ECLI:NL:PHR:2025:34

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
22/03864
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van de straf opgelegd voor diefstal met braak in vereniging

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die is veroordeeld voor diefstal met braak in vereniging. De verdachte is op 14 oktober 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie gepleit voor gedeeltelijke vernietiging van de opgelegde straf, met als doel een vermindering van de straf. De zaak betreft een inbraak die plaatsvond op 12 juli 2021 in een woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. De verdachte en een medeverdachte zijn op heterdaad aangehouden na een melding van een inbraak. De politie heeft verschillende bewijsmiddelen verzameld, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal van de verbalisanten. De verdachte heeft tijdens de rechtszaak aangevoerd dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor zijn betrokkenheid bij de inbraak. De Procureur-Generaal concludeert dat de opgelegde straf te hoog is in verhouding tot de ernst van de zaak en de tijd die is verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De conclusie strekt tot gedeeltelijke vernietiging van de bestreden uitspraak, met een aanpassing van de straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03864
Zitting14 januari 2025

CONCLUSIE

A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 14 oktober 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, mede gelet op een gevoerd bewijsverweer, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 12 juli 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander uit de woning gelegen aan de [a-straat 1] , sieraden en bankpassen en een tas, toebehorende aan [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen sieraden en bankpassen en tas onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.”
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte met fotobijlage d.d. 12 juli 2021 met nummer PL0900-2021222586-66 p. 501-503, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van aangeefster [betrokkene 1] :
Plaats delict: [a-straat 1] , [postcode] [plaats] .
Pleegdatum: 12 juli 2021.
Ik zag dat de vitrage op de slaapkamer van mijn zoontje deels open stond. Deze slaapkamer is gelegen aan de achterzijde van de woning. Ik zag modder op de vloer en op de vensterbank liggen. Ik zag dat een kast in deze kamer open stond die ik zeker dicht had gedaan. Ik zag dat in mijn slaapkamer en dat in de badkamer alle laatjes open getrokken waren. Ik zag dat in mijn slaapkamer alle laatjes waren leeggehaald en dat de inhoud hiervan op de grond was gegooid. In de badkamer was duidelijk te zien dat iemand in de laatjes aan het rommelen was geweest. Ik zag dat in de werkkamer de kast met linnengoed open stond en dat deze deels overhoop gehaald was.
Opmerking verbalisant: ik toon aan aangeefster een overzicht van goederen die bij de verdachten aangetroffen zijn.
Ik herken alle voorwerpen die u mij toont als mijn eigendom. Het grootste gedeelte van deze goederen lag in onze inloopkast gelegen aan de voorzijde van de woning. In deze inloopkast zit een raam. Het is dus mogelijk om vanaf de straat deze inloopkast te zien. In deze inloopkast stonden alle sieraden.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli 2021 met nummer PL0900-2021222568-9 p. 509-510, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op maandag 12 juli 2021, omstreeks 04:57 uur waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , in uniform gekleed en met de toezicht belast. Omstreeks 04:57 uur kregen wij een melding. Er zou op de [a-straat 1] te [plaats] mogelijk een inbraak heterdaad zijn. Op maandag 12 juli 2021 reden wij vanaf de [b-straat 1] te [plaats] naar de [a-straat 1] .
Hierop ben ik, verbalisant [verbalisant 1] op de Hogering uit het dienstvoertuig gestapt en naar de [a-straat] gerend. Ik rende naar de achterzijde van de [a-straat 1] . Ik nam positie in bij de [c-straat 1] . Ik had vanaf deze locatie direct zicht op de achterzijde van de [a-straat 1] .
Ik zag op dat moment dat er voor mij twee onbekende verdachten, aan de achterzijde, op de eerste verdieping, uit het raam klommen en over het dak renden. Ik zag dat de verdachten richting de aflopende perceelnummers renden. Ik gaf via de portofoon de locatie door waar de verdachten naartoe renden. Ik kan de twee verdachten als volgt omschrijven:
Verdachte 1:
- man:
- circa 1.80 meter lang:
- licht getinte huidskleur;
- zwarte kleding:
- zwarte hoodie;
Verdachte 2 had hetzelfde signalement:
- man;
- circa 1.80 meter lang;
- licht getinte huidskleur;
- zwarte kleding;
- zwarte hoodie.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli 2021 met nummer PL0900-2021222568-22 p. 523-524, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Omstreeks 05:00 uur kregen wij de opdracht van het Operationeel Centrum om te gaan naar de [a-straat 1] te [plaats] . Wij zagen dat de voordeur niet was voorzien van een cilinderslot. Ambtshalve is ons bekend dat dit een wijze is waardoor inbrekers in woningen komen. Wij wisten toen vrijwel zeker dat er op dat moment werd ingebroken in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Wij deelden de bovengenoemde informatie met het Operationeel Centrum. Wij hoorden dat er meerdere collega's onderweg waren om de woning af te zetten.
