ECLI:NL:PHR:2025:1182

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
24/00163
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en verwerping beroep op noodweer

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2024 is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf voor medeplegen van poging tot doodslag. De verdachte heeft beroep ingesteld tegen de verwerping van zijn beroep op noodweer door het hof. De Procureur-Generaal, T.N.B.M. Spronken, concludeert dat de klacht over de verwerping van het beroep op noodweer faalt. De verdachte heeft op 11 december 2015 samen met medeverdachten een gewelddadige aanval uitgevoerd op het slachtoffer in een kapperszaak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk geweld hebben gebruikt, waarbij het slachtoffer met een mes in de nek is gestoken en met andere voorwerpen is geslagen. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de lezing van de verdachte dat het slachtoffer als eerste een mes trok, geen steun vindt in het dossier. De getuigenverklaringen ondersteunen deze lezing niet en beschrijven het gedrag van de verdachte en medeverdachten als aanvallend. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatiemiddel faalt en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak van het hof.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00163
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 15 januari 2024 door het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , (parketnr. 21-006082-17) wegens "medeplegen van poging tot doodslag", veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Verder heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt geklaagd over de verwerping van het beroep op noodweer door het hof.
1.3
Er bestaat samenhang met de zaken 24/00162, 24/00230 en 24/00852. In de eerstgenoemde twee zaken zal ik vandaag eveneens concluderen. In de laatstgenoemde zaak heeft de Hoge Raad bij arrest van 17 juni 2025 het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard omdat geen cassatiemiddelen zijn ingediend.

2.De uitspraak van het hof

2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 11 december 2015 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de nek heeft gestoken en met een tondeuse en meermalen met bezems en vuisten op het hoofd, [1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2
Het hof heeft het volgende overwogen over de bewezenverklaring:
“Vaststelling van de feiten
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 11 december 2015 zich met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] buiten heeft verzameld, dat zij gezamenlijk kapperszaak [A] te [plaats] zijn binnengegaan en dat zij bij binnenkomst dreigend gezamenlijk naar [slachtoffer] zijn gelopen en de kappersstoel waarin deze zich bevond, hebben omringd. Daarbij stond [medeverdachte 2] vanuit aangever gezien links, [medeverdachte 1] rechts en verdachte achter aangever. Vervolgens zijn de drie verdachten ieder vrijwel direct overgegaan tot het gelijktijdig uitoefenen van grof geweld tegen aangever, waarbij aangever onder meer met harde voorwerpen - stokken en/of bezems en een tondeuse - en met vuisten tegen zijn hoofd is geslagen en tweemaal met een mes is gestoken in zijn nek (bovenaan de rug) en nadien in zijn rechterarm. Het hof stelt op grond van de positionering van de verdachten en de locatie van de twee steek/snijverwondingen van aangever in de nek vast dat verdachte deze heeft toegebracht. [medeverdachte 1] is, onder meer blijkens zijn eigen verklaring, degene geweest die aangever met een tondeuse op zijn hoofd heeft geslagen. [medeverdachte 2] heeft aangever met een stok of bezem en met zijn vuisten op diens hoofd geslagen. Aangever is evenwel ook op andere posities op zijn lichaam gewond geraakt. In de kapperszaak heeft een worsteling tussen aangever en de verdachten plaatsgevonden die tot aan de voordeur van de kapperszaak voortduurde. [getuige 1] verklaart onder meer dat zij heeft gezien dat aangever op een gegeven moment met een mes in zijn rechterarm werd gestoken door een van de drie mannen.
Het hof leidt uit de beschrijving van camerabeelden af dat de kapperszaak om 17:41:17 uur gezamenlijk door verdachte en zijn mededaders wordt benaderd en binnengegaan en dat de zaak vervolgens om 17:42:21 uur weer wordt verlaten. Het toegepaste geweld heeft zodoende binnen een tijdsbestek van iets meer dan één minuut plaatsgevonden. In dat korte tijdsbestek vindt het hof bevestiging van hetgeen aangever, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren over het door verdachte en zijn medeverdachten vrijwel direct na binnenkomst van de zaak toegepaste geweld.”
2.3
Het hof heeft het beroep op noodweer van de verdachte als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte heeft gehandeld vanuit noodweer. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval door aangever, die als eerste een mes trok van onder zijn kappersschort en vervolgens met dat mes op verdachte afkwam. Ter ondersteuning van deze lezing is gewezen op een de verdachte betreffende letselrapportage, opgemaakt op 11 mei 2017 door forensisch arts [naam 1] .
Beoordeling hof.
Het verweer stuit naar het oordeel af op de feiten. Het hof volgt verdachte in het bijzonder niet in zijn verklaring dat aangever als eerste een mes, dan wel een scherp voorwerp van onder zijn kappersschort vandaan trok. Behoudens de verklaring van verdachte en beide medeverdachten, vindt deze lezing geen enkele steun in het dossier, nu aangever uitdrukkelijk heeft verklaard geen mes te hebben getrokken terwijl evenmin de overige aanwezige getuigen daarover hebben verklaard. Niet alleen verklaren deze getuigen niets over een mes in de handen van aangever, ook beschrijven zij het gedrag van aangever en beide medeverdachten zonder uitzondering als verdedigend en niet aanvallend. Het door verdachte aangevoerde scenario wordt derhalve weersproken door de bewijsmiddelen en de daarop gebaseerde feitenvaststelling die het hof hiervoor in de bewijsoverwegingen heeft opgetekend.
(…)
Het verweer van verdachte vindt daarmee zijn weerlegging in het bewijs. Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd zodoende niet aannemelijk geworden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte en/of zijn medeverdachten de aan hen verweten gedragingen niet heeft of hebben verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor (één van) hen de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt dan ook verworpen.”

