ECLI:NL:PHR:2025:687

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
23/04030
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep wegens niet-naleving van digitale indieningsplicht

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1978, door het gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, wegens ontucht met een minderjarige. De advocaat van de verdachte, M.S. Rozenbeek, heeft cassatie ingesteld, maar de cassatieschriftuur is niet via het verplichte webportaal van de Hoge Raad ingediend, maar per aangetekende post. Dit verzuim is niet binnen de gestelde termijn hersteld, wat leidt tot de vraag van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft op 22 mei 2024 de verdachte op de hoogte gesteld van de verplichting om digitaal te procederen en heeft de advocaat de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen. De termijn om dit te doen liep tot 15 juli 2024, maar de advocaat heeft geen rechtsgeldige cassatieschriftuur ingediend. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep, omdat de indiening niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04030
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 3 oktober 2023 [1] wegens
1. “ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige” en
3. “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige” [2]
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en toepassing van de algemene en bijzondere voorwaarden zoals in het arrest omschreven. Het hof heeft daarnaast beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.S. Rozenbeek, advocaat in Haarlem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3
In onderhavige zaak is de cassatieschriftuur ingediend per post, en niet – zoals verplicht voor zaken waarin cassatieberoep is ingesteld op of na 1 januari 2023 [3] – via het webportaal van de Hoge Raad. In deze conclusie bespreek ik de gevolgen van deze wijze van procederen voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

2.Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
Uit de stukken van het geding blijkt het volgende over de procesgang bij de Hoge Raad:
(i) Op 16 oktober 2023 is namens de verdachte cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam.
(ii) Op 16 april 2024 heeft de griffie van de Hoge Raad ingevolge het in art. 434 lid 1 Sv bepaalde de stukken van het geding ontvangen van het hof.
(iii) De ontvangst van de stukken is de verdachte ex art. 435 lid 1 Sv aangezegd op 22 mei 2024. De aanzegging bevat onder meer de mededeling dat op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep binnen zestig dagen door een advocaat een schriftuur moet worden ingediend bij de Hoge Raad en dat de termijn van zestig dagen is aangevangen op de dag na de datum van uitreiking.
(iv) Mr. Rozenbeek, advocaat van de verdachte, heeft op 27 juni 2024 een schriftuur houdende één middel van cassatie ingediend. Deze schriftuur is per aangetekende post toegestuurd aan de griffie van de Hoge Raad.
(v) Op 1 juli 2024 is door de strafgriffie ter attentie van mr. Rozenbeek een brief verstuurd naar zijn kantooradres, inhoudende:
“In de zaak tegen
Naam[verdachte]
(…)
heeft u op 27 juni 2024 per gewone post dan wel per faxbericht een schriftuur aangeboden aan de griffie van de Hoge Raad.
Digitaal procederen bij de strafkamer van de Hoge Raad is verplicht in zaken waarin op of na 1 januari 2023 beroep in cassatie is ingesteld dan wel een aanvraag tot herziening dan wel een verzoek tot nader onderzoek in de zin van artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan, zie de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022 (Staatsblad 2022, 345). Deze verplichting geldt ook in zaken waarin op of na 1 januari 2023 door de feitenrechter prejudiciële vragen zijn gesteld aan de strafkamer van de Hoge Raad, zie artikel 4.2.4. Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden.
Gelet hierop zal de Hoge Raad het door u op 27 juni 2024 aangeboden stuk niet in behandeling nemen. Op de voet van art. 4.2.6. Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden krijgt u de gelegenheid dit verzuim te herstellen en het bedoelde processtuk alsnog in het webportaal te plaatsen binnen een door de rolraadsheer gestelde termijn. Deze termijn loopt tot en met:
15 juli 2024.
De Hoge Raad gaat ervan uit dat u in het vervolg in deze zaak alle proceshandelingen uitsluitend verricht in het webportaal.
Als u meent dat vanwege bijzondere omstandigheden hierop een uitzondering moet worden gemaakt, kunt u zich wenden tot de rolraadsheer.”
2.2
Art. 432a Sv, ingevoerd op 1 januari 2023, [4] schrijft voor dat tijdens het beroep in cassatie de indiening van processtukken en de overdracht van berichten tussen de Hoge Raad en de raadsman van de verdachte plaatsvindt met behulp van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening, tenzij de wet of de Hoge Raad anders bepaalt. De hiertoe aangewezen voorziening betreft het webportaal van de Hoge Raad der Nederlanden. [5] Enkele uitzonderingen op deze voorgeschreven wijze van procederen zijn omschreven in het Besluit betreffende het gebruik van het webportaal van de Hoge Raad in strafzaken, zoals bedoeld in artikel 4.2.1 en 4.2.2 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden. [6] Deze uitzonderingen zijn in onderhavige strafzaak niet van toepassing.
2.3
Wanneer een advocaat die verplicht is digitaal te procederen de schriftuur niet indient via het webportaal, maar op een andere wijze, dan krijgt hij de gelegenheid dit verzuim te herstellen binnen een daartoe door de rolraadsheer gestelde termijn (zie art. 4.2.6 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden).
2.4
In het onderhavige geval is door de rolraadsheer de gelegenheid geboden om uiterlijk op 15 juli 2024 het verzuim te herstellen. Ik merk op dat deze termijn eerder afliep dan de 60-dagentermijn voor het indienen van de cassatieschriftuur, die eindigde op 22 juli 2024. [7] . Het moet er daarom voor worden gehouden dat de advocaat tot en met 22 juli 2024 de gelegenheid had het verzuim te herstellen. Tot het einde van de 60-dagentermijn heeft de advocaat immers de mogelijkheid op rechtsgeldige wijze een cassatieschriftuur in te dienen (dan wel om een reeds ingediende schriftuur (gedeeltelijk) in te trekken of aan te vullen). [8]
2.5
Zowel de door de rolraadsheer gestelde termijn om het verzuim te herstellen als de 60-dagentermijn voor het indienen van een cassatieschriftuur zijn verstreken zonder dat op een rechtsgeldige wijze, namelijk via het webportaal van de Hoge Raad, een cassatieschriftuur is ingediend. [9] Bij deze stand van zaken dient de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in het cassatieberoep.

