ECLI:NL:PHR:2025:1196

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
25/00577
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek in strafzaak met nieuwe feiten uit hoger beroep van medeverdachten

In deze zaak gaat het om een herzieningsverzoek in een strafzaak die voortkomt uit het opsporingsonderzoek Maggiora. De aanvrager, geboren in 1984, is eerder door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld op 1 augustus 2017 voor verschillende strafbare feiten, waaronder medeplegen van een feit uit de Opiumwet en gewoontewitwassen. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten N. van Schaik en H. Brentjes, heeft een verzoek tot herziening ingediend, waarbij nieuwe feiten worden ingebracht die afkomstig zijn uit het hoger beroep van voormalige medeverdachten. Deze nieuwe feiten zouden volgens de verdediging hebben geleid tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, omdat er een schending zou zijn van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De conclusie van de procureur-generaal, D.J.C. Aben, is dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen. De zaak heeft samenhang met de zaken 25/00561 en 25/00562, waarin ook herzieningsverzoeken zijn ingediend. De procureur-generaal verwijst naar zijn eerdere conclusies in deze samenhangende zaken voor verdere onderbouwing van zijn standpunt.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/00577 H
Zitting11 november 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[aanvrager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de aanvrager

Inleiding

1.
De rechtbank Noord-Nederland heeft de aanvrager bij vonnis van 1 augustus 2017 wegens
­
onder 1. “medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden, door: voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd”;
­
onder 4. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod”;
­
onder 5. “deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet en deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”;
­
onder 6. “gewoontewitwassen”;
­
onder 7. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. [1]
2.
De advocaten N. van Schaik en H. Brentjes (hierna: de verdediging) hebben namens de aanvrager een verzoek ingediend tot herziening van de veroordeling die bij dit vonnis is uitgesproken. Er bestaat samenhang met de zaken 25/00561 en 25/00562, waarin de verdediging eveneens een herzieningsverzoek heeft ingediend. In die zaken zal ik vandaag ook concluderen.

De bespreking en beoordeling van het herzieningsverzoek

3.
In de zaak van de voormalige medeverdachte van de aanvrager met zaaknummer 25/00562 heeft de verdediging mutatis mutandis een identiek herzieningsverzoek ingediend. In de conclusie die ik vandaag in die zaak neem, leg ik uit waarom de Hoge Raad dat herzieningsverzoek naar mijn mening zou moeten afwijzen. Voor de redenen waarom het herzieningsverzoek (ook) in deze zaak ongegrond is, verwijs ik daarom naar mijn opmerkingen onder de randnummers 4 tot en met 37 in mijn conclusie in die zaak (gepubliceerd onder ECLI:NL:PHR:2025:1194).

Slotsom

4.
Deze conclusie strekt tot afwijzing van de aanvraag tot herziening.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het vonnis is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBNNE:2017:2951.