetaling van een aanzienlijk geldbedrag omdat de verdachte graag een andere auto wilde. [betrokkene 4] heeft dat aanzienlijke geldbedrag bijbetaald. Die auto is vervolgens weer ingeruild voor een Mercedes CLA (auto 7), wederom met bijbetaling van een geldbedrag. De verdachte reed het meeste in deze auto. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij de verdachte belde als hij de auto nodig had. Hij denkt echter dat hij maar zelden naar de auto heeft gevraagd. Het hof acht ongeloofwaardig dat getuige [betrokkene 4] aanzienlijke geldbedragen heeft besteed aan dure auto’s terwijl deze werden gebruikt door de verdachte, dat hij deze weer inruilde voor nieuwere auto’s zodra de verdachte dat wilde en dat hij – voor auto’s ten behoeve van de verdachte – bereid was bij deze inruil aanzienlijke bedragen bij te betalen.
Conclusie
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het met betrekking tot de Mercedes B200 (auto 4), de Volkswagen Polo (auto 1) en de Mini Cooper (auto 2) niet anders kan zijn dan dat de bijbetalingen voor de aankoop van deze auto's (€ 14.300,00 en € 6.600,00 en € 5.500,00) zijn gedaan door de verdachte met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat de verdachte deze auto’s heeft gebruikt en omgezet (ingeruild).
Ten aanzien van de Volkswagen Golf (auto 3) is het hof van oordeel dat deze auto voor het grootste deel is gefinancierd door de inruil van de Mini Cooper (auto 2) waarvan het hof heeft geoordeeld dat die (middellijk) uit misdrijf afkomstig is. Het hof is daarbij van oordeel dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze auto, zoals hiervoor is overwogen. Niet is komen vast te staan dat het contant bijbetaalde bedrag afkomstig is uit misdrijf.
Tot slot de Mercedes C220 (auto 5), de Mercedes SLK (auto 6) en de Mercedes CLA (auto 7): ook deze auto's zijn aan te merken als (middellijk) uit misdrijf afkomstig. De verdachte wist ook dat dit het geval was. Door gebruik te maken van die auto's, en wat betreft de Mercedes SLK (auto 6) door die auto om te zetten (in te ruilen), heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Een nadere omschrijving van het eerste middel
8. Het eerste middel (dat ziet op feit 1) laakt ’s hofs oordeel dat de door de verdachte afgelegde verklaring onvoldoende is om het bewijsvermoeden van witwassen te weerleggen, waardoor het niet anders kan dan dat het door de verdachte overgedragen geldbedrag van € 19.404,41 ‘uit enig misdrijf afkomstig’ is.
9. De toelichting op het middel bevat een vijftal argumenten (zie hierna onder randnummer 11) op grond waarvan de steller ervan meent dat ’s-hofs oordeel (over hetgeen van de verdachte mag worden verlangd bij het afleggen van zo een verklaring [1] ) blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het oordeel dat de verdachte geen afdoende verklaring heeft gegeven, onvoldoende met redenen is omkleed. [2]
De bespreking van het eerste middel
10. Het hof heeft samengevat het volgende vastgesteld, en op basis daarvan geoordeeld:
i. In 2006 zijn werkzaamheden verricht aan het rieten dak van de woning van de verdachte. [3] De facturen van de rietdekker (totaal € 19.404,41) zijn door de verdachte contant betaald, terwijl de verdachte in dat jaar een gemiddeld jaarinkomen had van € 14.884,00 euro, en niet beschikte over voldoende vermogen voor betaling van de werkzaamheden aan het dak.