Wij hoorden kort hierop portofonisch van een collega dat er enkele verdachten, die geheel donker gekleed waren, via een raam op de eerste etage de desbetreffende woning verlieten. Wij hoorden dat zij hierna hard wegrenden, over de daken van de eerste etage, globaal in de richting van de [d-straat] . Wij renden hierop met de verdachten mee.
Wij hoorden portofonisch dat de verdachte weg rende richting de busbaan, die parallel loopt met de [c-straat] . Ik, verbalisant [verbalisant 3] , rende in de richting van de busbaan. Ik zag dat ik langs de steeg rende die tussen de [d-straat] en de [c-straat] gesitueerd is. Ik zag in deze steeg twee personen rennen die geheel in het donker waren gekleed. Ik riep dat ik van de politie was, dat zij zijn aangehouden en dat zij moesten blijven staan. Ik zag dat de twee personen niet naar mij luisterden en verder renden in de steeg. Ik zag dat zij, via de omschreven steeg, weer in de richting van de [a-straat 1] renden. Ik zag dat de twee personen een schutting wilden overklimmen. Ik zag dat dit de schutting betrof die moest aansluiten bij de [a-straat 1] huisnummers […] , […] of […] . Wij zetten hierop de woonblokken waar de verdachten zich zouden bevinden dicht.
(...)
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , liep naar de begane grond in de woning. Ik zag op de eettafel in de woning een slotentrekker liggen.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage d.d. 12 juli 2021 met nummer PL0900-2021222568-15 p. 511-518, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Ik ben vervolgens richting de achterzijde van de [a-straat 1] (het hof verstaat: [a-straat 1] ) te [plaats] gerend via de [d-straat] . Ter hoogte van de [c-straat] hoorde ik collega [verbalisant 3] zeggen dat hij twee verdachten in de steeg zag, gelegen achter de percelen [a-straat 2] en […] . Hierop hebben wij de achtertuinen gelegen aan de steeg dicht gezet. Daarbij zag ik een handtas liggen bij het hek aan het begin van de steeg ter hoogte van de woningen [c-straat] […] en […] . Ik zag dat de tas achter de deur lag welke toegang verschafte tot de steeg. Ik zag dat er in de tas verschillende gouden sieraden zaten.
Ik zag dat collega [verbalisant 6] met zijn hond achter in de steeg stond. Ik hoorde hem roepen dat hij collega's erbij wilde hebben omdat hij indicatie had dat de verdachten in de achtertuin zaten van de woning: [c-straat 2] . Ik voegde mij bij collega [verbalisant 6] en hoorde hem zeggen dat de hond een doosje met daarin een horloge had gevonden. Ik bekeek vervolgens de achtertuin in de directe nabijheid van de [c-straat 2] . Daarbij klom ik op de aanwezige schuurtjes samen met collega [verbalisant 2] .
Ik betrad de achtertuin van de woning gelegen aan de [a-straat 2] te [plaats] . Ik zag onder de overkapping een loungeset staan met daarop veel kussens. Ik zag dat er een manspersoon onder de kussens verstopt lag. Ik merkte de manspersoon aan als verdachte van de woninginbraak en sprak hem aan. Ik haalde de kussens weg die op hem lagen. Ik hield de verdachte aan. De verdachte bleek later te zijn: [verdachte] ( [verdachte] ).
Ik onderzocht de loungebank waar de verdachte op lag. Ik haalde de kussens weg en zag daaronder een autosleutel liggen van het merk Opel. Ik zag dat er aan de autosleutel nog een gewone sleutel hing.
