ECLI:NL:PHR:2025:381

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
22/02874
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor opzettelijk misbruik van identificerende persoonsgegevens met betrekking tot e-mailcommunicatie

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk misbruik maken van identificerende persoonsgegevens van een ander, met het oogmerk om de identiteit van die ander te misbruiken. De verdachte heeft in hoger beroep cassatie ingesteld tegen de veroordeling van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland heeft bevestigd. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 160 uren. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de afwijzing van verzoeken tot het horen van getuigen en het doen van nader onderzoek niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de afwijzing van de verzoeken tot het doen van onderzoek aan de router en het opvragen van 'two-step-verification'-gegevens door Microsoft niet onbegrijpelijk was, gezien het advies van het NFI dat het onderzoek niet zinvol zou zijn. De Hoge Raad heeft de strafoplegging vernietigd wegens schending van de redelijke termijn in cassatie, maar de veroordeling voor het misbruik van persoonsgegevens in stand gelaten.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/02874
Zitting25 maart 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Bij arrest van 29 juli 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, het op 30 mei 2017 door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, tegen de verdachte gewezen vonnis met verbetering van gronden bevestigd met uitzondering van de strafoplegging. Daarmee heeft het hof de verdachte voor opzettelijk misbruik maken van identificerende persoonsgegevens van een ander [1] , veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
1.2
Het cassatieberoep is op 29 juli 2022 ingesteld namens de verdachte. J.T.E. Vis, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd over afgewezen verzoeken tot het horen van getuigen en tot het doen van nader onderzoek.
1.3
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, niet omdat het middel slaagt, maar enkel omdat de strafoplegging moet worden vernietigd wegens schending van de redelijke termijn in cassatie. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen..
2.
De procesgang [2]
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op tijdstippen in de periode van 4 juli 2014 en met 31 juli 2014, in [plaats] en [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde de biometrische persoonsgegevens van een ander heeft gebruikt, te weten de naam van [betrokkene 1] (medewerker bij [C] ) met het oogmerk om de identiteit van de ander te misbruiken, immers heeft verdachte, door het versturen van meerdere e-mailberichten via [e-mailadres] , doen voorkomen dat deze e-mailberichten waren verzonden door voornoemde [betrokkene 1] , en in welke e-mailberichten wordt vermeld dat er in de tegen verdachte en/of [medeverdachte] lopende strafrechtelijke procedure en strafrechtelijk onderzoek en bezwaar- en beroepsprocedure bij [C] , sprake is geweest van manipulatie en/of valsheid in geschrifte en/of corruptie, gepleegd door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] , terwijl uit voormeld gebruik enig nadeel kon ontstaan.”
2.2
Het hof heeft bij tussenarrest van 27 februari 2019 als volgt geoordeeld:

Verzoeken
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van 13 februari 2019, evenals bij appelschriftuur van 14 juni 2017 (ingekomen op 15 juni 2017), verzocht om:
1. [getuige 1] als getuige te horen;
2. een deskundige te laten benoemen en de deskundige te laten onderzoeken welke 'devices' in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan de router van verdachte;
3. Microsoft antwoord te laten geven op de vraag of bij het aanmaken van [e-mailadres] gebruik is gemaakt van 'two-step-verification' en, indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, de bij Microsoft bekende 'two-step-verification'-gegevens van het genoemde e-mailaccount te laten opvragen;
4. een deskundige op het gebied van handschriftvergelijkend onderzoek te laten benoemen en de deskundige onderzoek te laten verrichten naar de authenticiteit van de op het inschrijvingsformulier van [A] in [plaats] ingevulde gegevens;
5. een deskundige te laten benoemen en de deskundige onderzoek te laten verrichten naar de authenticiteit van de door verdachte gemaakte video-opnamen van, onder meer, de rit naar en aankomst bij de [getuige 2] op 30 juli 2014.
Ter terechtzitting heeft de raadsman voornoemde verzoeken nader onderbouwd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van de onder 2 tot en met 5 genoemde verzoeken heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze moeten worden afgewezen. De advocaat-generaal heeft ingestemd met het onder 1 genoemde verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt allereerst vast dat de onder 2 tot en met 5 genoemde verzoeken beoordeeld moeten worden aan de hand van het noodzaakcriterium, terwijl het criterium van het verdedigingsbelang van toepassing is op het onder 1 genoemde verzoek tot het horen van [getuige 1] .
Het hof is van oordeel dat het verdedigingsbelang om [getuige 1] als getuige te horen door de raadsman voldoende is gemotiveerd. Daarom wijst het hof dit verzoek toe.
Het hof zal ook de onder 2 en 3 genoemde verzoeken toewijzen nu het hof deze onderzoeken noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof.
Het hof wijst de onder 4 en 5 genoemde verzoeken af nu de noodzaak tot de betreffende onderzoekshandelingen niet is gebleken.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Wijst toede onder 1,2 en 3 genoemde verzoeken van de raadsman.
Verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, teneinde als getuige te horen:
- [getuige 1] (teamleider bij [C] ).
Daarnaast verwijst het hof de zaak naar voornoemde raadsheer-commissaris, teneinde
- een
deskundigete benoemen en de deskundige te laten onderzoeken welke apparaten/devices in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan/verbinding hebben gemaakt met de router van verdachte en over zijn bevindingen verslag uit te brengen;
- Microsoft te verzoeken de vraag te beantwoorden of bij het aanmaken van [e-mailadres] gebruik is gemaakt van een zogenoemde 'two-step-verification' en, indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, de bij Microsoft bekende 'two-step-verification'-gegevens van het genoemde e-mailaccount op te vragen;
Stelt daartoe de stukken in handen van de raadsheer-commissaris.
Wijst afde onder 4 en 5 genoemde verzoeken van de raadsman.”
2.3
Op 1 maart 2021 heeft een regiebehandeling plaatsgehad. Naar aanleiding van de op deze terechtzitting besproken verzoeken heeft het hof op 15 maart 2021 opnieuw een tussenarrest gewezen, waarin het hof als volgt heeft beslist:

Aanleiding voor de regiebehandeling van 1 maart 2021
Bij tussenarrest van 27 februari 2019 heeft het hof de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde – voor zover hier van belang – :
1. een deskundige te benoemen en de deskundige te laten onderzoeken welke apparaten/devices in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan/verbinding hebben gemaakt met de router van verdachte en over zijn bevindingen verslag uit te brengen;
2. Microsoft te verzoeken de vraag te beantwoorden of bij het aanmaken van [e-mailadres] gebruik is gemaakt van een zogenoemde 'two-step- verification' en, indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, de bij Microsoft bekende 'two-step-verification'-gegevens van het genoemde e-mailaccount op te vragen.
In verband met opdracht 1 heeft de raadsheer-commissaris op 26 februari 2020 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Dit houdt in dat door een forensisch ICT-specialist van de FIOD is gesteld dat niet meer kan worden achterhaald welke apparaten op 4 juli 2014 aan de router verbonden waren, aangezien logs van routers niet verder gaan dan vier weken. Naar aanleiding hiervan heeft de raadsheer-commissaris geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om een deskundige van het NFI te benoemen om het onderzoek uit te voeren zoals geformuleerd in het tussenarrest.
In verband met opdracht 2 heeft de raadsheer-commissaris op 17 november 2020 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt met de volgende inhoud. Het kabinet van de raadsheer-commissaris heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) ingeschakeld, dat contact heeft opgenomen met [betrokkene 6] (opmerking hof: kennelijk het advocatenkantoor dat de belangen van Microsoft behartigt). Het IRC meldde dat [betrokkene 6] vertelde dat ze niet zeker weten of Microsoft dit überhaupt kan leveren, maar stellen voor om een 126NA op te laten maken en te vermelden dat men tevens de
"two-step-verification"wil opvragen welke is gebruikt bij de registratie van het email account genoemd in het arrest". Hierop heeft het kabinet van de raadsheer-commissaris het ressortsparket van het openbaar ministerie verzocht die vordering te doen. Daarop heeft de advocaat-generaal (mr. J. Zeilstra) het kabinet van de raadsheer-commissaris bericht dat een verzoek aan Microsoft geen toegevoegde waarde heeft, omdat de gegevens die kunnen worden verkregen, zich al in het dossier bevinden. Vervolgens heeft de raadsheer-commissaris geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om uitvoering te geven aan de onderhavige opdracht.
De raadsman heeft bij bericht van 18 november 2020 verzocht – kort gezegd – dat de opdrachten alsnog worden uitgevoerd.
Daarop heeft de raadsheer-commissaris voorgesteld dat opnieuw een regiebehandeling zal plaatsvinden, hetgeen is gebeurd op 1 maart 2021.
Standpunten
Verdediging
De raadsman heeft bepleit dat alsnog uitvoering wordt gegeven aan de opdrachten zoals geformuleerd in het tussenarrest van 27 februari 2019.
Wat betreft opdracht 1 geldt dat in strijd met de opdracht geen deskundige is benoemd. Dit dient alsnog te gebeuren. De conclusie van de forensisch specialist van de FIOD is te voorbarig, want die heeft de router van de verdachte niet onderzocht. Die router is momenteel in het bezit van de verdachte, die bereid is de router af te staan ten behoeve van het geformuleerde onderzoek.
Wat betreft opdracht 2 komt het erop neer dat, in reactie op het verzoek van het kabinet van de raadsheer-commissaris om een art. 126na Sv-vordering te doen, de advocaat-generaal dit heeft geweigerd op basis van een argument dat door dezelfde advocaat-generaal al was aangevoerd tijdens de regiebehandeling van 13 februari 2019 en in het daarop volgende tussenarrest door het hof is gepasseerd.
Advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat er geen aanleiding is alsnog uitvoering te geven aan de opdrachten.
Wat betreft opdracht 1 geldt dat de mededeling van de forensisch specialist van de FIOD informatie heeft opgeleverd die het hof niet had toen het de opdracht gaf. In het licht van die informatie lijkt het niet zinvol om alsnog een deskundige te benoemen om het onderzoek te verrichten.
Wat betreft opdracht 2 geldt dat het openbaar ministerie de verzochte art. 126na Sv-vordering al had voorbereid en opgesteld, maar dat telefonisch contact met [betrokkene 6] vervolgens uitwees dat Microsoft niet beschikt over de gewenste gegevens. Dit gaf het openbaar ministerie aanleiding om toch niet een dergelijke vordering te doen.
Oordeel hof
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat geen uitvoering is gegeven aan de opdrachten zoals geformuleerd in het tussenarrest van 27 februari 2019. Het hof acht het, met het oog op de volledigheid van het onderzoek, nog steeds noodzakelijk dat die opdrachten worden uitgevoerd. De informatie die in de tussentijd is verkregen, geeft het hof geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Het was en is de uitdrukkelijke opdracht van het hof om een deskundige de vragen te laten beantwoorden en niet iemand van de politie, de FIOD, het OM of een advocatenkantoor.
Opdracht 2 zal om redenen van doelmatigheid worden gegeven aan de advocaat-generaal (in plaats van de raadsheer-commissaris) en zal daarom anders worden geformuleerd.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Verwijst de zaak opnieuw naar de
raadsheer-commissaristeneinde een deskundige te benoemen en de deskundige te laten onderzoeken welke apparaten/devices in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan/verbinding hebben gemaakt met de router van verdachte en over zijn bevindingen verslag uit te brengen.
Stelt de stukken daartoe in handen van de raadsheer-commissaris.
Draagt de
advocaat-generaalop om met behulp van een vordering op grond van art 126na Sv bij Microsoft:
- te informeren of bij het aanmaken van [e-mailadres] gebruik is gemaakt van een zogenoemde 'two-step-verification' en
- indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, de bij Microsoft bekende 'two-step- verification'-gegevens van het genoemde e-mailaccount te verstrekken.
Stelt de stukken daartoe in handen van de advocaat-generaal. [...]”
2.4
Op 15 juli 2022 staat de zaak opnieuw op zitting. De steller van het middel wijst op de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 gehechte brieven van de verdediging gericht aan het hof, ten aanzien van welke brieven de verdediging, blijkens het proces-verbaal van de zitting, het hof heeft verzocht om de inhoud in dat proces-verbaal als herhaald en ingelast te beschouwen. [3] De brief van 6 juni 2022 houdt onder meer in:
“De verdediging meent dat de zaak nog
nietgereed is voor een (verdere) inhoudelijke behandeling, nu aan de door uw Hof bij tussenarresten van 27 februari 2019 en 15 maart 2021 gegeven opdracht(en) niet is voldaan, althans nu daaraan niet genoegzaam uitvoering is gegeven.
