Conclusie
1.Korte aanduiding van de zaak
Tussen partijen is in geschil of [verweerders] ook ná 1 januari 2015 aan de koopovereenkomst met Vabo zijn gebonden. Zowel de rechtbank als het hof hebben de vordering van Vabo dat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst tussen partijen nog altijd van kracht is, afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat [verweerders] hebben begrepen en redelijkerwijs hebben mogen begrijpen dat zij ná 1 januari 2015 niet meer gebonden zijn aan de koopovereenkomst met Vabo.
In cassatie richt Vabo diverse klachten tegen dit oordeel en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen.
2.Feiten en procesverloop
een perceel weiland/bouwland(…) te
[plaats]([gemeente]), uitmakende (een) gedeelte(n) (…) ter gezamenlijke grootte van ongeveer twee hectare (…) van de percelen kadastraal bekend gemeente
[plaats] [sectie]nummers
[001](…) en
[002](…) indien deze perceelsgedeelten blijkens een vóór één januari twee duizend vijftien (01-01 2015) vast te stellen en onherroepelijk te worden bestemmingsplan geheel worden bestemd voor woningbouw en aanleg van bijbehorende infrastructurele voorzieningen
het verkochte”.”
koopprijsvan het verkochte bedraagt vijf en zeventig gulden (ƒ 75,=/m²) exclusief de eventueel daarover verschuldigde omzetbelasting voor iedere centiare (m²) van het verkochte waarop blijkens een vóór één januari twee duizend vijftien (01-01 2015) onherroepelijk geworden bestemmingsplan woningbouw en aanleg van bijbehorende infrastructurele voorzieningen mogelijk is.”
Onze argumenten zijn tweeledig:
[verweerders] hebben deze afspraak bij e-mail van 20 juli 2020 afgezegd. In de e-mail staat: [15]
Vervolgens heeft de rechtbank bij eindvonnis van 12 mei 2021 [24] (hierna: het eindvonnis) zowel in conventie als in reconventie de vorderingen afgewezen.
De advocaat van Vabo heeft spreekaantekeningen overgelegd. Deze zijn aan het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal gehecht.
De advocaat van Vabo heeft op het proces-verbaal gereageerd.
- het eindvonnis in conventie en in reconventie van 12 mei 2021 bekrachtigd;
- Vabo veroordeeld tot betaling van de in rov. 5.2 weergegeven proceskosten van [verweerders];
- [verweerders] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de in rov. 5.3 weergegeven proceskosten van Vabo;
- beide proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard; en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Wat hebben partijen bedoeld overeen te komen?”in rov. 3.10 en 3.11 over uitleg van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst het volgende overwogen:
indiendeze worden bestemd voor woningbouw ingevolge een vóór 1 januari 2015 vast te stellen bestemmingsplan, en (ii) artikel 1 van de overeenkomst, dat inhoudt dat de leveringsakte niet later dan op 1 januari 2015 zal worden verleden ten overstaan van de notaris. Het is juist om die reden dat het hof diende vast te stellen welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bepalingen mochten toekennen. Niet goed valt in te zien waarom het hof aan het bepaalde in de artikelen 19 en 20 beslissende betekenis had moeten toekennen.
Ik wijs er daarbij verder op dat volgens vaste rechtspraak de door de feitenrechter gegeven uitleg van een overeenkomst niet onbegrijpelijk is enkel op de grond dat een andere uitleg evenzeer mogelijk (of zelfs: meer voor de hand liggend) is. [37]
Ook de klacht dat het hof het door het onderdeel genoemde uitlegprincipe (gezichtspunt) heeft miskend, stuit op het voorgaande af.