Ik en mijn collega ’s maakten nog een zoekslag in de omgeving naar andere verdachten. Ik hoorde na enige tijd via de portofoon dat collega [verbalisant 7] doorgaf dat hij was aangesproken door de bewoner van de [c-straat 2] . De bewoner had aangegeven dat hij vermoedde dat er een verdachte in zijn schuur zou zitten. Ik begaf mij weer naar de [c-straat 2] en zag dat er al collega 's zich bij collega [verbalisant 7] hadden gevoegd. Ik hoorde dat zij een verdachte aanriepen en vervolgens aanhielden. Ik kwam aan bij de schuur en zag de collega's met de verdachte de schuur uit lopen. Ik betrad de schuur en zag rechts naast de schuurdeur op de grond/in het kozijn twee bankpassen liggen van de ABN AMRO. Ik zag dit de volgende bankpassen betroffen: betaalpas ABNAMRO op naam van [naam 1] en [A] B.V., rekeningnummer: [rekeningnummer 1] , pasnummer: […] en betaalpas ABNAMRO op naam van [B] B.V., rekeningnummer: [rekeningnummer 2] , pasnummer: […] . Ik vroeg aan de bewoner van de [c-straat 2] of de bankpassen van hen waren. Ik hoorde hem zeggen dat dit niet het geval was en dat dit er niet lag toen zij de schuur hadden afgesloten.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 12 juli 2021 met nummer PL0900-2021222568-12 p. 102-103, voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] :
Ik, verbalisant [verbalisant 8] , hoorde collega [verbalisant 7] zeggen dat hij werd aangesproken door de bewoners van de [c-straat 2] dat daar mogelijk een verdachte in hun schuur in de tuin zou kunnen zitten. Hierop ben ik, verbalisant [verbalisant 8] , samen met de collega’s [verbalisant 9] en [verbalisant 7] naar deze schuur gelopen, waarna [verbalisant 7] en ik de verdachte: [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1999, aantroffen in deze schuur. Wij hebben [medeverdachte] vervolgens aangehouden ter zake inbraak woning.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2021 met nummer MD2R021054-8 p. 533, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van verbalisant [verbalisant 10]:
Na telefonisch contact met aangeefster [betrokkene 1] , bevestigde deze dat beide bankpassen van haar partner [betrokkene 2] waren. De pas op naam van; [B] b.v. en de pas op naam van: [A] b.v. behoren beide toe aan haar partner en zijn bankpassen van het werk. [betrokkene 3] is de zakenpartner van [betrokkene 2].
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli 2021 met nummer PL0900-2021222568-16 p. 519-520, voorzover inhoudende zakelijk weergegeven - het relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Vandaag maandag 12 juli 2021 omstreeks 05:00 uur hoorde ik portofonisch dat op de [a-straat 1] te [plaats] mogelijk een inbraak woning gaande zou zijn.
Ik hoorde toen de eerste eenheid ter plaatste was, dat zij konden zien dat er daadwerkelijk personen in de woning bezig waren. Tevens gaven zij door dat de cilinder uit de voordeur was verwijderd.
Intussen werd omstreeks 05:40 uur een verdachte aangehouden. Deze verdachte is aangehouden in de achtertuin van de [a-straat 2] te [plaats] .
Op het moment dat het zoeken door de helikopter was beëindigd werd ik aangesproken door de bewoner van de [c-straat 2] te [plaats] . Hij vertelde mij dat hij dacht dat er mogelijk iemand in zijn schuur zou zitten. Ik heb de deur geopend. Ik zag direct om de hoek een mans persoon staan welke direct is aangehouden te 06:30 uur.
De woning [c-straat 2] ligt precies in het gebied dat de gehele tijd afgezet is geweest door de politie. Deze steeg grenst ook aan de achterzijde van de tuinen van de [a-straat 1] waar ingebroken was.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli 2021 met nummer PL0900-2021222568-59 p. 525-526, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - het relaas van verbalisant [verbalisant 11]:
Op maandag 12 juli 2021, omstreeks 06:40 uur, bevond ik mij op de [e-straat] te [plaats] . Het was mij bekend dat zojuist [verdachte] op heterdaad was aangehouden op verdenking van inbraak in een woning en dat bij deze verdachte een autosleutel van het merk Opel was aangetroffen.
Het was mij tevens bekend dat de aangehouden verdachte een voertuig van het merk Opel, type Corsa, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] op naam had.
Ik zag in een parkeervak, gelegen aan de [e-straat], aan de zijkant van de woning gelegen aan de [d-straat 1], genoemd voertuig staan. Omdat dit voertuig op naam gesteld is van de aangehouden verdachte [verdachte] , nam ik dit voertuig ter waarheidsvinding in beslag.
Ik zag op de achterbank van het voertuig, aan de linkerzijde achter de bestuurdersstoel een schoudertasje liggen. Ik onderwierp dit tasje aan een onderzoek en trof in het tasje een Nederlands identiteitsbewijs aan. Ik zag dat dit identiteitsbewijs op naam gesteld is van [medeverdachte], geboren [geboortedatum] 1999.”