Kort overzicht van gebeurtenissen
Bij appelschriftuur heeft de verdediging verzocht om en is door uw Hof, zover te dezer zake relevant, bij (eerste) tussenarrest van 27 februari 2019 gelast:
(1) het door de advocaat-generaal een deskundige te laten benoemen en deze te laten onderzoeken welke apparaten/devices in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan/verbinding hebben gemaakt met de router van cliënt en daarover bericht uit te brengen, en (2) het door de advocaat-generaal doen bewerkstelligen van een vordering ex art. 126na Sv bij Microsoft, om (a) te informeren of bij het aanmaken van [e-mailadres] gebruik is gemaakt van zgn. 'two step verification' en (b) zo ja, de bij Microsoft bekende 'two step verification-gegevens' van het account te verstrekken.
De verdediging brengt in herinnering dat ten tijde van de (her)appointering van de zaak tegen 1 maart 2021 aan beide onderzoekswensen geen, althans niet genoegzaam, uitvoering is gegeven. Uw Hof heeft daarop het volgende overwogen:
“Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat geen uitvoering is gegeven aan de opdrachten zoals geformuleerd in het tussenarrest van 27 februari 2019. Het hof acht het, met het oog op de volledigheid van het onderzoek,
nog steeds noodzakelijk dat die opdrachten worden uitgevoerd.De informatie die in de tussentijd is verkregen, geeft het hof geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
Het was en is de uitdrukkelijke opdracht van het hof om een deskundige de vragen te laten beantwoordenen niet iemand van de politie, de FIOD, het OM of een advocatenkantoor. Opdracht 2 zal om redenen van doelmatigheid worden gegeven aan de advocaat-generaal (in plaats van de raadsheer-commissaris) en zal daarom anders worden geformuleerd.”
Daarop is de zaak aangehouden en zijn de opdrachten door uw Hof – alternatief geformuleerd – opnieuw gegeven.
Met betrekking tot de opdracht onder (1) – onderzoek aan de router
De verdediging is op 28 mei 2021 door het kabinet raadsheer-commissaris benaderd met enkele vragen van het NFI na aanmelding van de zaak, te weten:
“Na aanmelding van de bovengenoemde zaak bij het NFI hebben wij het volgende antwoord ontvangen:
“Geachte [betrokkene 7] ,
Ik heb het dossier gelezen en deel de mening zoals deze is verwoord door de onderzoeker van de FIOD dat het voorgestelde onderzoek in het algemeen niet zinvol is vanwege de verstreken tijd en de ervaring dat de meeste routers weinig gegevens onthouden van handelingen die hebben plaatsgevonden voordat de router voor het laatst is ingeschakeld.
Of er nog iets te achterhalen is hangt af van de technische eigenschappen van dit specifieke model router en van de gegevens die in 2014 van deze router zijn veiliggesteld.
Kunt u mij de relevante processen verbaal over de router sturen om een inschatting te kunnen maken of aanvullend onderzoek zinvol is. De vragen die ik heb zijn met name:
• Wat is het merk en type?
• Is de router zeer kort na 4 juli 2014 uitgezet en/of inhoud veiliggesteld?
• Welke gebruikshistorie heeft de router sinds juli 2014.
Naar aanleiding van de ontvangen antwoorden kan ik beter inschatten of het zinvol is om de specifieke router bij het NFI aan te bieden voor onderzoek.
Daarnaast is het me niet zo duidelijk welke hypotheses getoetst moeten worden over eventuele aangesloten apparaten, of wat voor informatie over deze apparaten zou moeten worden achterhaald en relevant zijn voor de door de rechter te beoordelen kwestie.
Ik hoor graag van u,
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 8] .”
Ik verzoek u ons zo spoedig mogelijk te voorzien van de gegevens van de router waar de deskundige om vraagt. Aan de hand van die gegevens kan de deskundige bepalen of en zo ja wat er nog onderzocht kan worden.”
Daarop antwoordde de verdediging op 25 juni 2021 als volgt, met daarbij het nadrukkelijke aanbod van cliënt om de box langs te brengen / te laten ophalen:
“Als toegezegd heb ik contact opgenomen met cliënt. Ik kan u als volgt berichten:
“De box was pas vanaf 3 juli 2014 actief, misschien is dit wel belangrijk. De box is in 2018 uitgezet en tot nu niet meer aan geweest.
[…]
Als het kan, zou ik de box zelf in willen leveren bij de persoon die daar over gaat.
Zo niet kan er een afspraak voor het ophalen gemaakt kunnen.
Mijn telefoon nummer is [telefoonnummer] .”
Bijgaand treft u voorts een
fotovan de specificaties van de box, zoals ik deze van cliënt ontving.
Mag ik ervan uitgaan dat u de informatie aan het NFI terugkoppelt, vergezeld van het aanbod de box langs te brengen / te laten ophalen?
Mag ik voorts van u de stand van zaken vernemen met betrekking tot de tweede door het Hof gelaste opdracht, te weten de vordering met betrekking tot (verdere) gebruikersgegevens van het litigieuze Microsoft-account, in het bijzonder de opgevraagde "two step authentication"-gegevens van het account?
Graag zeg ik u dank voor de te nemen moeite."
Op 9 juli 2021 volgde een nader bericht van het kabinet raadsheer-commissaris:
“Hieronder doe ik u de reactie van het NFI toekomen.
“Bedankt voor de foto's.
De getoonde Experia box v8 is relatief eenvoudige apparatuur voor klantlocaties. Dit soort apparaten heeft gewoonlijk zeer weinig (flash) geheugen voor het opslaan van gebeurtenissen in een logboek. Aangezien het apparaat volgens de email nog ongeveer vier jaar heeft aangestaan na 2014 acht ik de kans zeer klein dat er gebeurtenis informatie uit 2014 op aanwezig is.
Daarnaast is er nog geen scenario of hypothese geschetst over het soort gebeurtenis en daardoor het bijbehorende spoor waarop het onderzoek zich zou moeten richten.
Ik vermoed dat door de verdediging gesteld wordt dat een onbekend apparaat op 4 juli 2014 verbonden is geweest met deze router, maar als dat waar is dan verwacht ik daar op dit moment, nadat deze router 4 jaar heeft aangestaan, geen sporen meer van te vinden op deze router. Hiervoor zijn de volgende redenen:
1) Gegevens in het RAM geheugen gaan verloren tijdens uitzetten of herstarten.
2) Om slijtage aan de flash geheugen-chips te voorkomen wordt maar weinig informatie opgeslagen in (dit soort geheugen) van een router, vaak alleen de instellingen.
3) Logbestanden hebben een eindige lengte en worden meestal na enkele dagen overschreven als ze wel worden opgeslagen in het flash-geheugen.
4) Voor de meeste functionaliteit van de router is de absolute tijd niet relevant waardoor deze tijd en dus ook de datum niet wordt opgeslagen. Hierdoor zijn gegevens van onbekende apparaten vaak niet te koppelen aan een tijdstip.
Mijn advies is geen onderzoek uit te voeren aan de router.”
Wij stellen u in de gelegenheid om hierop te reageren en zien uw reactie graag binnen een week tegemoet.”
Op deze e-mail en verzonden rappels is, abusievelijk, een antwoord van verdedigingszijde uitgebleven. De verdediging merkt echter op dat door haar op geen enkele wijze is teruggekomen op het ter zitting zowel als per (opgemelde) e-mail gedane aanbod de router bij het NFI langs te brengen / te laten ophalen. Noch is op enigerlei wijze een indicatie gegeven dat niet (langer) prijs zou worden gesteld op de door uw Hof bevolen opdracht de router door een deskundige te
latenonderzoeken.
Op 15 december 2021 ontving de verdediging proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris waarin – ondanks het aanbod van cliënt de router langs te brengen / te laten ophalen en het doorgeven van diens telefoongegevens – wordt geconcludeerd dat door hem “geen verdere aanknopingspunten om het onderzoek, zoals gevraagd in het tussenarrest, te laten uitvoeren” worden gezien.
De verdediging heeft de raadsheer-commissaris daarop ook op 15 december 2021 onmiddellijk het volgende per e-mail bericht, in reactie op het proces-verbaal van bevindingen en met verwijzing naar de eerdere correspondentie:
“Bij dezen maak ik u, zowel als het kabinet, excuses voor het uitblijven van een reactie. Het is geen fatsoenlijk excuus, maar ik kan er niet anders van maken dan dat de e-mails betreffende het onderzoek aan de router uit mijn blikveld zijn geraakt en dat ik door drukte in de praktijk simpelweg niet de aandacht daarvoor heb gehad die zij wel verdienden.
Naar aanleiding van het proces-verbaal van bevindingen komt het mij niettemin geboden voor alsnog te reageren, nu – in de optiek van de verdediging – de opdracht uit het (tweede) tussenarrest van 15 maart 2021 niet is vervuld en ten onrechte wordt geconcludeerd dat geen verdere aanknopingspunten zouden bestaan om het onderzoek uit te voeren.
Ik breng in herinnering dat de opdracht uit dat tussenarrest luidde (nadruk JTEV) (tussenarrest #2, blad 3):
“Verwijst de zaak opnieuw naar de raadsheer-commissaris teneinde een deskundige te benoemen en de deskundige
te laten onderzoekenwelke apparaten/devices in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan/verbinding hebben gemaakt met de router van verdachte en over zijn bevindingen verslag uit te brengen.”
Daartoe merk ik op dat zowel ter terechtzitting van het Hof van 1 maart 2019 – maar ook al ter zake de 'eerste ronde' betreffende de regiewensen, leidend tot het tussenarrest van 27 februari 2019 – is opgemerkt dat “Die router momenteel in het bezit [is] van de verdachte, die bereid is de router af te staan ten behoeve van het geformuleerde onderzoek” (vlg. tussenarrest #2, blad 2). Op nadere vragen van uw kabinet d.d. 28 mei 2021 zond de verdediging op 26 juni 2021 het volgende bericht:
“[...] Als toegezegd heb ik contact opgenomen met cliënt. Ik kan u als volgt berichten:
“De box was pas vanaf 3 juli 2014 actief, misschien is dit wel belangrijk. De box is in 2018 uitgezet en tot nu niet meer aan geweest.
[...]
Als het kan, zou ik de box zelf in willen leveren bij de persoon die daar over gaat. Zo niet kan er een afspraak voor het ophalen gemaakt [worden].
Mijn telefoon nummer is [telefoonnummer] ."
Bijgaand treft u voorts een
fotovan de specificaties van de box, zoals ik deze van cliënt ontving.
Mag ik ervan uitgaan dat u de informatie aan het NFI terugkoppelt, vergezeld van het aanbod de box langs te brengen / te laten ophalen?
[...]”
De verdediging heeft, uiteraard, kennis genomen van het standpunt van het NFI zoals dat is gecommuniceerd per e-mail van uw kabinet d.d. 9 juli 2021 en de navolgende herinneringen. Dat brengt haar evenwel niet op een ander standpunt. De verdediging heeft overigens ook geen indicatie gegeven dat het eerdere (bij herhaling ingenomen) standpunt niet langer opgeld zou doen.
De verdediging is van oordeel dat zij – zowel in de onderzoekswensen, tijdens de behandeling(en) ter terechtzitting en in de correspondentie met uw kabinet – tot uitdrukking heeft gebracht dat (1) de router beschikbaar is voor onderzoek; (2) dat deze kan worden opgehaald of door cliënt naar het NFI kan worden gebracht en (3) dat, niettegenstaande de (voorlopige) bevindingen “op afstand” van het NFI, de router onderzocht dient te worden. Die gang van zaken is ook in lijn met de opdracht van het Hof om de deskundige ook
te laten onderzoekenwelke apparaten/devices de bewuste ochtend gekoppeld waren.
Redenen waaromde verdediging meent dat het onderzoek door uw kabinet niet als afgerond kan gelden, dat
wel degelijkaanknopingspunten bestaan voor nader onderzoek – zoals ook herhaaldelijk aangeboden – en dat het om die redenen er alsnog toe moet worden geleid dat de opdracht van het Hof de router
te laten onderzoekenwordt vervuld. Cliënt heeft zich in dat kader, bij herhaling, bereid verklaard de router langs te brengen / te laten ophalen en heeft daartoe ook contactgegevens verstrekt.”
Contact met de raadsheer-commissaris nadien heeft uitgewezen dat het standpunt van de verdediging hem geen aanleiding heeft gegeven terug te komen op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen.