3.Slotsom

3.1
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer 23-003335-22.
2.Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep voor zover dat gericht is tegen de beslissing van de rechtbank over het onder 2 tenlastegelegde, omdat de verdachte van dat feit is vrijgesproken.
3.In het Besluit betreffende het gebruik van het webportaal van de Hoge Raad in strafzaken, zoals bedoeld in artikel 4.2.1 en 4.2.2 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden zijn op de verplichting te procederen via het webportaal (ex art. 432a Sv) enkele uitzonderingen geformuleerd.
4.Zie het Besluit van 16 september 2022 tot vaststelling van het tijdstip van de gedeeltelijke inwerkingtreding van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022, Stb. 2022, 364.
5.Zie art. 2 lid 1 onder a sub 6 van het Besluit digitale stukken Strafvordering jo. art. 1 van het Besluit aanwijzing elektronische voorziening ex Besluit digitale stukken Strafvordering.
6.Het Besluit houdt onder meer in: “Overeenkomstig artikel 4.2.2 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden heeft de tweede meervoudige kamer van de Hoge Raad, in overeenstemming met de procureur-generaal, bepaald dat de in artikel 432a Wetboek van Strafvordering bedoelde verplichting tot digitaal procederen niet geldt voor
7.Vanwege de aanzegging van de stukken op 22 mei 2024, zie onder 2.1 – iii.
8.A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 113.
9.Ik merk op dat de raadsman van de verdachte op 16 juli 2024 een brief heeft opgemaakt, inhoudende dat hij een foutmelding krijgt bij het digitaal indienen van de cassatieschriftuur. Deze brief is echter pas op 25 juli 2024 ontvangen door de Hoge Raad.