3.4
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, de volgende bewijsoverweging in:
“Het hof leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 12 juli 2021 krijgen meerdere verbalisanten omstreeks 05.00 uur een melding om naar de [a-straat 1] te [plaats] te gaan, waar op dat moment een woninginbraak zou worden gepleegd.
Ter plaatse positioneert verbalisant [verbalisant 1] zich zodanig dat hij zicht heeft op de achterzijde van de woning. De woning betreft een tussenwoning, deel uitmakend van een rij woningen die aan de achterzijde (alle) voorzien zijn van een plat, (naar de buren) doorlopend dak. Hij ziet vervolgens twee personen op de eerste verdieping uit het raam van de woning klimmen en over het platte dak rennen richting de aflopende perceelnummers. [verbalisant 1] geeft via de portofoon - naast de looprichting van beide verdachten - het volgende signalement van deze personen: twee mannen, beide mannen waren circa 1.80 meter lang, beide mannen hadden zwarte kleding aan en beide mannen hadden een licht getinte huidskleur.
Verbalisant [verbalisant 3] , die zich aan de voorzijde van de woning bevond en daar heeft geconstateerd dat de voordeur niet was voorzien van een cilinderslot en later in de woning een slotentrekker aantrof, heeft voormelde signalementen en looprichting via de portofoon doorgekregen en is daarop richting de busbaan gerend. [verbalisant 3] ziet in de steeg die is gesitueerd tussen de [d-straat] en de [c-straat] twee personen rennen in de richting van de [a-straat 1] . Beide personen zijn geheel in het donker gekleed. [verbalisant 3] ziet dat de personen over een schutting willen klimmen. Vervolgens worden de woonblokken waar deze personen zich bevinden dichtgezet door de politie.
Na een zoektocht wordt de verdachte om 5.40 uur aangetroffen onder de kussens van een loungebank in de achtertuin gelegen aan de [a-straat 2] te [plaats] . Verdachte droeg tijdens zijn aanhouding donkere kleding.
Nadat verdachte is aangehouden, herkent [verbalisant 3] verdachte als één van de twee personen die hij in de steeg heeft zien rennen. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat deze herkenning onbetrouwbaar is, nu [verbalisant 3] slechts een beperkt en algemeen signalement heeft gegeven van de twee personen die hij in de steeg heeft gezien en niet duidelijk is vastgelegd op basis van welke kenmerken hij verdachte heeft herkend als één van de personen die hij in de steeg heeft zien rennen.
Het hof overweegt dat de door verbalisant [verbalisant 3] gegeven signalementen weliswaar weinig specifiek zijn, maar dat deze in elk geval verdachte op basis van diens donkere kleding niet uitsluiten als één van de personen die in de steeg heeft gerend. In zoverre acht het hof deze herkenning dan ook bruikbaar voor het bewijs. Dit temeer nu de verdachte ter terechtzitting heeft erkend dat hij daar en toen door de steeg heeft gerend, ten einde aan een confrontatie met de politie te ontsnappen, zij het om - aldus verdachte - andere redenen, waarover hierna meer.
Kort na de aanhouding van verdachte wordt om 6.30 uur medeverdachte [medeverdachte] in de schuur van de woning gelegen aan de [c-straat 2] aangehouden. In deze schuur worden ook twee bankpassen aangetroffen die afkomstig blijken te zijn uit de woning van aangeefster. De plek van aanhouding van [medeverdachte] en de plek van aanhouding van verdachte bevinden zich op een afstand van ongeveer 10 a 15 meter van elkaar en zijn beide gesitueerd aan/nabij het eind van de hiervoor genoemde steeg.
Beide verdachten zijn zodoende op korte afstand van de woning aan de [a-straat 1] en op korte afstand van elkaar aangetroffen en binnen het afgezette blok woningen waarbinnen de twee rennende verdachten zich zouden moeten bevinden. Verder is in de hiervoor genoemde, nabijgelegen steeg een tas met sieraden aangetroffen, die volgens aangeefster [betrokkene 1] afkomstig was uit de woning aan de [a-straat 1] .