De verdediging meent dat echter moet worden geconcludeerd dat (1) de router – onverminderd – beschikbaar is voor onderzoek; (2) dat onderzoek aan de router, ondanks aanbod van cliënt en de verstrekte contactgegevens, is uitgebleven en dat (3) de opdracht van uw Hof nadrukkelijk inhoudt dat de router onderzocht dient te worden. Bij die stand van zaken kan het onderzoek door het kabinet raadsheer-commissaris niet als afgerond gelden. De uitdrukkelijke opdracht van het Hof om de router
te laten onderzoekendient alsnog te worden uitgevoerd.
Redenen waaromaan de eerste opdracht van uw Hof zoals gegeven bij tussenarresten van 27 februari 2019 en 15 maart 2021 niet is voldaan, en de zaak om die reden niet gereed ligt voor inhoudelijke behandeling.
Met betrekking tot de opdracht onder (2) - vordering aan Microsoft
De verdediging verwijst naar de bij (eerste) tussenarrest van 27 februari 2019 gegeven opdracht en de inhoud van het hiervoor weergegeven (tweede) tussenarrest van 15 maart 2021, waarin het Hof opnieuw de
noodzaakheeft benadrukt van het doen van een vordering ex art. 126na Sv aan Microsoft betreffende de “two step verification-gegevens”. De verdediging heeft ten aanzien van deze opdracht nog geen enkel resultaat teruggekoppeld gekregen, noch heeft [ze] inzicht gekregen in de gedane vordering ex art. 126na Sv. Ook om die reden kan niet worden geconcludeerd dat aan de uitdrukkelijke opdracht van uw Hof ter zake is voldaan.
Redenen waaromook aan de tweede opdracht van uw Hof zoals gegeven bij tussenarresten van 27 februari 2019 en 15 maart 2021 (kennelijk) niet is voldaan, en de zaak ook om die reden niet gereed ligt voor inhoudelijke behandeling.”
2.5
Aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 is een ongedateerd bericht van Microsoft [4] gehecht, inhoudende:
“In responding to this demand
Microsoft has conducted a reasonable and diligent search for the records requested in your legal process. No data is available in response to your legal process.
Requested Identifier(s): [ [e-mailadres] ]
Microsoft intends to take no further action on this request and will close it in our system. If you have any questions or concerns, please contact [ [e-mailadres] ].”
2.6
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 gehechte brief van de verdediging van 13 juli 2022 houdt onder meer in:
“Het standpunt van de verdediging is nog immer dat de zaak
nietgereed ligt voor inhoudelijke behandeling en dat het noodzakelijk is de behandeling ter terechtzitting aan te houden in verband met het (alsnog) genoegzaam verrichten van het eerder door uw Hof als noodzakelijk beoordeelde onderzoek.
De verdediging behandelt, achtereenvolgens, de volgende thema's: (1) het onderzoek aan de
router, (2) het onderzoek bij
Microsoftnaar de two step verification-gegevens van [e-mailadres] en (3) de door cliënt aangeleverde / aan te leveren gegevens en de voortgang op 15 juli a.s.

1.Onderzoek aan de router: niet genoegzaam uitgevoerd

Met betrekking tot het onderzoek aan de router geldt dat het standpunt van de verdediging in het schrijven van 6 juni jl. onverminderd opgeld doet. Het onderzoek kan niet als genoegzaam verricht worden beschouwd, de verdediging meent dat aan de opdracht van uw Hof niet is voldaan. De uitdrukkelijke opdracht van het Hof om de router
te laten onderzoekendient alsnog te worden uitgevoerd. De zaak ligt om die reden niet gereed voor inhoudelijke behandeling.
Cliënt heeft intussen toegezegd de router naar de terechtzitting te zullen meenemen, om over te dragen aan het kabinet der raadsheer-commissaris.

2.Onderzoek bij Microsoft: evenmin genoegzaam uitgevoerd

Met betrekking tot het "Microsoft-onderzoek" geldt dat uw Hof bij tussenarrest van 15 maart 2021 heeft gelast dat de advocaat-generaal het doen van een vordering ex art. 126na Sv bij Microsoft zou bewerkstelligen om (a) te informeren of bij het aanmaken van [e-mailadres] gebruik is gemaakt van zgn. 'two step verification' en (b) zo ja, de bij Microsoft bekende 'two step verification-gegevens' van het account te verstrekken. De verdediging gaf bij schrijven van 6 juni jl. aan dat aan deze opdracht nog niet werd voldaan.
Intussen heeft de advocaat-generaal op 8 juli jl. een e-mail verzonden, met daarbij een – kennelijk geautomatiseerd opgemaakt – bericht van Microsoft. Dat bericht is ongedateerd en ongetekend. Het behelst slechts het bericht:
In responding to this demand
Microsoft has conducted a reasonable and diligent search for the records requested in your legal process. No data is available in response to your legal process.
Requested Identifier(s): [ [e-mailadres] ]
Microsoft intends to take no further action on this request and will close it in our system. If you have any questions or concerns, please contact [ [e-mailadres] ].
Daaruit volgt dat Microsoft aangeeft dat een "reasonable and diligent search" zou zijn gedaan. Wat Microsoft "reasonable and diligent" noemt is evenwel niet geduid. De tekst van art. 126na Sv laat echter – zoals alle andere vergelijkbare vorderingen uit Titel IVA – geen discretionaire ruimte: het gaat om de plicht op vordering "gegevens te verstrekken". Niet medewerken aan de vordering is strafbaar op grond van het bepaalde in art. 184 Sr. Voor wat Microsoft 'reasonable and diligent' vindt biedt de wet geen ruimte. Reeds om
diereden kan niet worden gezegd dat is voldaan aan de opdracht van uw Hof.
Het is voorts simpelweg
onbestaanbaardat "no data [...] available" zou zijn. Immers bevat het dossier data die bij Microsoft in bezit zijn, die zijn opgenomen als BOB-001b (dossier, pp. 184 - 187). Dit is nu juist het document naar aanleiding waarvan uw Hof op 27 februari 2019 en 15 maart 2021 tot twee keer toe heeft geoordeeld dat moet worden achterhaald welke
verderegegevens beschikbaar zijn, nu het document vermeldt: "Not every field may appear in your report" (dossier, p. 186). Ook in
materiëlezin is daarom de mededeling van Microsoft volkomen onwaarschijnlijk. Daarmee is, ook op dit punt, niet voldaan aan de onderzoeksopdracht van uw Hof.
Redenen waaromook aan de tweede opdracht van uw Hof zoals gegeven bij tussenarresten van 27 februari 2019 en 15 maart 2021 niet genoegzaam is voldaan, en de zaak ook daarom niet gereed ligt voor inhoudelijke behandeling.
[...]
De verdediging meent voor het overige dat de zaak nog niet gereed ligt voor inhoudelijke behandeling en dat de zaak na bespreking van het voorgaande
opnieuwdient te worden verwezen naar het kabinet raadsheer-commissaris om
alsnog(en nu toch echt) uitvoering te geven aan het - door uw Hof tot twee keer toe noodzakelijk bevonden - onderzoek zoals gelast bij (tweede) tussenarrest van 15 maart 2021.”
2.7
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 houdt onder meer het volgende in:
“De raadsman deelt mede:
Gelet op de correspondentie zal het niet verbazen dat de verdediging verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden en de zaak opnieuw te verwijzen naar de raadsheer-commissaris, zodat de bij tussenarresten van 27 februari 2019 en 15 maart 2021 toegewezen onderzoekswensen alsnog genoegzaam worden uitgevoerd. De inhoud van mijn brieven van 6 juni 2022 en 13 juli 2022 kunnen als herhaald en ingelast worden beschouwd.
De voorzitter merkt op dat het NFI heeft geadviseerd geen onderzoek te doen naar de router, omdat vanwege het tijdsverloop waarschijnlijk geen sporen meer te vinden zijn.
De raadsman voert het woord:
Bij de zitting op 1 maart 2021 heeft de advocaat-generaal dit ook naar voren gebracht en toen heeft het hof geoordeeld dat de router moest worden onderzocht. Wellicht volgt uit het onderzoek dat geen sporen worden aangetroffen, maar het onderzoek is mogelijk. Aangezien het hof het onderzoek heeft gelast, moet het worden uitgevoerd.
Ook de vordering ex artikel 126na van het Wetboek van Strafvordering is niet genoegzaam uitgevoerd. Afgelopen week berichtte Microsoft dat zij geen gegevens hebben gevonden, maar dat bericht bevatte geen datum en was niet ondertekend. Daarnaast gaf Microsoft aan dat zij alles hadden gedaan wat zij 'reasonable en diligant' vonden. De vordering laat daar echter geen ruimte voor. Microsoft heeft ruimte genomen die zij niet hebben. Aan de plicht om gegevens te verstrekken hebben zij dan ook niet voldaan. Daarnaast is het een volslagen onwaarschijnlijk en onacceptabel antwoord. Microsoft geeft aan dat bij hen geen gebruikersgegevens bekend zijn, maar die zijn er wel. Daarvoor wijs ik op pagina 186 e.v. van het dossier. De zinsnede 'not every field may appear in your report' wekt de indruk dat nog meer gegevens beschikbaar zijn. De mededeling van Microsoft is dus onjuist. Volgens uw hof was het daarom noodzakelijk de gegevens alsnog te achterhalen. Gelet op het voorgaande is niet aan de opdracht voldaan en dient daaraan alsnog uitvoering te worden gegeven. De onderzoeken kunnen bijdragen aan de conclusie dat mijn cliënt niet de aanmaker en gebruiker van het account was. Het onderzoek is aldus van belang voor de vraag of mijn cliënt het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Het is verschrikkelijk dat de behandeling van de zaak zo lang duurt en daar heb ik zelf ook aan bijgedragen, maar ik heb daarin niet het grootste aandeel gehad en de onderzoeken zijn noodzakelijk.
Desgevraagd geeft de oudste raadsheer aan geen vragen te hebben over de verzoeken.
De jongste raadsheer vraagt de verdachte van welk apparaat [getuige 1] gebruikmaakte.
Verdachte antwoordt:
Hij maakte gebruik van zijn eigen laptop.
Desgevraagd geeft de advocaat-generaal aan geen vragen te hebben over de verzoeken.
De advocaat-generaal voert het woord:
Het NFI heeft aangegeven dat het niet meer zinvol is de router te onderzoeken. Daarmee is de opdracht genoegzaam uitgevoerd. Bovendien bleef een reactie van de zijde van de verdediging uit. De reactie van Microsoft is voorts niet ondertekend, maar dat was de eerdere reactie van Microsoft ook niet. Microsoft geeft aan dat zij een 'reasonable and diligent search' hebben gedaan en dat ze niets hebben gevonden. Dit betekent echter niet dat ze zich er makkelijk vanaf hebben gemaakt. Wat mij betreft is ook deze opdracht dan ook genoegzaam uitgevoerd. Tot slot wil ik graag opmerken dat het enkele feit dat sommige velden leegstaan niet betekent dat er meer gegevens zijn.
De raadsman voert het woord:
De onderzoeker van het NFI heeft aangegeven dat hij vermoedt dat onderzoek niet meer mogelijk is. Dat betekent niet dat onderzoek ook daadwerkelijk niet meer mogelijk is. Het hof heeft gelast dat een deskundige de router dient te onderzoeken en dat is niet gebeurd. Ook de opdracht aan Microsoft is niet genoegzaam uitgevoerd. Er zijn wel degelijk meer gegevens. De onderzoeken zijn noodzakelijk en ik verzoek het hof daarom daar alsnog uitvoering aan te laten geven.
Desgevraagd geeft de raadsman aan dat hij er rekening mee heeft gehouden dat de zaak vandaag inhoudelijk wordt behandeld.
Het hof trekt zich terug voor beraad.
Na het gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat:
- het verzoek om nogmaals een deskundige te benoemen teneinde te onderzoeken welke apparaten in de ochtend van 4 juIi 2014 aan de router van verdachte waren gekoppeld wordt afgewezen, nu het NFI heeft aangegeven dat de kans dat thans nog sporen op de router aanwezig zijn zeer klein is. Het hof acht het daarom niet noodzakelijk dat het onderzoek wordt uitgevoerd;
- het verzoek om nogmaals de bij Microsoft bekende 'two-step-verification' - gegevens van het e-mailaccount op te vragen wordt afgewezen, nu Microsoft reeds een 'reasonable and diligent search' heeft gedaan en geen gegevens heeft aangetroffen. Het hof acht het daarom niet noodzakelijk dat de gegevens opnieuw worden opgevraagd.”
2.8
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 gehechte pleitnotities houden het volgende in over het aldaar gehouden pleidooi:

Inleiding
Vonnis van de rechtbank kan niet in stand blijven, nu de rechtbank ten onrechte tot bewezenverklaring is gekomen.
