AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep wegens niet-naleving van digitale indieningsplicht
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1978, door het gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, wegens ontucht met een minderjarige. De advocaat van de verdachte, M.S. Rozenbeek, heeft cassatie ingesteld, maar de cassatieschriftuur is niet via het verplichte webportaal van de Hoge Raad ingediend, maar per aangetekende post. Dit verzuim is niet binnen de gestelde termijn hersteld, wat leidt tot de vraag van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft op 22 mei 2024 de verdachte op de hoogte gesteld van de verplichting om digitaal te procederen en heeft de advocaat de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen. De termijn om dit te doen liep tot 15 juli 2024, maar de advocaat heeft geen rechtsgeldige cassatieschriftuur ingediend. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep, omdat de indiening niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
Voetnoten
1.Parketnummer 23-003335-22.
2.Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep voor zover dat gericht is tegen de beslissing van de rechtbank over het onder 2 tenlastegelegde, omdat de verdachte van dat feit is vrijgesproken.
3.In het Besluit betreffende het gebruik van het webportaal van de Hoge Raad in strafzaken, zoals bedoeld in artikel 4.2.1 en 4.2.2 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden zijn op de verplichting te procederen via het webportaal (ex art. 432a Sv) enkele uitzonderingen geformuleerd.
4.Zie het Besluit van 16 september 2022 tot vaststelling van het tijdstip van de gedeeltelijke inwerkingtreding van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022, Stb. 2022, 364.
5.Zie art. 2 lid 1 onder a sub 6 van het Besluit digitale stukken Strafvordering jo. art. 1 van het Besluit aanwijzing elektronische voorziening ex Besluit digitale stukken Strafvordering.
6.Het Besluit houdt onder meer in: “Overeenkomstig artikel 4.2.2 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden heeft de tweede meervoudige kamer van de Hoge Raad, in overeenstemming met de procureur-generaal, bepaald dat de in artikel 432a Wetboek van Strafvordering bedoelde verplichting tot digitaal procederen niet geldt voor
7.Vanwege de aanzegging van de stukken op 22 mei 2024, zie onder 2.1 – iii.
8.A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 113.
9.Ik merk op dat de raadsman van de verdachte op 16 juli 2024 een brief heeft opgemaakt, inhoudende dat hij een foutmelding krijgt bij het digitaal indienen van de cassatieschriftuur. Deze brief is echter pas op 25 juli 2024 ontvangen door de Hoge Raad.