Bij verdachte is verder ten tijde van zijn aanhouding een autosleutel aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat de daarbij behorende auto op naam staat van de verdachte. Deze auto is in de nabije omgeving van de plaats delict aangetroffen, terwijl deze auto ongeveer vijf kilometer was verwijderd van het huis van verdachte. In de auto is (onder andere) een identiteitsbewijs van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Deze vaststelling duidt op het bestaan van een connectie tussen de (auto van) verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto vaak uitleent en dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de auto op enig moment door een derde is verplaatst, doet aan het bestaan van die connectie niet af.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, bestaat naar het oordeel van het hof een ernstig vermoeden dat verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde inbraak. Het hof constateert voorts dat uit het dossier niet is gebleken van contra-indicaties op grond waarvan het vermoeden van de betrokkenheid van verdachte kan worden weggenomen. Zo blijkt uit het dossier niet dat er, naast een mogelijke derde verdachte, nog andere personen - die bovendien (ook) voldeden aan het door de verbalisant [verbalisant 1] vastgestelde signalement van de personen die uit het raam klommen - aanwezig waren rondom de betreffende woning.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat van verdachte in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden en bij gebreke van enige contra-indicatie voor zijn betrokkenheid bij de inbraak, een verklaring mocht worden verwacht omtrent zijn aanwezigheid ter plaatse.
Verdachte heeft zich bij zijn politieverhoren op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij niet willen verklaren waarom hij in de buurt van de woning was, maar wel dat, toen hij de politie zag hij vanwege uitstaande boetes op de vlucht zou zijn geslagen. Het hof constateert dat uit het strafblad van verdachte noch uit andere stukken in het dossier is gebleken dat verdachte openstaande boetes had. Ook heeft verdachte niet nader uitgelegd waarom hij meende dat de aanwezige politie op dat moment - omstreeks 5 uur in de ochtend in een woonwijk, niet zijnde de wijk waar de woning van verdachte zich bevindt - juist naar hem op zoek zou zijn in verband met die gestelde boetes. In hoger beroep heeft verdachte zijn alternatieve scenario voor het eerst verder aangevuld met de verklaring dat hij bij een vriend was geweest en dat hij zodoende in de omgeving was van de woning waar de inbraak heeft plaatsgehad.
De verdachte heeft een voornaam van deze vriend genoemd, maar heeft desgevraagd geen nadere persoonsgegevens, zoals een achternaam, een telefoonnummer en/of adresgegevens van deze persoon verstrekt.
Het hof constateert aldus dat verdachte in een laat stadium voor het eerst met een verklaring voor zijn aanwezigheid dicht in de buurt van de plaats delict is gekomen en dat hij daaraan pas ter terechtzitting in hoger beroep nieuwe informatie heeft toegevoegd. Ook deze laatste verklaring van verdachte is echter bij gebrek aan nadere gegevens nog immer niet verifieerbaar. Het hof acht de verklaring van verdachte gelet op het voorgaande ongeloofwaardig.
Nu verdachte geen afdoende verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid nabij de woning en de omstandigheden waaronder hij is aangehouden, komt het hof tot het oordeel dat het op grond van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene niet anders kan zijn dan dat verdachte één van de personen is geweest die - samen met medeverdachte - in de woning aan de [a-straat 1] is geweest, en dat zij daaruit de door de politie aangetroffen goederen hebben weggenomen. Voor het hof staat vast dat, gelet op de zeer beperkte tijd die verstreken is tussen het observeren van de twee personen die uit het raam van de woning aan de [a-straat 1] komen klimmen en via de daken samen wegrennen en het kort daarna waarnemen van twee rennende personen, ook volledig in het donker gekleed, door verbalisant [verbalisant 3] nadat hij in de aangegeven renrichting is meegelopen, beide verdachten die zijn aangehouden, de beide verdachten zijn geweest die uit de woning kwamen. Nu voor het hof vaststaat dat beide verdachten in de woning zijn geweest en zodoende uitvoeringshandelingen hebben verricht, acht het hof de bijdrage van verdachte aan de inbraak voldoende substantieel om hem als medepleger aan te duiden.
Het hof acht op grond van het voorgaande het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft ter terechtzitting verder nog een alternatief scenario geschetst voor de aanwezigheid van schoenafdruksporen van mogelijk de schoenen van verdachte in de woning van aangever. Nu het hof deze schoenafdruksporen niet voor het bewijs gebruikt, kan dit verweer onbesproken blijven.”
3.5
De door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2022 overgelegde pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Ten tijde van zijn aanhouding was cliënt in het bezit van een autosleutel van het merk Opel en werd op ongeveer 150 meter afstand de Opel Corsa aangetroffen waarvan het kenteken op naam van cliënt staat. Achter de auto wordt een tasje met werktuigen aangetroffen en in de auto een schoudertasje met daarin onder andere een identiteitsbewijs op naam van de medeverdachte.