De verdenking behelst – kort gezegd – dat cliënt in de ochtend van 4 juli 2014 (vanaf zijn thuis-IP-adres) een e-mailadres op naam van [betrokkene 1] heeft aangemaakt ('het e-mailadres') en vervolgens op 5 juli 2014 resp. 31 juli 2014 (met een IP-adres van ' [A] ' te [plaats] ) op naam van [betrokkene 1] e-mails aan collega's, opsporingsambtenaren en officieren van justitie heeft bewerkt en verzonden.
Daarmee is, aldus het OM, identiteitsfraude gepleegd waaruit nadeel voor [betrokkene 1] is/kon ontstaan (art. 231b Sr), althans is – subsidiair – valsheid gepleegd of is gebruik gemaakt van valse geschriften (artt. 225, lid 1 resp. lid 2 Sr).
De rechtbank heeft cliënt veroordeeld nu zijn daderschap uit de bewijsmiddelen zou volgen, terwijl "alternatieve scenario's" om meerdere redenen niet aannemelijk werden geacht.
Verweer: vrijspraak
Vrijspraak, daderschap cliënt volgt niet – althans zeker niet buiten redelijke twijfel – uit de bewijsmiddelen. Dit op basis van een verscheidenheid van gronden, waaronder:
o Hoewel het e-mailadres is aangemaakt op 4 juli 2014, om 9:37:52u vanaf een IP-adres toebehorend aan de internetverbinding op naam van cliënt, heeft cliënt vanaf het begin ontkend het e-mailadres te hebben aangemaakt. Het is van belang om te melden dat op de onder cliënt aangetroffen gegevensdragers of in de daarop aangetroffen gegevens
geen enkel spoorvan het aanmaken van het e-mailadres is aangetroffen, hetgeen een duidelijke contra-indicatie voor betrokkenheid oplevert.
o Bovendien geldt dat cliënt heeft verklaard dat mogelijk een ander – bijvoorbeeld [getuige 1] of de persoon met wie hij in de ochtend van 4 juli 2014 aan de woning van cliënt is geweest – verantwoordelijk is voor het aanmaken van het adres. Cliënt heeft bovendien een video-opname van de aanwezigheid van [getuige 1] aan de woning van cliënt overgelegd (
video.m. PV TTZ eerste aanleg, maar tevens PV bevindingen RHC naar aanleiding van de beelden). Dat [getuige 1] in diens verhoor ontkent is, in dat licht, ongeloofwaardig – en bovendien onverenigbaar met het feit dat cliënt heeft verklaard te hebben gezien dat [getuige 1] die ochtend in een zwarte, open Mercedes reed – de auto waarvan [getuige 1] het bezit bevestigt.
o Voor zover uw Hof nog niet voldoende geïnformeerd mocht zijn om te concluderen dat ontoereikend bewijs bestaat voor het door cliënt aanmaken van het e-mailadres; geldt dat ten onrechte (1) onderzoek
aan de routeris uitgebleven en ten onrechte (2) het "two step verification"-onderzoek achterwege is gebleven. Dat onderzoek geldt, in dat geval, als
noodzakelijken dient alsnog genoegzaam te worden uitgevoerd.
o Voor wat betreft de e-mail verstuurd op 5 juli 2014,19:33u geldt dat het dossier ieder bewijs dat cliënt op dat moment gebruik heeft gemaakt van genoemd e-mailadres, door bijvoorbeeld een koppeling van de e-mail aan een IP-adres dat aan cliënt zou zijn te linken
[A-G: ontbreekt]. Elk begin van aannemelijkheid van betrokkenheid van cliënt bij het opstellen en versturen van deze e-mail ontbreekt.
o De op 31 juli 2014 vanaf 2:39:57u (door de rechtbank foutief gedateerd) verzonden e-mails vanaf het e-mailadres
kunnenhoegenaamd niet door cliënt zijn verstuurd.
o Deze zijn verzonden vanaf een IP-adres gekoppeld aan [A] te [plaats] . Cliënt heeft vanaf het begin verklaard op dat moment in Duitsland te zijn geweest. De verklaring van cliënt dat hij die dag – incluis de nacht en tot de volgende dag – in Duitsland is geweest wordt bevestigd door (1) de door cliënt overgelegde videobeelden van zijn
dashcamvan de avond van 30 juli 2014 en zijn aankomst bij [getuige 2] te [plaats] omstreeks 21:00u en (2) de verklaring van [getuige 2] – kort gezegd neerkomend op het feit dat cliënt eind juli 2014 bij hem aankwam in de avond, de nacht is gebleven, dat zij samen een nachtelijk uitstapje naar
[plaats]hebben gemaakt en dat cliënt de volgende dag de auto van [getuige 2] leende om naar zijn raadsman te rijden. Gelet daarop kan niet buiten redelijke twijfel volgen dat cliënt die nacht in
[plaats]is geweest. (Daaraan doet niet af dat [getuige 2] kennelijk de
dagenwaarop cliënt is langsgekomen niet meer exact wist, nu hij de data wel degelijk kon reproduceren en dit bovendien het enige bezoek van cliënt die dagen was, hetgeen wordt bevestigd door de videobeelden met daarop de datum- en tijdnotering. [getuige 2] bevestigt de juistheid daarvan.)
o Daaraan doet niet af dat zich in het dossier een doordruk van een aanmeldingsformulier bij [A] bevindt. Cliënt heeft immers verklaard zich daar nooit te hebben ingeschreven, heeft gewezen op ronduit bizarre onderdelen van het doordrukformulier (' […] ', 'Belasting' als beroep, ongerijmdheden qua gebruikt handschrift) en heeft daarenboven gewezen op de (ter terechtzitting afgespeelde) inhoud van de opname van het verhoor d.d. 13 oktober 2014 waaruit volgt dat cliënt niet in het bezit is van een ID-bewijs, of Duits paspoort of Duits ID-bewijs. Daaruit volgt bevestiging van het feit dat cliënt überhaupt niet in het bezit was van het ID-bewijs met het nummer opgenomen op het doordrukformulier. Veel belangrijker is evenwel dat uit de opnames en de verklaring van [getuige 2] volgt dat cliënt in het geheel niet in [plaats] is geweest, maar op dat moment in [plaats] resp. [plaats] heeft verbleven.
o Evenzo ontbreekt ieder bewijs dat cliënt linkt aan de "inlog" op 31 juli 2014, 2:14:57 PM vanaf [B] , [a-straat 1] in [plaats] – uit het dossier volgt dat het draadloos internet zou betreffen van de veerboot tussen [plaats] en [plaats] . Ook daar volgt uit dat elk begin van aannemelijk[heid] ontbreekt dat cliënt betrokken zou zijn bij de "inlog" op het e-mailadres op deze dag en dit moment.
o Voor zover uw Hof
nogniet voldoende geïnformeerd mocht zijn om te concluderen dat ontoereikend bewijs bestaat voor het door cliënt gebruiken van het e-mailadres (en diens daaraan gekoppelde vereiste aanwezigheid in [A] te [plaats] op 30 - 31 juli 2014), geldt dat ten onrechte nader onderzoek achterwege is gebleven dat echter wel noodzakelijk moet worden geacht. De verdediging wijst daarbij op het horen van [getuige 3] (de medewerker van [A] die avond), het benoemen van een deskundige en het laten verrichten van handschriftvergelijkend onderzoek. Ingeval uw Hof (nog) niet tot vrijspraak mocht oordelen, geldt voormeld onderzoek als noodzakelijk.
De verdediging verzoekt u ter nadere onderbouwing van het verweer strekkende tot vrijspraak acht te slaan op en als alhier herhaald en ingelast te beschouwen: (1) het schrijven aan de rechtbank d.d. 29 juli 2015; (2) het schrijven aan de rechtbank d.d. 12 mei 2017; (3) het door de verdediging aangevoerde ter terechtzitting in eerste aanleg zoals dat volgt uit de processen-verbaal van de zittingen van 18 augustus 2015 en 16 mei 2017; (4) de inhoud van de memorie van grieven d.d. 14 juni 2017; (5) het schrijven aan uw Hof d.d. 6 juni 2022; (6) het schrijven aan uw Hof d.d. 13 juli 2022 en (7) het door de verdediging aangevoerde ter terechtzitting in hoger beroep zoals dat volgt uit de processen-verbaal van de zittingen van 27 februari 2019 en 1 maart 2021. Ik verzoek u uw
instemming daarmeeaan te tekenen in het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van heden.
Gelet op het voorgaande, alsmede het verhandelde tijdens eerdere terechtzittingen en het in de hiervoor genoemde correspondentie aangevoerde, kan
nietbuiten redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat cliënt verantwoordelijk is voor het aanmaken van het e-mailadres op 4 juli 2014 en het verzenden van de e-mails op 5 resp. 31 juli 2014. Cliënt dient te worden
vrijgesproken.
Onderzoek noodzakelijk, ingeval (nog) geen integrale vrijspraak volgt
Ingeval u op dit moment nog ontoereikend geïnformeerd mocht zijn om thans tot vrijspraak van het tenlastegelegde te komen is onderzoek
noodzakelijk,te weten:
(1) Het benoemen van een deskundige, ter zake (alsnog) te achterhalen welke apparaten aan de door cliënt gebruikte router gekoppeld zijn geweest in de ochtend van 4 juli 2014;
o Zie daartoe de (tot toewijzing leidende) motivering uit de memorie van grieven en het verhandelde ter zitting van 27 februari 2019 en 1 maart 2021, alsmede de inhoud van de brieven van 6 juni 2022 resp. 13 juli 2022. De router is
beschikbaarvoor onderzoek en onderzoek aan de router is
mogelijk. Dit kan de verklaring van cliënt staven dat niet hij maar een ander op 4 juli 2014 de gebruiker is geweest van de internetverbinding via het IP-adres, en dat dus
een anderhet e-mailadres heeft aangemaakt. Het onderzoek is eerder al noodzakelijk geacht, is niet uitgevoerd en geldt om die reden alsnog als onverminderd noodzakelijk.
(2) Het (alsnog) achterhalen bij Microsoft – via een vordering ex art. 126na of 126nd Sv – van eventueel aan het e-mailaccount gekoppelde "two step verification"- gegevens en/of andere gegevens te herleiden naar de aanmaker/ gebruiker van het e-mailadres;
o Zie ook hiertoe de genoemde (tot toewijzing leidende) motivering. De verdediging verwijst expliciet naar de inhoud van het schrijven van 13 juli 2022 waaruit volgt dat (1) Microsoft
geenuitvoering heeft gegeven aan de vordering en dat (2) het antwoord van Microsoft als onaanvaardbaar heeft te gelden, nu (onmiskenbaar) gegevens bekend
zijnen het eerdere onderzoek nu juist noodzakelijk is geacht omdat uit die gegevens volgt dat nadere gegevens bij Microsoft bekend zijn. Het is noodzakelijk
alsnogbehoorlijk uitvoering te geven aan het onderzoek.
o Hiertoe dient tevens acht te worden geslagen op de door cliënt ter terechtzitting getoonde en aan uw Hof overgelegde beelden van zijn verhoor d.d. 13 oktober 2014, waaruit volgt dat op dat moment bij de FIOD kennelijk méér gegevens bekend waren dan die in het dossier zijn opgenomen. Dit toont
temeerde noodzaak aan.
(3) Het benoemen van een deskundige teneinde de authenticiteit van (1) de beelden en de datum- en tijdregistratie van de door cliënt overgelegde videobeelden van het bezoek van [getuige 1] van 4 juli 2014; (2) de beelden en de datum- en tijdregistratie van de door cliënt overgelegde videobeelden (dashcam) van de avond van 30 juli 2014 en (3) de beelden en de datum- en tijdregistratie van de door cliënt overgelegde videobeelden van het verhoor d.d. 13 oktober 2014.
(4) Het horen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] , verbalisanten verantwoordelijk voor het verhoor van 13 oktober 2014, in verband met de door cliënt gestelde getoonde informatie tijdens dat verhoor, waaruit méér identificerende gegevens over de "aanmaker" van het e-mailadres zou volgen.
(5) Het (alsnog) doen horen van [getuige 3] , geboren 26 augustus 1992 – kennelijk in 2016 verhuisd naar het VK (degene die de
intakeheeft gedaan gedurende zijn dienstverband bij [A] op 30 en 31 juli 2014 en aldus degene die heeft ingecheckt moet hebben gezien, en wiens verklaring de stelling kan staven dat dit
nietcliënt is c.q. kan zijn geweest);
o Zie hiertoe de (tot toewijzing leidende) motivering uit het schrijven aan de rechtbank van 29 juli 2015 en het verhandelde ter terechtzitting van 18 augustus 2015. [getuige 3] kan de verklaring van cliënt staven dat hij
nietdegene is geweest die op 30 juli 2014 is ingeschreven c.q. is ingecheckt in [A] te [plaats] en het horen strekt daarmee tot betwisting van betrokkenheid bij het tenlastegelegde, in die zin dat cliënt
nietde auteur is van de in de nacht van 30 op 31 juli 2014 vanuit [A] geschreven e-mails. Van [getuige 3] zijn gegevens bekend en is bekend dat hij in 2016 naar het VK is verhuisd. Er kan / dient een nadere poging te worden ondernomen om [getuige 3] te horen, nu het horen van [getuige 3] als getuige als
noodzakelijkheeft te gelden bij vervulling van de voorwaarde.