Grief VII (“uitleg koopovereenkomst”) is gericht tegen het hiervoor onder 3.31 geciteerde gedeelte van rov. 4.7. [42]
Deze stelling wordt door [verweerders] in de memorie van antwoord ook andermaal bestreden. Onder het kopje “Contact na 1 januari 2015” wordt, samengevat, in de par. 95 en 96 herhaald dat uit het enkele feit dat partijen na 1 januari 2015 met elkaar in contact zijn geweest, niet kan worden afgeleid dat [verweerders] de percelen aan Vabo zouden overdragen, dat een en ander los staat van elkaar, dat elk van beide partijen belang hadden bij de mogelijke bestemmingsplanwijziging en dat partijen elkaar vanwege de goede verstandhouding van relevante ontwikkelingen op de hoogte hebben gehouden.
In rov. 3.16 concludeert het hof dat op het verloop van de gebeurtenissen na 1 januari 2015 niet het gerechtvaardigd vertrouwen van Vabo kan zijn gebaseerd dat (ook) gebroeders [verweerders] ervan uitgingen dat de koopovereenkomst “nog liep” dan wel dat Vabo redelijkerwijs mocht en/of kon verwachten dat ook de gebroeders [verweerders] zich gebonden achtten.
Onderdeel 4 faalt daarom.
(…)
over de uitleg of bedoeling van artikel 19 in de hiervoor bedoelde zin is niet uitdrukkelijk gesproken, althans valt in ieder geval niet uit stukken de door Vabo voorgestane uitleg uit af te leiden(…).”
anderestukken dan de overeenkomst. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk in het licht van (i) hetgeen namens Vabo ter zitting bij het hof is verklaard en (ii) de slotzin van rov. 3.12:
Het onderdeel verwijst voor wat betreft de stellingen die [betrokkene 1] ter zitting bij het hof heeft ingenomen naar twee pagina’s van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof, maar specificeert die stellingen niet. Uit het proces-verbaal blijkt in elk geval dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat de termijn van vijftien jaar destijds is voorgesteld “als zijnde een ijkmoment.” [52] In de memorie van grieven, tevens akte wijziging van eis heeft Vabo het standpunt ingenomen dat (ook) zij ervan uitging dat er op 1 januari 2015 een onherroepelijk bestemmingplan zou zijn dat woningbouw op de betreffende percelen mogelijk zou maken. Ik citeer de volgende twee passages: [53]
Samenvatting van de zaak’) heeft overwogen dat partijen “een ontbindende voorwaarde zijn overeengekomen”. Uit hetgeen hier direct op volgt en uit andere overwegingen blijkt evenwel dat het hof niet meer of anders tot uitdrukking heeft willen brengen dan dat (alleen) Vabo op grond van de tekst van artikel 19 van de koopovereenkomst het recht heeft om onder bepaalde voorwaarden de overeenkomst te ontbinden. [56] Het hof benadrukt in rov. 2.1 dat het verderop in het arrest nog nader zal ingaan op “de tekst en uitleg van die ontbindende voorwaarde.”
Wat hebben partijen bedoeld overeen te komen?”, de stellingen van partijen sterk verkort weergegeven met de volzin dat “Vabo meent dat de overeenkomst nog steeds geldt/doorloopt en de gebroeders [verweerders] menen van niet.”
Deze samenvatting is wat betreft de stellingen van [verweerders] iets te kort, in die zin dat uit de stellingen van [verweerders] blijkt dat zij hebben aangevoerd dat sprake is van een totstandkomingsvoorbehoud, althans een opschortende voorwaarde.
Zoals hiervoor onder 3.17 is vermeld, bevat de (considerans van de) koopovereenkomst van 12 januari 2000 bepalingen die niet goed zijn te verenigen met andere bepalingen uit die overeenkomst. Aangezien partijen daarover uiteenlopende standpunten hebben ingenomen, diende het hof, evenals de rechtbank, de overeenkomst uit te leggen.
Dat heeft het hof ook gedaan. Dat de artikelen 19 en 20 bij de door het hof gegeven uitleg van de overeenkomst geen goede zin hebben, is een gevolg van de aangestipte onverenigbaarheid. Dit maakt het bestreden oordeel echter nog niet onbegrijpelijk.