Dat cliënt die nacht de auto gebruikte is niet gebleken. Hij is daarin niet gezien en ander bewijs ontbreekt evenzeer. Dat hij naar de buurt waarin hij is aangetroffen is gereden met die auto is speculatief want het blijkt nergens uit. Daarbij is gebleken dat, nadat cliënt is aangehouden, iemand met die auto is weggereden en de auto in de buurt van het woonadres van cliënt heeft neergezet, terwijl de auto eerst door de politie is afgesloten en ook afgesloten is aangetroffen. Daaruit kan worden afgeleid dat buiten cliënt nog in ieder geval één andere persoon de beschikking heeft over de autosleutel en bovendien dat die ander gebruik maakt van die auto, al was het maar omdat hij of zij die nacht aantoonbaar met die auto heeft gereden.
Waarom die auto nabij het adres van cliënt is neergezet blijkt verder niet. Misschien wilde de bestuurder de auto in de buurt van de woning van cliënt achterlaten omdat hij nu immers de kentekenhouder is of wellicht woont de bestuurder ook daar in de buurt. Het is door de politie niet onderzocht dus kan het ook niet worden uitgesloten.
De vaststelling is dat er derhalve in ieder geval twee autosleutels zijn en dat een ander dan cliënt met die auto is weggereden hetgeen betekent dat die ander de auto ook eerder kan hebben geparkeerd op de plek waar de politie die auto kort na de inbraak heeft aangetroffen en dat leidt tot de vervolgconclusie dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat cliënt die nacht (ook) in die auto reed.
Ik merk hierbij op dat cliënt twee sleutels bij zich had, de autosleutel en een huissleutel die aan elkaar zaten (blz. 512 en 516), hetgeen kan verklaren waarom hij ook de autosleutel bij zich had terwijl hij die verder niet gebruikte.
Het aantreffen van het schoudertasje met het identiteitsbewijs van de medeverdachte legt dan ook geen dwingend verband met cliënt terwijl ook anderszins niet is gebleken dat hij een contact is van de medeverdachte: uit niets blijkt dat zij elkaar ooit ontmoet hebben.”
3.6
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat ’s hofs oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij zijn auto vaak uitleent en dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de auto op enig moment door een derde is verplaatst, aan het bestaan van een connectie tussen de (auto van) verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet afdoet, onbegrijpelijk en/of onjuist is. Volgens de steller van het middel doet die verklaring daar wel degelijk aan af, nu in het scenario van de verdediging weliswaar een link bestaat tussen de auto van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte], maar geen (althans niet op de relevante avond) dwingende link tussen de verdachte en zijn auto en (dus) evenmin een link tussen de verdachte en [medeverdachte]. Nu het hof ook zelf uitgaat van de omstandigheid dat de auto door een derde is verplaatst is daarom wel degelijk sprake van een contra-indicatie voor het ernstige vermoeden dat de verdachte betrokken zou zijn geweest bij de hem verweten woninginbraak. Volgens de steller van het middel komt daar nog bij dat ’s hofs oordeel met betrekking tot de ontoereikendheid - en daarmee ongeloofwaardigheid - van de verklaring van de verdachte voor het op de vlucht slaan toen hij de politie zag eveneens onbegrijpelijk is, omdat - anders dan het hof overweegt - uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte volgt dat daar nog een openstaande zaak op staat van voor de bewezenverklaarde pleegdatum, waarin op 27 februari 2020 een strafbeschikking van € 600,- is opgelegd. Een en ander zou in belangrijke mate de redengevendheid c.q. bewijskracht van de meest krachtige bewijsmiddelen (bewijsmiddelen 4 t/m 6) raken, nu de in nabijheid van [medeverdachte] aangetroffen bankpassen op grond van de bewijsvoering de enige zijn die, via [medeverdachte], de verdachte rechtstreeks aan de bewezenverklaarde diefstal zouden kunnen koppelen. Resumerend wordt gesteld dat in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd de connectie van de verdachte met [medeverdachte] niet buiten redelijke twijfel kan worden gelegd en de overige bewijsvoering - die (na schrapping van de vlucht voor de politie) niet meer inhoudt dan dat het signalement van de ‘donkere kleding’ met de kleding van de verdachte overeenkomt - voor de bewezenverklaarde betrokkenheid van de verdachte ontoereikend is.
3.7
Voor een goed begrip van de zaak voeg ik een uitdraai uit Google Maps [1] toe waarop de plaats delict en omgeving zijn weergegeven, waarbij ik opmerk dat de steeg waarover in de bewijsmiddelen wordt gesproken is gelegen tussen de schuurtjes van de twee woningblokken (met de nrs. […] en de nrs. […]) die rechts (verticaal) op het kaartje te zien zijn.