(6) Het benoemen van een deskundige en het laten verrichten van handschriftonderzoek naar de – kennelijk door de registrerende gast ingevulde – velden uit het origineel van document D-023, incluis het vak 'Nationaliteit' met daarin een paraaf, en het authentieke handschrift van cliënt, teneinde de authenticiteit van het aldaar ingevulde te beoordelen.
o Zie hiertoe de motivering uit de correspondentie van 29 juli 2015 en 12 mei 2017, alsmede het verhandelde ter terechtzitting van 18 augustus 2015 en 16 mei 2017. Zeker bij gebrek aan het (kunnen) horen van [getuige 3] – een eerder
noodzakelijkgeachte getuige – geldt dat het doen van handschriftvergelijkend onderzoek noodzakelijk is, indien uw Hof nog niet tot vrijspraak mocht komen. Cliënt betwist verantwoordelijk te zijn voor de inschrijving van 30 juli 2014 in [A] en dus ook voor het vanuit daar verzenden van de e-mailberichten – omdat hij op dat moment in Duitsland was. Onderzoek naar de authenticiteit van het op het doordrukvel opgenomen handschrift, in vergelijking met het handschrift van cliënt, strekt aldus tot betwisting van betrokkenheid bij het tenlastegelegde en heeft – om die reden – als
noodzakelijkte gelden.”
2.9
Het hof heeft in het bestreden arrest als volgt gerespondeerd op de voorgaande verzoeken van de verdediging:

Onderzoekswensen van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting van 15 juli 2022 de volgende onderzoekswensen ingediend:
1. Het benoemen en laten rapporteren van een deskundige teneinde te onderzoeken welke apparaten in de ochtend van 4 juli 2014 waren gekoppeld aan de router van verdachte.
2. Het doen van een vordering ex artikel 126na of 126nd van het Wetboek van Strafvordering teneinde Microsoft eventuele aan het e-mailaccount gekoppelde 'two step verification’-gegevens en/of andere naar de aanmaker of gebruiker van het e-mailadres te herleiden gegevens te achterhalen.
3. Het benoemen van een deskundige teneinde de authenticiteit van de zich in het dossier bevindende beelden te onderzoeken.
4. Het horen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] , opsporingsambtenaren bij de FIOD, in verband met de door verdachte gestelde getoonde informatie tijdens het verhoor op 13 oktober 2014, waaruit zou blijken dat meer identificerende gegevens over de aanmaker van het e-mailadres beschikbaar zijn.
5. Het horen van [getuige 3] , geboren op 26 augustus 1992, zijnde de medewerker van [A] te [plaats] die op 30 juli 2014 de intake heeft gedaan.
6. Het benoemen en laten rapporteren van een deskundige op het gebied van handschriftvergelijking om onderzoek te doen naar de authenticiteit van de op het inschrijvingsformulier van [A] te [plaats] ingevulde gegevens.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken dienen te worden afgewezen, nu de noodzaak tot nader onderzoek niet is gebleken.
Beslissing van het hof ter terechtzitting
Het hof heeft ter terechtzitting de onderzoekswensen afgewezen.
Nader standpunt van de verdediging
Bij pleidooi heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het toewijzen van de afgewezen onderzoekswensen indien het hof niet tot een vrijspraak komt.
Oordeel van het hof met betrekking tot de voorwaardelijke verzoeken
Het hof acht het niet noodzakelijk dat nader onderzoek wordt verricht. Op basis van de voorhanden zijnde informatie acht het hof zich voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen op het door de verdachte ingestelde hoger beroep. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen.”

3.Het middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat de beslissing van het hof “strekkende tot afwijzing van de (voorwaardelijk) gedane verzoeken tot het horen van getuigen zowel als tot het verrichten van nader onderzoek onbegrijpelijk is, althans is gegrond op een (ontoereikende) motivering die deze beslissing niet kan dragen”.
3.2
In de toelichting op het middel wordt geklaagd over de afwijzing van verschillende verzoeken van de verdediging. Ik bespreek de klachten over de afwijzing van deze verzoeken – evenals in de cassatieschriftuur – afzonderlijk.
De afwijzing van de verzoeken tot (1) het doen van onderzoek aan de router en (2) het verrichten van de ‘two-step verification-gegevens’ door Microsoft
3.3
De toelichting op het middel houdt hierover het volgende in.
Hoewel het hof, met juistheid, het noodzaakcriterium heeft aangelegd met betrekking tot deze verzoeken, is de beslissing van het hof om ter terechtzitting van 15 juli 2022 en bij arrest de noodzaak niet aan te nemen en de verzoeken af te wijzen, niet zonder meer begrijpelijk. Daartoe dient te worden vooropgesteld dat het hof de uitvoering van beide verzoeken eerder – bij herhaling – noodzakelijk achtte (vide de tussenarresten van 27 februari 2019 en 15 maart 2021). Het verdient vermelding dat het hof bij tussenarrest van 15 maart 2021 in heldere bewoordingen – die niets aan duidelijkheid te wensen overlaten – heeft overwogen dat hij het “met het oog op de volledigheid van het onderzoek, nog steeds noodzakelijk [acht] dat die opdrachten worden uitgevoerd” terwijl het hof met de tot dan toe verkregen informatie uitdrukkelijk geen genoegen nam. De verdediging heeft zowel in correspondentie voorafgaand aan als ter terechtzitting van 15 juli 2022 gewezen op het gegeven dat aan de (tot twee keer toe) door het hof gelaste opdracht geen c.q. niet genoegzaam uitvoering is gegeven.
Met betrekking tot (1) – het onderzoek aan de router – heeft de verdediging gewezen op het gegeven dat het hof opdracht heeft gegeven tot benoeming van een deskundige, teneinde “te laten onderzoeken welke apparaten/devices in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan/verbinding hebben gemaakt met de router van verdachte”, terwijl zowel de gelaste benoeming van de deskundige als het gelaste onderzoek achterwege zijn gebleven. Met zijn beslissing is het hof daarbij vooruitgelopen op de mogelijke resultaten van het nog te verrichten onderzoek, door te oordelen dat de noodzaak ontbreekt “nu het NFI heeft aangegeven dat de kans dat thans nog sporen op de router aanwezig zijn zeer klein is”. Die beslissing is, mede indachtig de eerdere beslissingen van het hof en de motivering die het hof daaraan ten grondslag heeft gelegd en de noodzaak “met het oog op de volledigheid van het onderzoek”, niet zonder meer begrijpelijk.
Met betrekking tot (2) – de vordering ex art. 126na Sv aan Microsoft – heeft de verdediging gewezen op het feit dat uit de schriftelijke reactie van Microsoft volgt dat deze kennelijk discretionaire ruimte heeft betracht door aan te geven dat een “reasonable and diligent search” zou zijn gedaan, terwijl de tekst van art. 126na Sv in het geheel geen discretionaire ruimte openlaat, en voorts op het gegeven dat de inhoud van de schriftelijke reactie van Microsoft onverenigbaar is met het gegeven dat het dossier nota bene data bevat die bij Microsoft in bezit zijn, terwijl het hof nu juist de noodzaak tot het doen van de vordering heeft aangenomen teneinde aanvullende informatie te verkrijgen. [5] Ook deze beslissing van het hof is mede indachtig de eerdere beslissingen van het hof, de motivering die het hof daaraan ten grondslag heeft gelegd en de noodzaak "met het oog op de volledigheid van het onderzoek" alsmede gelet op de overige dossierinhoud, niet zonder meer begrijpelijk.
De beslissing strekkende tot afwijzing van het verzochte is daarom volgens de steller van het middel niet zonder meer begrijpelijk.
3.4
De verdediging heeft bij appelschriftuur en op verschillende terechtzittingen in hoger beroep verzocht om (1) een deskundige te laten benoemen en de deskundige te laten onderzoeken welke 'devices' in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan de router van verdachte en (2) Microsoft antwoord te laten geven op de vraag of bij het aanmaken van [e-mailadres] gebruik is gemaakt van 'two-step-verification' en, indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, de bij Microsoft bekende 'two-step-verification'-gegevens van het genoemde e-mailaccount te laten opvragen.
3.5
Het hof heeft bij tussenarrest van 27 februari 2019 geoordeeld dat het deze verzoeken zal toewijzen omdat “het hof deze onderzoeken noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek”. Vervolgens heeft het hof de zaak naar de raadsheer-commissaris verwezen teneinde (1) een deskundige te benoemen en de deskundige te laten onderzoeken welke apparaten/devices in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan/verbinding hebben gemaakt met de router van verdachte en over zijn bevindingen verslag uit te brengen en (2) Microsoft te verzoeken de vraag te beantwoorden of bij het aanmaken van [e-mailadres] gebruik is gemaakt van een zogenoemde 'two-step-verification' en, indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, de bij Microsoft bekende 'two-step-verification'-gegevens van het genoemde e-mailaccount op te vragen. Het (tweede) tussenarrest van het hof van 15 maart 2021 houdt kort gezegd het volgende in. In verband met opdracht (1) heeft de raadsheer-commissaris een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, inhoudende dat door een forensisch ICT-specialist van de FIOD is gesteld dat niet meer kan worden achterhaald welke apparaten op 4 juli 2014 aan de router verbonden waren, aangezien logs van routers niet verder gaan dan vier weken en dat de raadsheer-commissaris heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om een deskundige van het NFI te benoemen om het onderzoek uit te voeren zoals geformuleerd in het tussenarrest. In verband met opdracht (2) heeft de raadsheer-commissaris een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, inhoudende dat het IRC contact heeft opgenomen met [betrokkene 6] , dat [betrokkene 6] vertelde dat ze niet zeker weten of Microsoft dit überhaupt kan leveren, maar voorstellen om een op art. 126na Sv gegronde vordering op te laten maken en te vermelden dat men tevens de "two-step-verification" wil opvragen welke is gebruikt bij de registratie van het email account genoemd in het arrest". Hierop heeft het kabinet van de raadsheer-commissaris het ressortsparket van het Openbaar Ministerie verzocht die vordering te doen. Daarop heeft de advocaat-generaal het kabinet van de raadsheer-commissaris bericht dat een verzoek aan Microsoft geen toegevoegde waarde heeft, omdat de gegevens die kunnen worden verkregen, zich al in het dossier bevinden. Vervolgens heeft de raadsheer-commissaris geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om uitvoering te geven aan de onderhavige opdracht. Het hof heeft in zijn (tweede) tussenarrest van 15 maart 2021 over dit verrichte onderzoek geoordeeld dat het van oordeel is dat geen uitvoering is gegeven aan de opdrachten zoals geformuleerd in het (eerste) tussenarrest van 27 februari 2019 en dat het, met het oog op de volledigheid van het onderzoek, nog steeds noodzakelijk is dat die opdrachten worden uitgevoerd. De informatie die in de tussentijd is verkregen, heeft het hof geen aanleiding gegeven om tot een ander oordeel te komen, nu het de uitdrukkelijke opdracht van het hof is en was om een deskundige de vragen te laten beantwoorden en niet iemand van de politie, de FIOD, het OM of een advocatenkantoor. Vervolgens heeft het hof de zaak opnieuw verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde een deskundige te benoemen en de deskundige te laten onderzoeken welke apparaten/devices in de ochtend van 4 juli 2014 gekoppeld waren aan/verbinding hebben gemaakt met de router van verdachte en over zijn bevindingen verslag uit te brengen. Verder heeft het hof de advocaat-generaal opgedragen om met behulp van een vordering op grond van art 126na Sv bij Microsoft (a) te informeren of bij het aanmaken van [e-mailadres] gebruik is gemaakt van een zogenoemde 'two-step-verification' en indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, (b) de bij Microsoft bekende 'two-step- verification'-gegevens van het genoemde e-mailaccount te verstrekken.