ii. Gelet op de omvang van het bedrag, de relatief korte periode waarin een en ander is betaald en het (gebrek aan) inkomen van de verdachte, is een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd, waardoor van de verdachte mag worden verlangd dat zij voor de herkomst van de bestede gelden een verklaring geeft die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
iii. De verdachte heeft (kort gezegd) – voor het eerst in eerste aanleg (en gedeeltelijk in hoger beroep) – verklaard dat de betaling van de rietdekkers is gefinancierd met een schenking van haar vader ter hoogte van € 20.000,-. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een schenkingsovereenkomst d.d. 1 maart 2006 overgelegd, die is ondertekend op 1 oktober 2018. Volgens de verdediging heeft eerder geen aanleiding bestaan om de schenking op schrift te stellen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aan haar verklaring toegevoegd dat zij – naast haar regulier loon – in het casino ook
“flinke fooien”heeft ontvangen, en verder dat de bedragen op de facturen van de rietdekker(s) onjuist zouden zijn.
iv. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte voor de herkomst van het door haar bestede geldbedrag niet kan worden aangemerkt als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. In zijn oordeel heeft het hof betrokken (a) dat de verdachte pas ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst met een verklaring is gekomen waardoor deze niet meer verifieerbaar is, (b) dat de reeds in 2018 ondertekende schenkingsovereenkomst (van 1 maart 2006) tussen de verdachte en haar vader door de verdediging pas in 2021 is overgelegd, (c) dat haar verklaring over het casino als inkomstenbron niet nader is toegelicht en daardoor geen aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek, (d) dat de bewering dat de facturen van de rietdekker
“onjuist zijn”, [4] in strijd is met de verklaring van de rietdekker zelf, de door hem overgelegde facturen en de eigen, eerder afgelegde verklaring van de verdachte, [5] en (e) dat de betaling van het materiaal voor het dak weliswaar niet als witwassen aan de verdachte ten laste is gelegd, maar dat deze kosten wel een rol spelen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar verklaring dat de betaling van de rietdekkers is gefinancierd met een schenking van haar vader.
v. Volgens het hof kan de verklaring van de verdachte dan ook niet worden aangemerkt als een verklaring die het vermoeden van witwassen weerlegt, waardoor het niet anders kan dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
11. In de toelichting op het middel wordt, samengevat, betoogd dat:
(1) het (enkele) feit dat voor het eerst ten overstaan van de rechtbank een verklaring over de herkomst van het geldbedrag wordt afgelegd, niet redengevend is voor het oordeel dat die verklaring het witwasvermoeden niet weerlegt;
(2) de betwisting door de verdachte van de
hoogtevan het door haar betaalde bedrag, bezwaarlijk als redengevend kan worden beschouwd voor de vraag of haar verklaring over de
herkomstvan die gelden voldoende is om het witwasvermoeden te weerleggen;
(3) het hof ook door de verdachte gedane, maar niet aan haar ten laste gelegde uitgaven heeft betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar verklaring;
(4) de verdachte wel degelijk een concrete verklaring heeft afgelegd;
(5) een verklaring niet
“op voorhand hoogst onwaarschijnlijk”is op de (enkele) grond dat er omstandigheden bestaan die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid daarvan.
12. Naar het mij voorkomt falen deze klachten. Anders dan de steller van het middel kennelijk wil, kon het hof in zijn oordeel over de verklaring van de verdachte het tijdstip betrekken waarop zij is gaan verklaren, alsook de aanwezigheid van (buiten de tenlastelegging vallende) omstandigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van haar verklaring. Met de klachten wordt bovendien miskend dat het hof niet elk van de (onder randnummer 10, (iv), a tot en met e weergegeven) omstandigheden geïsoleerd heeft beschouwd, maar dat het – en dit is het springende punt – op grond van al deze omstandigheden gezamenlijk, in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel is gekomen dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd voor de herkomst van het door haar overgedragen geldbedrag. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk, en ook toereikend gemotiveerd.
13. Het eerste middel faalt.
Een nadere omschrijving van het tweede middel
14. Het tweede middel (dat ziet op feit 2) komt, evenals het eerste middel, op tegen ’s hofs oordeel dat de geldbedragen en auto’s ‘uit enig misdrijf afkomstig’ waren.