3.8
Ik merk allereerst op dat de bewezenverklaring inhoudt dat de onderhavige diefstal met braak door twee personen is gepleegd. Het hof heeft geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte één van de personen is geweest die - samen met medeverdachte El [medeverdachte] - in de woning aan de [a-straat 1] is geweest en dat zij daaruit de door de politie aangetroffen goederen hebben weggenomen. De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden houden het volgende in:
- op 12 juli 2021 krijgen meerdere verbalisanten om 05:00 uur een melding om naar de [a-straat 1] te [plaats] te gaan waar op dat moment een woninginbraak zou worden gepleegd;
- verbalisant [verbalisant 1] positioneert zich ter plaatse zodanig dat hij zicht heeft op de achterzijde van de woning en ziet vervolgens dat er twee personen op de eerste verdieping uit het raam van de woning klimmen en dat zij over het platte dak rennen richting de aflopende perceelnummers (AEH: dat is richting de [d-straat] );
- naast het doorgeven van de looprichting van de twee personen geeft hij als signalement door dat het gaat om twee mannen, circa 1.80 meter lang, met zwarte kleding en met een licht getinte huidskleur;
- verbalisant [verbalisant 3] die zich aan de voorzijde van de woning bevond en heeft geconstateerd dat de voordeur niet was voorzien van een cilinderslot en later in de woning een slotentrekker aantreft, heeft de door verbalisant [verbalisant 1] doorgegeven looprichting en signalementen via de portofoon doorgekregen en is richting de busbaan gerend (AEH: dat is richting de [c-straat] );
- in de steeg die is gesitueerd tussen de [d-straat] en de [c-straat] (AEH: gelegen tussen de schuurtjes van de twee woningblokken (met de nrs. […] en de nrs. […]) die rechts (verticaal) op het kaartje te zien zijn) ziet verbalisant de twee geheel in het donker geklede mannen rennen in de richting van de [a-straat 1] en ziet hij dat de twee personen over een schutting willen klimmen;
- vervolgens is het woningblok waar deze personen zich bevinden door de politie dichtgezet;
- de verdachte wordt na een zoektocht om 05:40 uur aangetroffen onder de kussens van een loungebank in de achtertuin gelegen aan de [a-straat 2] te [plaats] (AEH: dat is aan het einde van genoemde steeg) en droeg bij zijn aanhouding donkere kleding;
- verbalisant [verbalisant 3] heeft de verdachte herkent als één van de twee personen die hij in de steeg heeft zien rennen;
- de medeverdachte [medeverdachte] wordt om 06:30 uur in de schuur van de woning gelegen aan de [c-straat 2] (AEH: dat is eveneens aan het einde van genoemde steeg) aangehouden;
- in deze schuur worden twee bankpassen aangetroffen die afkomstig blijken uit de woning van de aangeefster;
- de [a-straat 2] en de [c-straat 2] bevinden zich op een afstand van 10 à 15 meter van elkaar en zijn beide gesitueerd aan/nabij het eind van de hiervoor genoemde steeg;
- bij een hek aan het begin van de steeg ter hoogte van de woningen [c-straat] […] en […] lag achter de deur die toegang verschafte tot de steeg een handtas met daarin verschillende gouden sieraden die volgens de aangeefster [betrokkene 1] afkomstig waren uit de woning aan de [a-straat 1] ;
- in de directe nabijheid van de [c-straat 2] door een politiehond een doosje met daarin een horloge is aangetroffen;
- bij de verdachte is ten tijde van zijn aanhouding een autosleutel aangetroffen en uit onderzoek is gebleken dat de daarbij behorende auto op naam van verdachte staat;
- deze auto is in een parkeervak aan de zijkant van de woning gelegen aan de [d-straat 1] aangetroffen (op ongeveer vijf kilometer verwijderd van het huis van de verdachte);
- in de auto is (onder andere) een identiteitsbewijs van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen.
