2.2De bewijsoverweging in het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank luidt als volgt:
“
Het oordeel van de rechtbank.
De door de raadsman van verdachte bepleitte vrijspraak ten aanzien het ten laste gelegde onder feit 1 en 2 berust in de kern genomen op de stelling dat verdachte op geen enkel moment verdovende middelen heeft overhandigd aan [medeverdachte 4] en (ook overigens) niet de leverancier is geweest van de onderschepte partij cocaïne. […]
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat op 20 december 2017 in [plaats] een drugstransactie heeft plaatsgevonden tussen de in dit opsporingsonderzoek bekende medeverdachten en de undercoveragenten. Een dag voorafgaand aan deze drugstransactie heeft [medeverdachte 4] op 19 december 2017 twee blokken cocaïne vervoerd naar [a-straat 1] in [plaats] en deze daar afgeleverd. Ten behoeve van de drugstransactie heeft dezelfde medeverdachte op 20 december 2017 op verschillende momenten in totaal (ten minste) 28 blokken cocaïne vervoerd en deze op voornoemd adres afgeleverd.
Om de herkomst van deze blokken cocaïne te achterhalen, is [medeverdachte 4] op 20 december 2017 - nadat aan de undercoveragenten de eerste twee deelpartijen waren geleverd en nadat bekend was geworden dat [medeverdachte 4] voor de derde deelpartij onderweg was - onder observatie genomen. Daarbij werd op enig moment gezien dat [medeverdachte 4] op een parkeerplaats op [c-straat ] in [plaats] contact had met verdachte en dat [medeverdachte 4] aan verdachte onbekend gebleven goederen overhandigde. Na deze ontmoeting is waargenomen dat [medeverdachte 4] met tassen - die naar later bleek gevuld waren met blokken cocaïne - de woning op [a-straat 1] in [plaats] is binnengelopen. Kort daarna zijn alle in dit onderzoek naar voren gekomen verdachten aangehouden en hebben er doorzoekingen plaatsgevonden in verschillende woningen en voertuigen, zo ook bij verdachte.
Bij de doorzoeking in de woning waar verdachte verbleef aan [b-straat 1] in [plaats] werd een grote hoeveelheid verdovende middelen, administratieve bescheiden en een grote som contante gelden aangetroffen, waaronder een geldbedrag van € 232.500,-, zijnde een aanzienlijk deel van het politiegeld dat voor de pseudokoop ter beschikking was gesteld.
De verdachte heeft bij zijn verhoor op het politiebureau alsook bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris (in het kader van de vordering inbewaringstelling), in raadkamer van deze rechtbank (in het kader van de vordering gevangenhouding) en bij alle voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling gehouden pro forma- en regiezittingen telkens geen inhoudelijke verklaring afgelegd. Pas op de eerste inhoudelijke zittingsdag is verdachte met een verklaring gekomen.
De verklaring van verdachte komt in de kern genomen er op neer dat de bij hem aangetroffen cocaïne, de grote contante geldbedragen en de administratieve bescheiden niet van hem zijn, maar van een vriend die hem gevraagd heeft om deze goederen voor hem op te slaan. Naar eigen zeggen wist verdachte niet om wat voor goederen het ging. Deze vriend - waarvan hij desgevraagd geen verdere gegevens wil verschaffen anders dan dat verdachte wel wist dat hij zich bezighield met illegale zaken - zou op 19 december 2017 een aantal tassen bij hem hebben gebracht. Op 20 december 2017 heeft verdachte nog wat goederen overhandigd gekregen, waaronder een schrijfmap, losse blaadjes en twee tassen. Later die dag zou diezelfde vriend hem gevraagd hebben om naar [c-straat ] in [plaats] te gaan om een aantal pakketjes voor hem in ontvangst te nemen. Verdachte is naar eigen zeggen naar de ontmoetingsplaats gereden en aldaar zijn goederen aan hem overgedragen, waarna hij deze goederen in zijn woning heeft opgeslagen en is vertrokken. Verdachte ontkent in alle toonaarden dat hij op welk moment dan ook verdovende middelen heeft afgeleverd aan anderen.
De rechtbank overweegt dat verdachte eerst tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak met deze verklaring is gekomen, nadat hij had kunnen kennisnemen van de gehele inhoud van het dossier en derhalve van alles wat dit in voor hem belastende en ontlastende zin inhield. Verdachte heeft geen redelijke verklaring gegeven voor het late tijdstip waarop hij een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, De verklaring van verdachte is niet verifieerbaar en niet controleerbaar.