3.Het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de overweging van het hof bij de beoordeling van het beroep op noodweer, dat de lezing van de verdachte dat de aangever als eerste een mes of ander scherp voorwerp van onder zijn kappersschort vandaan trok, geen enkele steun vindt in het dossier. Aangevoerd wordt dat de verdediging bij pleidooi heeft gewezen op de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , die hebben verklaard dat zij voorafgaand, ten tijde of direct na het feit de aangever hebben waargenomen met het mes.
3.2
Het gaat om de volgende passages uit het pleidooi dat de raadsman heeft voorgedragen op de terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2023.
“In het dossier bevinden zich ook verklaringen die aan ander licht werpen op het gedrag van [slachtoffer] die bewuste dag.
(…)
RC verklaring d.d. 15 november 2016
[getuige 2]
De raadsvrouw vraagt in welke stoel [medeverdachte 1] zat op het moment dat ik hem knipte. Ik sta meestal naast [betrokkene 1] . [betrokkene 1] staat meestal bij de een na laatste stoel. Volgens mij zat er nu wel een stoel tussen. [slachtoffer] kwam de kapsalon binnen toen ik met [medeverdachte 1] bezig was. [slachtoffer] liep langs [medeverdachte 1] en zei: "als je nog een keer een grote mond hebt, gooi ik je in de gracht". [medeverdachte 1] zei tegen [slachtoffer] : “ik wil buiten wel met je praten". Toen zei [slachtoffer] nogmaals tegen [medeverdachte 1] dat hij hem in de gracht zou gooien als hij een grote mond zou hebben. [medeverdachte 1] ging vervolgens afrekenen en verliet de kapsalon, [medeverdachte 1] kwam tien minuten later met twee anderen binnen.
Direct na binnenkomst bedreigt [slachtoffer] de toen al aanwezige [medeverdachte 1] .
Dit staat haaks op de aangifte van aangever.
(…)
RC verklaring d.d. 14 november 2016
[getuige 3] ;
De raadsvrouw vraagt of [verdachte] heeft genoemd door wie hij was gestoken. [verdachte] zei dat hij door [slachtoffer] was gestoken. De raadsvrouw vraagt wat ik kan verklaren met betrekking tot [medeverdachte 1] . Ik zie heel schimmig dat [medeverdachte 1] zich in de kapsalon probeert los te rukken en probeert weg te rennen. Ik kan het mij niet precies in detail herinneren. [medeverdachte 1] probeerde zich los te wurmen van [slachtoffer] . [slachtoffer] ging achter [medeverdachte 1] aan naar buiten. Ik zag heel duidelijk dat [slachtoffer] in de aanval was met een stuk hout in zijn handen. Ik zag ook een mes.
(…)
Aangever gaat buiten verder:
[slachtoffer] is ook buiten...na het voornoemde incident in de kapsalon...bewapend met een mes.
Zelfs de officier van justitie gaat uit van deze gang van zaken en wijst [slachtoffer] tijdens diens verhoor bij de RC dat dit door een onafhankelijke getuige is waargenomen. Ook dit is een belangwekkend punt dat bevestigt dat het scenario van [slachtoffer] niet gebruikt en/of door uw hof omarmt dient te worden.
Citaat RC verklaring [slachtoffer] d.d. 4 oktober 2017:
Mr. [naam 2] houdt mij pagina 437 uit het dossier voor (de verklaring van de
[getuige 4] dat ze de bebloede man zag die een mes in zijn handen hield als een soort
trofee boven zijn hoofd) en vraagt mijn reactie. Ik vind het lachwekkend en zorgwekkend.
De officier van justitie merkt op dat het gaat om een onafhankelijke getuige die dit zou
hebben verklaard.
Blz 427 van het dossier:
We fietsen langs de kapperzaak [A] op [a-straat] . Ik zag door de glazen pui
van de kapperszaak dat in die zaak een heel erg bebloede man stond. Ik zag dat die
bebloede man een mes in zijn handen had en dit als een soort trofee boven zijn hoofd
hield. Alsof hij dit tegen jongens/mannen die buiten de kapperszaak stonden wilde laten
zien: Ik heb het mes. Daarom had ik sterk de indruk dat die man het mes zojuist van hen
had afgepakt.”
3.3
Uit geen van deze weergaven van verklaringen volgt dat de getuigen hebben gezien dat het slachtoffer als eerste een mes of scherp voorwerp onder zijn kappersschort vandaan pakte en daarmee op de verdachte afkwam. Mogelijk kan uit de verklaringen worden afgeleid dat het slachtoffer later in het gevecht een mes in handen had, maar dat doet geen afbreuk aan de overweging van het hof dat een gang van zaken waarbij het slachtoffer als eerste een mes tevoorschijn haalde (en daarmee de verdachte aanviel) geen steun vindt in het dossier.

4.Slotsom

4.1
Het cassatiemiddel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie zal worden overschreden indien de Hoge Raad uitspraak doet na 16 januari 2026. Verder heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Hier is kennelijk weggevallen dat [slachtoffer] op het hoofd is