3.6
Uit de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 gehechte brief van de verdediging van 6 juni 2022 blijkt dat de raadsheer-commissaris contact heeft opgenomen met het NFI met het oog op het onderzoek aan de router. [betrokkene 8] van het NFI heeft in een brief aan de raadsheer-commissaris laten weten dat hij de mening van de onderzoeker van de FIOD deelt dat het voorgestelde onderzoek in het algemeen niet zinvol is vanwege de verstreken tijd en de ervaring dat de meeste routers weinig gegevens onthouden van handelingen die hebben plaatsgevonden voordat de router voor het laatst is ingeschakeld. Hij heeft tevens verzocht om informatie over de betreffende router te sturen om een inschatting te kunnen maken of aanvullend onderzoek zinvol is. Na het bekijken van de ontvangen foto’s van de router heeft [betrokkene 8] medegedeeld dat en waarom hij verwacht geen sporen te vinden op de router van een gebeurtenis uit 2014 (te weten meer dan vier jaren geleden), en dat zijn advies is om geen onderzoek uit te voeren aan de router. De verdediging heeft aan het hof laten weten dat zij wil dat de router zelf wordt onderzocht en dat een onderzoek “of afstand” door het NFI, ontoereikend is, en dat die gang van zaken in lijn is met de opdracht van het hof om de deskundige ook te laten onderzoeken welke apparaten/devices de bewuste ochtend gekoppeld waren. In de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 gehechte brief van de verdediging van 13 juli 2022 heeft de verdediging aangegeven dat Microsoft in een ongedateerd en ongetekend bericht heeft aangegeven dat een “reasonable and diligent search” is gedaan, maar dat de tekst van art. 126 na Sv geen discretionaire ruimte laat om niet mee te werken aan de vordering, en dat het onbestaanbaar is dat er geen data beschikbaar zouden zijn. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 voorgedragen pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte nogmaals aangevoerd dat onderzoek aan de router is uitgebleven en dat het “two step verification"-onderzoek achterwege is gebleven, en dat het noodzakelijk is om een deskundige te benoemen, ter zake (alsnog) te achterhalen welke apparaten aan de door cliënt gebruikte router gekoppeld zijn geweest in de ochtend van 4 juli 2014 en dat alsnog bij Microsoft achterhaald moet worden of eventueel aan het e-mailaccount gekoppelde "two step verification"- gegevens en/of andere gegevens zijn te herleiden naar de aanmaker/ gebruiker van het e-mailadres.
Wat betreft de afwijzing van het verzoek tot het doen van onderzoek aan de router
3.7
Ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 heeft de voorzitter opgemerkt dat het NFI heeft geadviseerd geen onderzoek te doen naar de router, omdat vanwege het tijdsverloop waarschijnlijk geen sporen meer te vinden zijn. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat het verzoek om nogmaals een deskundige te benoemen teneinde te onderzoeken welke apparaten in de ochtend van 4 juIi 2014 aan de router van de verdachte waren gekoppeld wordt afgewezen, nu het NFI heeft aangegeven dat de kans dat thans nog sporen op de router aanwezig zijn zeer klein is. Het hof acht het daarom niet noodzakelijk dat het onderzoek wordt uitgevoerd. In het bestreden arrest heeft het hof ten aanzien van dit verzoek, voor zover gedaan onder de voorwaarde dat het hof niet tot een vrijspraak komt, geoordeeld dat het niet noodzakelijk is dat nader onderzoek wordt verricht, dat het hof zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht acht om te kunnen oordelen op het door de verdachte ingestelde hoger beroep en dat het verzoek daarom wordt afgewezen.
3.8
Anders dan de steller van het middel acht ik het oordeel van het hof, dat en waarom er geen noodzaak is tot het doen van onderzoek aan de router en dat het verzoek moet worden afgewezen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het hof heeft bij tussenarrest van 15 maart 2021 weliswaar geoordeeld dat het hof het op dat moment “met het oog op de volledigheid van het onderzoek, nog steeds noodzakelijk [acht] dat die opdrachten worden uitgevoerd”, maar daaruit volgt niet noodzakelijkerwijs dat het hof dat onderzoek nog steeds noodzakelijk moet achten nadat een nadien geraadpleegde deskundige van het NFI het hof heeft geadviseerd geen onderzoek te doen aan de router. Immers: het hof heeft bij dat tussenarrest tevens geoordeeld dat het de uitdrukkelijke opdracht van het hof is en was om een deskundige de vragen te laten beantwoorden en niet iemand van (onder meer) de FIOD. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof zich met het (na het tussenarrest gegeven) advies van het NFI om geen onderzoek te doen naar de router omdat dat niet zinvol is, voldoende voorgelicht geacht om te kunnen oordelen op het door de verdachte ingestelde hoger beroep. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Met zijn oordeel dat de noodzaak tot het onderzoek ontbreekt “nu het NFI heeft aangegeven dat de kans dat thans nog sporen op de router aanwezig zijn zeer klein is”, is het hof, anders dan de steller van het middel meent, niet ongeoorloofd vooruitgelopen op de mogelijke resultaten van het nog te verrichten onderzoek. De deskundige heeft immers zelf geadviseerd dat onderzoek niet te verrichten omdat het niet zinvol is. Het middel faalt in zoverre.
Wat betreft de afwijzing van het verzoek tot het verrichten van de ‘two-step verification-gegevens’ door Microsoft
3.9
Ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 heeft het hof geoordeeld dat het verzoek om nogmaals de bij Microsoft bekende 'two-step-verification'-gegevens van het e-mailaccount op te vragen wordt afgewezen, nu Microsoft reeds een 'reasonable and diligent search' heeft gedaan en geen gegevens heeft aangetroffen. Het hof acht het daarom niet noodzakelijk dat de gegevens opnieuw worden opgevraagd. In het bestreden arrest heeft het hof ten aanzien van dit verzoek, voor zover gedaan onder de voorwaarde dat het hof niet tot een vrijspraak komt, geoordeeld dat het niet noodzakelijk is dat nader onderzoek wordt verricht, dat het hof zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht acht om te kunnen oordelen op het door de verdachte ingestelde hoger beroep en dat het verzoek daarom wordt afgewezen.
3.1
Anders dan de steller van het middel acht ik het oordeel van het hof dat en waarom er geen noodzaak is tot het nogmaals opvragen van de bij Microsoft bekende 'two-step-verification'-gegevens van het e-mailaccount niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het hof heeft bij tussenarrest van 15 maart 2021 weliswaar geoordeeld dat het hof het op dat moment “met het oog op de volledigheid van het onderzoek, nog steeds noodzakelijk [acht] dat die opdrachten worden uitgevoerd”, maar daaruit volgt niet noodzakelijkerwijs dat het hof dat onderzoek nog steeds noodzakelijk moet achten ook nadat de nadien geraadpleegde deskundige – Microsoft – heeft aangegeven dat een 'reasonable and diligent search' is gedaan en dat daarbij geen gegevens zijn aangetroffen. Immers: het hof heeft bij dat tussenarrest tevens geoordeeld dat het de uitdrukkelijke opdracht van het hof is en was om een deskundige de vragen te laten beantwoorden en niet iemand van (onder meer) het Openbaar Ministerie. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof zich met de (naar moet worden aangenomen: na het tussenarrest gegeven) mededeling van Microsoft dat geen gegevens zijn aangetroffen, voldoende voorgelicht geacht om te kunnen oordelen op het door de verdachte ingestelde hoger beroep. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is, anders dan de steller van het middel meent, evenmin onbegrijpelijk gelet op het door de verdediging ingenomen standpunt dat Microsoft geen discretionaire ruimte heeft om aan te geven dat een “reasonable and diligent search” is gedaan. Het hof heeft die mededeling van Microsoft kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus verstaan dat Microsoft een zo grondig mogelijk onderzoek heeft gedaan en niet aldus dat Microsoft wel een diepgaander onderzoek had kunnen doen naar de ‘two-step-verfication’-gegevens, maar dat niet heeft gedaan omdat het al wel verrichte onderzoek “reasonable and diligent” was. Voorts kan aan de begrijpelijkheid van dat oordeel van het hof niet afdoen dat de verdediging heeft aangevoerd dat het dossier data bevat die bij Microsoft in bezit zijn en dat de mededeling van Microsoft dat “no data are available” daarmee onverenigbaar is. Het hof heeft die mededeling van Microsoft kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus verstaan dat
de verzochte data– te weten de ‘two-step-verifcation-gegevens – niet beschikbaar zijn. Het middel faalt ook in zoverre.
De afwijzing van het verzoek (3) tot het benoemen van een deskundige teneinde de authenticiteit van de zich in het dossier bevindende beelden te onderzoeken
3.11
De toelichting op het middel houdt hierover het volgende in.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de bewijsmiddelen. [6] Dat brengt mede dat het hof evenzo de overwegingen van de rechtbank tot de zijne heeft gemaakt met betrekking tot de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de e-mailberichten in de nacht van 30 op 31 juli 2014 niet kan hebben verstuurd omdat hij niet in [plaats] , maar samen met de [getuige 2] in Duitsland was. Het hof heeft, door bevestiging van het vonnis, met betrekking tot die verklaring overwogen:
“Het betoog dat verdachte de e-mailberichten op 31 juli 2014 niet kon hebben verstuurd omdat hij niet in [plaats] was, kan niet uit de inhoud van het dossier dan wel anderszins volgen. [getuige 2] heeft immers verklaard dat verdachte weliswaar bij hem is geweest, maar getuige kan niet uitsluiten dat de rit naar [plaats] niet op 30/31 juni 2014 is geweest, maar op een andere datum. Hij gaat ervan uit dat de rit eigenlijk in het weekend moet zijn gemaakt. [7] 31 juli 2014 was een donderdag.
Verdachte heeft een filmopname getoond, waarmee hij wil aantonen dat hij op die momenten in Duitsland bij [getuige 2] was. Op de getoonde videobeelden is een autorit in Duitsland en zijn verdachte en (kennelijk) [getuige 2] te zien. Op de beelden staan tijdstippen vermeld, beginnend op 30 juli 2014 om 20:57:40 uur.
Nog afgezien van vragen over de authenticiteit van de beelden en de daarin weergegeven tijdstippen, kan uit de (eventuele) aanwezigheid van verdachte op gemelde tijdstippen bij [getuige 2] niet volgen dat hij niet op 31 juli 2014 om 2:39:57 (het tijdstip van inloggen) in [A] te [plaats] was.”
De verdediging heeft verweer gevoerd onder verwijzing naar de door de verdachte overgelegde – en aan het dossier toegevoegde – camerabeelden afkomstig van een dashcam met dagtekening 30 juli 2014 en zijn aankomst bij de [getuige 2] in Duitsland omstreeks 21:00u, alsook naar de verklaring van de [getuige 2] inhoudende – onder meer – dat hij de avond van het bezoek van de verdachte met hem naar [plaats] is geweest en daar de nacht heeft doorgebracht, alsook dat die beelden zijn gemaakt bij het bezoek aan [plaats] , terwijl hij voorts de juistheid van de datum- en tijdnotering van de dashcam heeft bevestigd. Ook aan dit onderdeel van het verweer heeft de verdediging een verzoek gekoppeld, inhoudende het verzoek tot benoeming van een deskundige teneinde de authenticiteit te onderzoeken van (onder meer) de beelden en de datum- en tijdregistratie van de overgelegde videobeelden (dashcam) van de avond van 30 juli 2014. Het betreft nader onderzoek dat de verklaring van verdachte – neerkomend op een alibi, dat betrokkenheid zou uitsluiten – zou ondersteunen.
Hoewel het hof ook ter zake dit verzoek, met juistheid, het noodzaakcriterium heeft aangelegd, is de beslissing van het hof bij arrest de noodzaak niet aan te nemen en het verzoek af te wijzen, volgens de steller van het middel niet zonder meer begrijpelijk. Het hof heeft de verklaring van de [getuige 2] , blijkens zijn bewijsoverweging en de verwijzing naar het proces-verbaal van verhoor van de getuige, als bewijsmiddel gehanteerd. Uit die verklaring volgt, zo heeft de verdediging ten verwere aangevoerd, dat de getuige heeft bevestigd dat de datum- en tijdregistratie van de dashcam juist zijn geweest en dat de beelden zijn gemaakt voorafgaand aan het nachtelijke bezoek aan [plaats] waarover hij heeft verklaard. De verdediging heeft erop gewezen dat de beelden in combinatie met de verklaring van [getuige 2] maken dat niet buiten redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte de nacht van 31 juli 2014 in [plaats] is geweest, zoals wel vereist voor vervulling van het tenlastegelegde. Indien het hof dat (nog) niet mocht volgen, ontstaat daarom de noodzaak voor nader onderzoek naar de authenticiteit van de beelden en de tijdstempel daarop. In het licht van het aangevoerde is 's hofs beslissing – die slechts in algemene termen is vervat, inhoudende dat het hof zich voldoende voorgelicht acht – niet zonder meer begrijpelijk. Dat te minder, nu in de bewijsoverwegingen van het hof wordt stilgestaan bij “vragen over de authenticiteit van de beelden en de daarin weergegeven tijdstippen”. Het hof gaat enerzijds voorbij aan de noodzaak tot nader onderzoek dat steun voor de verklaring van de verdachte – inhoudende een alibi, dat betrokkenheid bij de tegengeworpen gedragingen van 31 juli 2014 zou uitsluiten – zou opleveren, terwijl het hof anderzijds de authenticiteit van de beelden en tijdsregistratie nadrukkelijk in het midden laat. De afwijzing van het verzochte onderzoek is om die reden, zonder nadere motivering – die ontbreekt, volgens de steller van het middel niet begrijpelijk.