De rechtbank acht - gelet op de daarin gebruikte bewoordingen - aannemelijk dat de in beslag genomen administratie aantekeningen bevat die in het kader van de handel in verdovende middelen zijn gemaakt. Opvallend is dat uit die aantekeningen volgt dat er in aanloop naar de actiedag op 20 december 2017 nieuwe partijen verdovende middelen werden verzameld. Ook volgt uit deze aantekeningen dat op 19 december 2017 om 10.30 uur één Thor en één Kroon (naar de rechtbank aanneemt: blokken cocaïne) zijn afgegeven aan een persoon genaamd [betrokkene 1] en om 13.00 uur eenzelfde eenheid is afgegeven aan een persoon genaamd [betrokkene 2] . Aangezien [medeverdachte 4] op 19 december 2017 twee blokken cocaïne op [a-straat 1] in [plaats] heeft afgeleverd en vaststaat dat die partij afkomstig is van dezelfde kristallisatiepartij als de cocaïne die bij verdachte in de woning is aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat met [betrokkene 1] of [betrokkene 2] [medeverdachte 4] wordt bedoeld. Uit de aantekeningen blijkt verder dat later die dag een nieuwe partij van in totaal 48 stuks (naar de rechtbank aanneemt: blokken cocaïne) is opgehaald. De optelsom van deze nieuw opgehaalde partij van in totaal 48 stuks met de twee blokken die, naar de rechtbank aanneemt reeds eerder aan [medeverdachte 4] waren meegegeven, levert in totaal 50 blokken op. Aangezien de in dit opsporingsonderzoek bekende medeverdachten en de undercoveragenten een drugsdeal hadden gesloten voor de levering van 50 kg cocaïne, gaat de rechtbank ervan uit dat deze 50 blokken kennelijk voor de onderhavige drugstransactie waren bedoeld.
Slechts enkele uren na de drugstransactie op 20 december 2017 is bovendien een aanzienlijk deel van het politiegeld (een bedrag van € 232.500,-) bij verdachte aangetroffen. Voor de rechtbank staat - met name gelet op de bevindingen van de observatieteams op 20 december 2017 - vast dat dit geld via [medeverdachte 4] bij verdachte terecht is gekomen. In de woning waar verdachte verbleef is, naast het aangetroffen politiegeld, een geldbedrag van in totaal € 48.250,- aangetroffen. Gelet op de plaats en wijze van aantreffen - een ingeseald pakketje van € 23.250,- in de wasmand en twee in folie gewikkelde bundels van respectievelijk € 20.000,- en € 5.000,-, waarvan die laatste in grote coupures - gaat de rechtbank ervan uit dat het (drugs)handelsgeld betreft. De rechtbank schrijft de aangetroffen administratie toe aan de verdovende middelen en geldbedragen die in de woning waar verdachte verbleef zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de stelling van verdachte dat hij de aangetroffen goederen voor een vriend in bewaring had en niet wist om wat voor goederen het ging, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de tassen met verdovende middelen (zo valt af te leiden uit de foto’s op p. 242 e.v. van zaakdossier 3) niet afsluitbare zogenoemde big shoppers betrof en de inhoud niet was afgedekt en dat de pakketjes met geldbedragen in ieder geval voor een deel verpakt waren in doorzichtige folie. Verdachte moet dus hebben geweten om wat voor goederen het ging. Te meer daar verdachte deze goederen op diverse plaatsen in de woning had gelegd: in een opbergruimte achter schotten, in een wasmand met kleding, op verschillende plekken in een kledingkast en op een vensterbank. Naast de aangetroffen (drugs)administratie, de diverse (hoge) geldbedragen en de aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, zijn in de woning van verdachte ook een vacumeerapparaat en een sealapparaat aangetroffen, goederen die rechtstreeks in verband kunnen worden gebracht met de handel in verdovende middelen. Verder was verdachte in het bezit van een voertuig dat speciaal was geprepareerd door middel van verborgen ruimtes die slechts, op één speciale manier geopend konden worden en dat ook in het voertuig van [medeverdachte 4] soortgelijke verborgen ruimtes waren gemaakt die op diezelfde speciale manier geopend konden worden. Bij het voorgaande wordt nog daargelaten de vraag, of ook in het geval de lezing van verdachte zou worden gevolgd, dit aan bewezenverklaring in de weg zou staan. Verdachte heeft alsdan immers tassen met inhoud in bewaring genomen van een vriend waarvan verdachte wist dat hij zich bezighield met illegale zaken, terwijl hij aan die vriend - zo heeft verdachte ter terechtzitting desgevraagd verklaard - geen vragen heeft gesteld over de inhoud van de tassen.
Gelet op al hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld en overwogen - in onderling verband en samenhang bezien - in combinatie met de niet verifieerbare en niet controleerbare verklaring die verdachte eerst tijdens de inhoudelijke zitting na het gereed komen van het eindproces-verbaal heeft afgelegd, komt zij tot de conclusie dat verdachte de leverancier is geweest van de inbeslaggenomen partijen cocaïne die [medeverdachte 4] op 19 en 20 december 2017 naar de testwoning aan [a-straat 1] in [plaats] heeft aangevoerd.”