15. De steller van het middel komt op tegen het oordeel dat de verdachte voor de financiering van de aanschaf van de (in totaal zeven) auto’s géén concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd. Geklaagd wordt dat ’s hofs oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is (gezien de inhoud van de door de verdachte afgelegde verklaring, de onderbouwing daarvan met schriftelijke stukken en hetgeen namens de verdachte bij pleidooi is aangevoerd). [6]
De bespreking van het tweede middel
16. Het hof heeft samengevat het volgende vastgesteld, en op basis daarvan geoordeeld:
i. De verdachte heeft in een betrekkelijk korte periode (van 2011-2015) verschillende (in totaal zeven) auto’s uit het duurdere segment gekocht en bij de aankoop daarvan meermalen relatief grote bedragen contant bijbetaald,
ii. De aankoop van deze auto’s kan niet kan worden verklaard met het inkomen of vermogen van de verdachte.
iii. Het hof acht een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Daardoor mag van de verdachte worden verlangd dat zij voor de herkomst van de bestede gelden een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft.
iv. Het hof is vervolgens voor elke in de bewezenverklaring genoemde auto afzonderlijk ingegaan op de door de verdachte afgelegde verklaringen (zie het bestreden arrest, p. 9-12). Daarbij heeft het hof in het bijzonder aandacht besteed aan het tijdstip waarop de verdachte haar verklaring heeft afgelegd, het ontbreken van concrete gegevens die haar verklaring onderbouwen en stukken om deze te kunnen verifiëren. Het hof heeft (kort gezegd) ten aanzien van de auto’s – genoemd onder 4, 1, 2 en 3 – gemotiveerd wáárom de namens de verdachte afgelegde verklaringen naar het oordeel van het hof niet
“concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk”zijn, en waarom deze verklaringen onvoldoende zijn om het vermoeden van witwassen te weerleggen. Het hof heeft ten aanzien van de auto’s genoemd onder 5, 6 en 7 uiteengezet waarom ook deze auto’s (die zijn gefinancierd met uit misdrijf verkregen voorwerpen, namelijk door het inruilen van respectievelijk auto 4, 5 en 6) zijn aan te merken als ‘uit misdrijf afkomstig’ (zie wederom het arrest, p. 9-12).
17. Naar het mij voorkomt heeft het hof bij de beoordeling van de verklaring van de verdachte de juiste maatstaf gehanteerd. Ik acht zijn (feitelijke) oordeel bovendien niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij heb ik in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte pas voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg is gaan verklaren, dat haar verklaring volgens het hof (daardoor) niet (meer) verifieerbaar is, en op onderdelen ongeloofwaardig en zelfs (hoogst) onaannemelijk. De door de steller van het middel aangedragen argumenten noopten het hof niet tot een ander oordeel, noch tot nadere motivering.
18. Het tweede middel faalt.
Slotsom
19. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
20. Ambtshalve merk ik op dat de behandeltermijn van twee jaren na het instellen van het cassatieberoep op 15 mei 2023 niet is gehaald. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf.
21. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering van de opgelegde taakstraf naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het betreft hier dus een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
2.Zie de schriftuur, p. 3 en 4. De betreffende argumenten zijn door de steller van het middel weergegeven onder nummer 1 tot en met 5.
3.De verdachte was, zo blijkt uit de bewijsvoering, eigenaar van de helft van de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] (de woning waar het in deze zaak om draait).
4.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte – anders dan in eerste aanleg – verklaard dat zij maximaal € 10.000,00 tot € 11.000,00 zou hebben betaald voor de werkzaamheden van de dakdekker(s) en het overige geld van de schenking zou hebben gebruikt voor de aanschaf van het materiaal voor het dak (zie arrest, p. 7).
5.Immers, de verdachte heeft op de zitting bij de rechtbank verklaard dat zij met de geleende € 20.000,00 de rietdekker heeft betaald en dus niet de leverancier van het materiaal, aldus het hof (zie arrest, p. 8).
6.Zie schriftuur, p. 4 e.v.