3.12
Bij appelschriftuur en ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2019 heeft de raadsman van de verdachte verzocht om een deskundige te benoemen teneinde de authenticiteit te onderzoeken van (onder meer) de beelden en de datum- en tijdregistratie van de door de verdachte overgelegde dashcam-videobeelden van de avond van 30 juli 2014. Het hof heeft dit verzoek bij tussenarrest van 27 februari 2019 afgewezen “nu de noodzaak tot de betreffende onderzoekshandeling […] niet is gebleken”. De raadsman van de verdachte heeft eenzelfde verzoek gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 (onder de voorwaarde ingeval geen integrale vrijspraak volgt) en heeft aldaar voorts bepleit (i) dat de op 31 juli 2014 vanaf 2:39:57u verzonden e-mails niet door de verdachte kunnen zijn verstuurd omdat deze zijn verzonden vanaf een IP-adres gekoppeld aan [A] te [plaats] , (ii) dat de verdachte heeft verklaard op dat moment (incluis de nacht en tot de volgende dag) in Duitsland te zijn geweest en dat deze verklaring wordt bevestigd door (a) de door de verdachte overgelegde videobeelden van zijn dashcam van de avond van 30 juli 2014 en zijn aankomst bij [getuige 2] te [plaats] omstreeks 21:00u en (b) de verklaring van [getuige 2] inhoudende dat de verdachte eind juli 2014 bij hem aankwam in de avond, dat zij samen een nachtelijk uitstapje naar [plaats] hebben gemaakt en dat de verdachte de volgende dag de auto van [getuige 2] heeft geleend om naar zijn raadsman te rijden, (iii) dat gelet daarop niet buiten redelijke twijfel staat dat de verdachte die nacht in [plaats] is geweest en (iv) dat daaraan niet afdoet dat [getuige 2] kennelijk de dagen waarop de verdachte is langsgekomen niet meer exact wist, nu hij de data wel degelijk kon reproduceren en dit bovendien het enige bezoek van de verdachte die dagen was, hetgeen wordt bevestigd door de videobeelden met daarop de datum- en tijdnotering, welke juistheid door [getuige 2] wordt bevestigd. Het hof heeft ten aanzien van dit verzoek tot het benoemen van een deskundige in het bestreden arrest geoordeeld dat het hof het niet noodzakelijk acht dat nader onderzoek wordt verricht, dat het hof zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht acht om te kunnen oordelen op het door de verdachte ingestelde hoger beroep en dat het verzoek daarom wordt afgewezen.
3.13
Het door het hof bevestigde vonnis bevat inderdaad de (Promis-)bewijsoverweging die in de cassatieschriftuur wordt geciteerd en hiervoor onder 3.11 is weergegeven. De steller van het middel merkt verder met juistheid op dat het hof – door het vonnis van de rechtbank te bevestigen – de verklaring van de [getuige 2] , gezien de bewijsoverweging en de verwijzing naar het proces-verbaal van verhoor van de [getuige 2] , als bewijsmiddel heeft gehanteerd. Anders dan de steller van het middel (veronder)stelt, heeft het hof echter niet de gehele verklaring van [getuige 2] tot het bewijs gebezigd, maar enkel het deel van de verklaring inhoudende dat de verdachte weliswaar bij hem is geweest, maar dat hij niet kan uitsluiten dat de rit naar [plaats] niet op 30/31 juni 2014 [8] is geweest maar op een andere datum, en dat hij ervan uit gaat dat de rit eigenlijk in het weekend moet zijn gemaakt. In de cassatieschriftuur wordt gesteld dat uit de verklaring van [getuige 2] ook volgt dat hij heeft bevestigd dat de datum- en tijdregistratie van de dashcam juist zijn geweest, dat de beelden zijn gemaakt voorafgaand aan het nachtelijke bezoek aan [plaats] waarover hij heeft verklaard en dat de beelden in combinatie met de verklaring van [getuige 2] maken dat niet buiten redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte de nacht van 31 juli 2014 in [plaats] is geweest en dat daarom noodzaak bestaat voor nader onderzoek naar de authenticiteit van de beelden en de tijdstempel daarop. Nu het hof de verklaring van [getuige 2] in zoverre kennelijk niet geloofwaardig heeft geacht, wat het hof vrijstond, is zijn oordeel dat het hof zich voldoende voorgelicht acht en dat er geen noodzaak bestaat voor nader onderzoek naar de authenticiteit van de beelden en de tijdstempel daarop, anders dan de steller van het middel meent, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.14
De steller van het middel merkt verder met juistheid op dat het hof de authenticiteit van de beelden en de tijdsregistratie in het midden laat. Anders dan de steller van het middel meent, doet die omstandigheid echter niet af aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat er geen noodzaak is om een deskundige te benoemen. Met hetgeen het hof vervolgens overweegt heeft het immers tot uitdrukking gebracht dat, ware de beelden en tijdsregistratie wel authentiek, daaruit nog niet kan volgen dat de verdachte niet op 31 juli 2014 om 2:39:57 in [A] te [plaats] kan zijn geweest. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, gelet op (i) de omstandigheid dat de raadsman weliswaar heeft aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat hij die nacht in Duitsland was, wordt bevestigd door de door de verdachte overgelegde videobeelden van zijn dashcam van de avond van 30 juli 2014 en zijn aankomst bij [getuige 2] te [plaats] omstreeks 21:00u, maar uit de stukken van het geding niet blijkt dat de raadsman heeft aangevoerd dat er dashcam-beelden zijn van ná 21:00u en (ii) het feit van algemene bekendheid dat de reistijd per auto van [plaats] naar [plaats] ongeveer 2,5 uren bedraagt. [9] Het middel faalt ook in zoverre.
3.15
Voor zover in de toelichting op het middel ervan wordt uitgegaan dat in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd dat er onder meer dashcam-beelden zijn gemaakt bij het bezoek aan [plaats] op 30 juli 2014 na 21.00u, mist die toelichting feitelijke grondslag, nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat dit is aangevoerd.
De afwijzing van het verzoek (5) tot het (alsnog) doen horen van [getuige 3]
3.16
De toelichting op het middel houdt hierover het volgende in.
Blijkens 's hofs, uit het vonnis van de rechtbank overgenomen, overwegingen heeft hij acht geslagen op een proces-verbaal betreffende bevindingen over een registratie op de naam van de verdachte in [A] te [plaats] en een registratieformulier dat van [A] afkomstig is. Dat proces-verbaal en het registratieformulier is door het hof als bewijsmiddel gehanteerd. De verdediging heeft ter terechtzitting verweer gevoerd met betrekking tot de onmogelijkheid van de aanwezigheid van de verdachte in [plaats] in de nacht van 31 juli 2014, althans met betrekking tot het ontbreken van toereikend bewijs daarvoor. In dat kader heeft de verdachte expliciet ontkend in “ [A] ” te zijn geweest, zich aldaar te hebben geregistreerd en in dat kader evenmin verantwoordelijk te zijn voor het (laten) opmaken van het registratieformulier, zoals dat door het hof als bewijsmiddel is gehanteerd. Namens de verdachte is, ingeval het hof nog onvoldoende geïnformeerd mocht zijn om te concluderen dat het bewijs voor het door de verdachte gebruiken van het e-mailadres (en diens daaraan gekoppelde vereiste aanwezigheid in [A] te [plaats] in de nacht van 30-31 juli 2014) ontoereikend is, het verzoek gedaan om [getuige 3] te horen, nu dat onderzoek noodzakelijk moet worden geacht. De verdediging heeft ter onderbouwing van het verzoek gewezen op het feit dat [getuige 3] de verklaring van de verdachte kan staven, inhoudende dat hij niet degene is geweest die op 30 juli 2014 is ingeschreven c.q. is ingecheckt in [A] te [plaats] en het horen strekt daarmee tot betwisting van betrokkenheid bij het tenlastegelegde, in die zin dat de verdachte niet de auteur kan zijn geweest van de in de nacht van 30 op 31 juli 2014 vanuit dat [A] geschreven e-mails.
Hoewel het hof ook ter zake dit verzoek, met juistheid, het noodzaakcriterium heeft aangelegd met betrekking tot het verzoek [getuige 3] te horen, is de beslissing van het hof bij arrest van 29 juli 2022 de noodzaak niet aan te nemen en het verzoek af te wijzen, niet zonder meer begrijpelijk.
Het hof heeft immers slechts in algemene termen overwogen dat het zich voldoende voorgelicht acht. Die algemene motivering is, in het licht van het ten verwere aangevoerde en gelet op de onderbouwing van het verzoek, niet begrijpelijk. Hoewel geen algemene regels zijn te geven omtrent de gevallen en mate waarin afwijzing van een dergelijk verzoek nader dient te worden gemotiveerd, dient daarbij acht te worden geslagen op de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen (vlg. o.m. ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o.v. 2.9). In dit geval is door de verdachte alsmede door de verdediging nadrukkelijk en gemotiveerd het bewijs voor diens aanwezigheid in " [A] " in de nacht van 31 juli 2014 betwist, alsook voor diens betrokkenheid bij het (doen) invullen van het als bewijsmiddel gehanteerde registratieformulier – en daarmee betrokkenheid bij het tenlastegelegde verzenden van e-mails in die nacht. De verdediging heeft gemotiveerd aangegeven wat de redenen van het verzoek zijn en over welke onderwerpen de getuige zou kunnen verklaren, en heeft dat op indringende wijze aangevoerd – waarbij zij ook heeft gewezen op het feit dat het verzoek tot horen van de getuige in eerste aanleg werd toegewezen, terwijl diens verhoor geen doorgang vond. Bij die stand van zaken is de beslissing strekkende tot afwijzing van het verzochte onbegrijpelijk, althans was het hof – in ieder geval – gehouden tot een nadere motivering bij een beslissing strekkende tot afwijzing. De afwijzing van het verzochte onderzoek is om die reden, zonder nadere motivering – die ontbreekt, niet begrijpelijk, aldus de steller van het middel.
3.17
Ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2022 heeft de verdediging onder meer het volgende bepleit. De verdachte heeft steeds verklaard op het moment van versturen van de e-mail op 31 juli 2014 vanaf 2:39:57u vanaf een IP-adres gekoppeld aan [A] te [plaats] , in Duitsland te zijn geweest. Daaraan doet niet af dat zich in het dossier een doordruk van een aanmeldingsformulier bij [A] bevindt, omdat de verdachte heeft verklaard dat hij zich daar nooit heeft ingeschreven, het doordrukformulier van die inschrijving bizarre onderdelen bevat (' […] ', 'Belasting' als beroep, ongerijmdheden qua gebruikt handschrift) en uit de op de (ter terechtzitting afgespeelde) inhoud van de opname van het verhoor d.d. 13 oktober 2014 volgt dat de verdachte niet in het bezit is van een ID-bewijs, of Duits paspoort of Duits ID-bewijs. Daaruit volgt bevestiging van het feit dat de verdachte überhaupt niet in het bezit was van het ID-bewijs met het nummer opgenomen op het doordrukformulier. Ingeval het hof op dit moment nog ontoereikend geïnformeerd mocht zijn om tot vrijspraak van het tenlastegelegde te komen is onderzoek noodzakelijk, te weten het (alsnog) doen horen van [getuige 3] , geboren [geboortedatum] 1992 – kennelijk in 2016 verhuisd naar het Verenigd Koninkrijk. [getuige 3] is degene die bij [A] op 30 en 31 juli 2014 de intake heeft gedaan en daarom degene die heeft ingecheckt moet hebben gezien. Diens verklaring kan de stelling van de verdachte staven dat hij niet degene is c.q. kan zijn geweest die heeft ingecheckt. Het horen van deze getuige strekt daarmee tot betwisting van betrokkenheid bij het tenlastegelegde, in die zin dat de verdachte niet de auteur is van de in de nacht van 30 op 31 juli 2014 vanuit [A] geschreven e-mails. Van [getuige 3] zijn gegevens bekend en is bekend dat hij in 2016 naar het VK is verhuisd. Er kan dan wel dient een nadere poging te worden ondernomen om [getuige 3] te horen, nu het horen van [getuige 3] als getuige als noodzakelijk heeft te gelden bij vervulling van de voorwaarde.