3.9
Het hof heeft op basis van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, geoordeeld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde inbraak. Daarbij merkt het hof op dat uit het dossier niet van contra-indicaties is gebleken op grond waarvan genoemd vermoeden van de betrokkenheid van de verdachte kan worden weggenomen, meer in het bijzonder blijkt uit het dossier niet dat er, naast een mogelijke derde verdachte, nog andere personen - die bovendien (ook) voldeden aan het door verbalisant [verbalisant 1] vastgestelde signalementen van de personen die uit het raam klommen - aanwezig waren rondom de betreffende woning. Ook weegt het hof mee dat de eerst tijdens de behandeling van de zaak in feitelijke aanleg afgelegde verklaringen van de verdachte waarom hij in de buurt van de woning was, te weten dat hij op de vlucht is geslagen wegens uitstaande boetes en dat hij bij een vriend was geweest, ongeloofwaardig zijn. Voor het hof staat vast dat, gelet op de zeer beperkte tijd die is verstreken tussen het observeren van de twee personen die uit het raam van de [a-straat 1] komen klimmen en via de daken samen wegrennen en het kort daarna door verbalisant [verbalisant 3] - nadat hij in de aangegeven renrichting is meegelopen - waarnemen van twee rennende personen, ook volledig in het donker gekleed, dat beide verdachten die zijn aangehouden, de beide verdachten zijn geweest die uit de woning kwamen.
3.1
Anders dan de steller van het middel meen ik dat het daderschap van de verdachte in voldoende mate uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid. Daarbij merk ik allereerst op dat de gewraakte overweging die betrekking heeft op de feiten en omstandigheden genoemd bij de drie laatste gedachtestreepjes onder 3.8 - in het licht van de daaraan voorafgaande vaststellingen van het hof - kennelijk zo moet worden verstaan dat het hof de mogelijkheid van een derde verdachte in ogenschouw heeft genomen, maar deze derde persoon uitsluitend in verband kan worden gebracht met het nadien verplaatsen van de nabij de plaats delict aangetroffen auto die op naam van de verdachte staat. Tegen die achtergrond is het bestaan van een connectie tussen de (auto van) verdachte en de medeverdachte mijns inziens niet onbegrijpelijk. Ook als daar anders over wordt gedacht, meen ik dat ’s hofs oordeel dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de verdachte betrokken is bij de tenlastegelegde inbraak, dat voor die betrokkenheid geen contra-indicaties aanwezig zijn en de verdachte geen afdoende verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid nabij de woning en de omstandigheden waaronder hij is aangehouden, niet onbegrijpelijk is. Ik wijs daarbij in het bijzonder op het korte tijdsverloop tussen de observatie door verbalisant [verbalisant 1] van twee personen die uit het raam van de woning aan de [a-straat 1] komen klimmen en via de daken wegrennen en het kort daarna door verbalisant [verbalisant 3] - die in de door verbalisant [verbalisant 1] doorgegeven looprichting rent - waarnemen van twee rennende personen die voldoen aan het signalement van in het donker gekleed zijnde personen. Ook de omstandigheid dat verbalisant [verbalisant 3] de verdachte heeft herkend als één van de twee personen die hij in de steeg heeft zien rennen is daarbij relevant. In dat verband merk ik op dat in cassatie weliswaar de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel over de ongeloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte waarom hij in de buurt van de woning was wordt aangevochten, maar deze klacht enkel ziet op de door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring dat hij op de vlucht is geslagen voor de politie vanwege uitstaande boetes en dat ook indien ervan moet worden uitgegaan dat de verdachte op dat moment een openstaande boete had uitstaan [2] , ’s hofs oordeel dat deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde wordt gesteld mijns inziens voldoende grondslag vindt in de omstandigheid dat de verdachte niet nader heeft uitgelegd waarom hij meende dat de aanwezige politie op dat moment - omstreeks 5 uur in de ochtend in een woonwijk, niet zijnde de wijk waar de woning van de verdachte zich bevindt - juist naar hem op zoek zou zijn in verband met de gestelde boete(s). ’s Hofs oordeel dat de eerst door de verdachte in hoger beroep afgelegde verklaring ongeloofwaardig is, wordt in cassatie niet betwist. Ten slotte merk ik nog op dat in de steeg waarin de twee vluchtende personen zijn gerend zowel een doosje met daarin een horloge als een handtas met daarin verschillende gouden sieraden, die volgens de aangeefster [betrokkene 1] afkomstig waren uit de woning aan de [a-straat 1] , zijn aangetroffen.
3.11
Tegen deze achtergrond is ’s hofs oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte één van de personen is geweest die - samen met medeverdachte [medeverdachte] - in de woning aan de [a-straat 1] is geweest en dat zij daaruit de door de politie aangetroffen goederen hebben weggenomen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.12
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, waarmee de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM wordt overschreden. Dit dient tot vermindering van de door het hof opgelegde gevangenisstraf te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.
2.In het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 25 augustus 2022 wordt onder het kopje “Openstaande zaken betreffende overtredingen” melding gemaakt van een strafbeschikking van 27 februari 2020 ter zake van een op 16 januari 2020 te [plaats] begane overtreding van art. 30 lid 4 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De geldboete bedraagt € 600,-.