3.18
Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van deze onderzoekswens geoordeeld dat het niet noodzakelijk is dat nader onderzoek wordt verricht, dat het hof zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht acht om te kunnen oordelen op het door de verdachte ingestelde hoger beroep en dat het verzoek daarom wordt afgewezen.
3.19
Het door het hof bevestigde vonnis houdt onder meer het volgende in:

Versturen van de e-mailberichten van 31 juli 2014
De e-mailberichten van 31 juli 2014 om 3:11 en 3:16 uur zijn verstuurd gebruikmakend van een beveiligd IP-adres dat gekoppeld is aan [A] BV te [plaats] . [10]
In de administratie van het hotel bleek zich een registratieformulier te bevinden op naam van " [verdachte] ”, arrival date 30/7/2014 en departure date 31/7/2014. Op de bijbehorende doordruk van een inschrijfformulier zijn persoonsgegevens van verdachte ingevuld. Zo zijn verdachtes naam, geboortedatum en geboorteplaats ingevuld. Verder is een nummer van een identiteitsbewijs ingevuld wat overeenkomt met het nummer op het identiteitsbewijs waarmee verdachte zich op 13 oktober 2014 heeft gelegitimeerd voor zijn verhoor. [11]
Dat verdachte, naar hij zegt, op deze data zijn identiteitsbewijs niet meer had omdat hij dit verloren was, volgt de rechtbank niet. Allereerst is opmerkelijk dat verdachte dit eerst ter terechtzitting heeft verklaard. Verder heeft verdachte verklaard zijn identiteitsbewijs begin 2014 kwijt te zijn geraakt, wat moeilijk is te rijmen met de omstandigheid dat het bewijs op 16 april 2014 bij de politie nog is ingescand. [12] Daarnaast is deze verklaring niet nader onderbouwd, terwijl dit wel mogelijk was omdat verdachte aangaf aangifte van vermissing te hebben gedaan.
Inhoud van de e-mailberichten
In de betreffende e-mailberichten komen meerdere bijzonderheden voor qua inhoud en schrijfstijl, welke overeenkomen met inhoud en schrijfstijl van door verdachte gestuurde e-mailberichten vanaf [e-mailadres] . Zo vallen op gelijksoortige fouten in de interpunctie (punten en komma’s niet aansluitend aan een woord), lage komma op de plek waar een hoge komma hoort, misplaatste hoofdletters en zinsbouw, worden gelijksoortige onderwerpen besproken en wordt [betrokkene 9] (in beide e-mailberichten) bewogen melding te doen bij zijn meerderen. Bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend):
Uit het e-mailbericht gestuurd vanaf het account op 31 juli 2014:
“Het probleem ligt bij [betrokkene 4] en de [naam] ,die hebben alles veranderd omdat ze dachten dat [verdachte] ging praten . (...) Ik Wist niet dat [verdachte] zo Slim was om foto,s te maken . Hij heeft alle bezwaren aan de rechtbank Arnhem en nu moeten wij alles op knappen . (...) Het probleem met de verhoren, die niet aansluiten ,wat doe ik daarmee?
Ik heb een bericht ontvangen dat inderdaad iemand anders de map met de facturen bij [betrokkene 10] heeft ingeleverd ,wat doe ik daar mee? [13]
en uit hetzelfde e-mailbericht onder andere verstuurd aan [betrokkene 9] :
“sorry maar maak er melding van alsjeblieft ?” [14]
Uit e-mailberichten gestuurd vanaf [e-mailadres] op 1 juli 2014:
“u geeft aan dat u ik heb laten zien wat er aan scheelt ,nou ik heb u de stukken die zijn afgegeven aan [betrokkene 10] om deze wettelijk te maken om deze te gebruiken voor de rechtbank .Ik heb u met foto,s en scan,s uit de computer aangegeven dat de FIOD na het verhoor bewijs heeft veranderd dan anders gemaakt dan ze ons hebben laten zien(...)
Ook die zal ik aan de rechtbank vermelden en opsturen . " [15] en
Helaas is de belasting verder gaan borduren op de ingeleverde valse stukken door een derde en zelf gaan veranderen na het verhoor .Ook u laten zien tijdens de bespreking .
(...)
ik houd u persoonlijk wel voor de gevolgen die er hieruit voortvloeien , omdat ik u gemeld heb van deze vervalsingen en u er niets mee doet en niet meld aan uw meerderen .” [16]
[…]
Concluderende overwegingen
Gelet op de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, dat:
- het account is aangemaakt gebruikmakend van het IP-adres dat gekoppeld is aan het
woonadres van verdachte, terwijl verdachte daar aanwezig was;
- e-mailberichten van 31 juli 2014 zijn verstuurd vanuit een hotel waar iemand heeft
verbleven gebruikmakend van de identiteitsgegevens van verdachte;
- er sterke en typerende overeenkomsten zijn tussen de e-mailberichten van 31 juli 2014 en door verdachte verstuurde e-mailberichten qua interpunctie, grammatica, zinsbouw en onderwerpen;
- in zowel de e-mailberichten vanuit het account als die van verdachte [betrokkene 9] wordt opgeroepen melding te maken bij zijn meerderen;
- de betreffende e-mailberichten zijn geschreven in het voordeel van verdachte;
- niet valt in te zien welk belang een derde bij deze e-mailberichten zou kunnen hebben en
- verdachte over e-mailberichten kon beschikken, welke in de e-mailberichten van 31 juli 2014 zijn (veranderd en) gebruikt,
is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat het verdachte was die gebruikmakend van identificerende persoonsgegevens van [betrokkene 1] de betreffende (tenlastegelegde) e-mailberichten heeft gestuurd.
3.2
Het hof heeft blijkens de inhoud van het bevestigde vonnis vastgesteld dat in de administratie van het hotel een registratieformulier is aangetroffen op naam van " [verdachte] ”, arrival date 30/7/2014 en departure date 31/7/2014, dat op de bijbehorende doordruk van een inschrijfformulier persoonsgegevens van de verdachte zijn ingevuld, alsmede een nummer van een identiteitsbewijs dat overeenkomt met het nummer op het identiteitsbewijs waarmee verdachte zich op 13 oktober 2014 heeft gelegitimeerd voor zijn verhoor. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de verdachte niet in zijn verklaring wordt gevolgd dat hij op deze data zijn identiteitsbewijs niet meer had omdat hij dit verloren was, omdat (i) opmerkelijk is dat de verdachte dit eerst ter terechtzitting heeft verklaard, (ii) de verdachte heeft verklaard zijn identiteitsbewijs begin 2014 kwijt te zijn geraakt, hetgeen moeilijk is te rijmen met de omstandigheid dat het bewijs op 16 april 2014 bij de politie nog is ingescand en (iii) deze verklaring niet nader is onderbouwd, terwijl dit wel mogelijk was omdat de verdachte aangaf aangifte van vermissing te hebben gedaan. Het hof heeft tevens geoordeeld dat in de betreffende e-mailberichten meerdere bijzonderheden voorkomen qua inhoud en schrijfstijl, welke overeenkomen met inhoud en schrijfstijl van door de verdachte gestuurde e-mailberichten vanaf [e-mailadres] . Zo vallen op: gelijksoortige fouten in de interpunctie (punten en komma’s niet aansluitend aan een woord), lage komma op de plek waar een hoge komma hoort, misplaatste hoofdletters en zinsbouw en voorts worden gelijksoortige onderwerpen besproken en wordt [betrokkene 9] (in beide e-mailberichten) bewogen melding te doen bij zijn meerderen. Verder is overwogen dat waar de betreffende e-mailberichten zijn geschreven in het voordeel van de verdachte, niet valt in te zien welk belang een derde bij deze e-mailberichten zou kunnen hebben en tenslotte is overwogen dat de verdachte over e-mailberichten kon beschikken die in de e-mailberichten van 31 juli 2014 zijn (veranderd en) gebruikt.
3.21
Mede gelet op de voorgaande vaststellingen en overwegingen van het hof, is het oordeel van het hof (i) dat het niet noodzakelijk is dat nader onderzoek wordt verricht, (ii) dat het hof zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht acht om te kunnen oordelen op het door de verdachte ingestelde hoger beroep en (iii) dat het verzoek daarom wordt afgewezen, in het geheel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Anders dan de steller van het middel meent is het kennelijke oordeel van het hof dat de aangevoerde argumenten om [getuige 3] te horen niet dermate “indringend” waren dat deze noopten tot een uitgebreidere motivering van de verwerping van dat verzoek evenmin onbegrijpelijk, nu het hof de grond onder die argumenten reeds heeft weggeslagen in het bevestigde vonnis. Het middel faalt ook in zoverre.
3.22
Ik merk ten overvloede nog op dat als jaren na dato wordt verzocht een medewerker van een hostel te horen over de vraag of hij zich kan herinneren dat een bepaalde persoon op een bepaalde datum bij hem heeft ingecheckt, zonder dat bij dat verzoek bijvoorbeeld is aangegeven dat die persoon een dusdanig opvallend uiterlijk had dat de medewerker het inchecken moet zijn bijgebleven, de motivering van de afwijzing van het verzoek op de grond dat het horen niet noodzakelijk is, niet snel ontoereikend gemotiveerd zal worden bevonden.
3.23
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

4.Slotsom

4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde motivering.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep op 29 juli 2022 tot aan deze conclusie meer dan twee jaren zijn verstreken, zodat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in cassatie is overschreden. Dat moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde straf.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.De kwalificatie luidt voluit: “opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan”.
2.In de randnummers 3.4 t/m 3.6 is een samenvatting opgenomen van het in de randnummers 2.2 tot en met 2.9 uitvoerig beschreven procesverloop.
3.Of het hof dat verzoek heeft ingewilligd blijkt niet expliciet uit het proces-verbaal van de zitting, maar de inwilliging kan wel worden afgeleid uit de omstandigheid dat de brieven aan het zittingsproces-verbaal zijn gehecht.
4.De steller van het middel schrijft dat de advocaat-generaal dit bericht bij e-mail van 8 juli 2022 heeft verzonden naar het hof en de verdediging onder het opschrift “Reactie van Microsoft op het 126na verzoek”.
5.In de cassatieschriftuur staat hier tussen haken: “Een blik door de papieren muur leert daarenboven dat het dossier, in tegenstelling tot de inhoud van het bericht van Microsoft, inderdaad data bevat die eerder van Microsoft zijn verkregen, opgenomen als BOB-001b - dossier, pp. 184 -187. De schriftelijke mededeling van Microsoft dat "no data [...] available" zou zijn, is hiermee bezwaarlijk verenigbaar. In de eerder verstrekte gegevens staat bovendien ook de zinsnede: "Not everyfield may appear in your report" (dossier, p. 186). Op basis daarvan heeft het Hof eerder de noodzaak tot het opvragen van aanvullende informatie aangenomen.”
6.In de cassatieschriftuur staat hierna: “inhoudende dat hij op pagina 4 van het vonnis in de voetnoten 5, 7 en 8 de zinsnede “Aanvullend proces-verbaal, proces-verbaalnummer aanvulling OPV d.d. 20 februari 2017” telkens heeft vervangen door “Aanvullend proces-verbaal, proces-verbaalnummer aanvulling OPV d.d. 20 februari 2015”.
7.Voetnoot in het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank: “Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , afgelegd in het bijzijn van de rechter-commissaris, d.d. 27 juni 2016, vierde pagina.”
8.De rechtbank bedoelt in zijn (door het hof bevestigde) vonnis kennelijk “30/31 juli 2014”.
9.Dat leid ik af uit de op Google Maps weergegeven reistijd per auto van [plaats] naar [plaats] .
10.Voetnoot in vonnis: “Aanvullend proces-verbaal, proces-verbaalnummer aanvulling OPV d.d. 20 februari 2017, p. 2.”
11.Voetnoot in vonnis: “Aanvullend proces-verbaal, proces-verbaalnummer aanvulling OPV d.d. 20 februari 2017, p. 2 en 3 en een registratieformulier, documentnummer D-023.”
12.Voetnoot in vonnis: “Een ID-staat SKDB, pagina 1.”
13.Voetnoot in vonnis: “Een e-mailbericht, p. 40 en 41.”
14.Voetnoot in vonnis: “Een e-mailbericht, p. 39.”
15.Voetnoot in vonnis: “Een e-mailbericht, p. 97.”
16.Voetnoot in vonnis: “Een e-mailbericht, p. 90.”