Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02561
Datum15 maart 2024
BelastingkamerB
Onderwerp/tijdvakWaterschapslasten 2019
Nr. Gerechtshof 21/01666
Nr. Rechtbank 20/2825
CONCLUSIE
P.J. Wattel
Met bijlage
In de zaak van
[X]
tegen
Dagelijks Bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
1.Overzicht
1.1
Deze conclusie gaat over de (betrouwbaarheid van de) bezorging van aangetekend door bestuursorganen en rechterlijke instanties aan belanghebbenden verzonden poststukken. De vraag is of de tot op heden gehanteerde bewijsvermoedens en bewijslastverdeling met betrekking tot stellingen over het niet (correct) bezorgd zijn van aangetekend verzonden stukken onverkort gehandhaafd kunnen worden in het licht van gebleken gebreken in die bezorging.
1.2
Bij deze conclusie gaat een bijlage die ook gaat bij de conclusie van vandaag in de zaak met rolnummer 23/02244. Die bijlage gaat in op de juridische regeling, parlementaire geschiedenis en feitelijke uitvoering van de bezorging van door bestuursorganen en rechterlijke instanties aangetekend naar belanghebbenden verzonden poststukken, en op de rechtspraak en literatuur over gevallen waarin de belanghebbende stelt aangetekend aan hem verzonden post van bestuursorganen of rechterlijke instanties niet (tijdig) ontvangen te hebben.
1.3
Ik concludeer op basis van de bevindingen in de bijlage dat er reden bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de ‘
track & trace’gegevens van postNL over de bezorging van aangetekende post, maar dat uw daarop gebaseerde bewijsvermoeden de feitenrechter voldoende ruimte biedt om serieuze rechtszoekenden te kunnen beschermen en dat het probleem ook niet zozeer de bewijsregel is als wel de ondermaatse kwaliteit van de aangetekende-postbezorging, dat opgelost zal moeten worden door PostNL zelf of door de toezichthouder ACM en hoe dan ook in belang afneemt door toenemend gebruik van digitaal procederen.
track & trace’gegevens van postNL over de bezorging van aangetekende post, maar dat uw daarop gebaseerde bewijsvermoeden de feitenrechter voldoende ruimte biedt om serieuze rechtszoekenden te kunnen beschermen en dat het probleem ook niet zozeer de bewijsregel is als wel de ondermaatse kwaliteit van de aangetekende-postbezorging, dat opgelost zal moeten worden door PostNL zelf of door de toezichthouder ACM en hoe dan ook in belang afneemt door toenemend gebruik van digitaal procederen.
1.4
In belanghebbendes geval heeft het Hof mijns inziens de correctie (bewijs)maatstaf en bewijslastverdeling toegepast. Zijn feitelijke oordeel over (de geloofwaardigheid van) belanghebbendes stellingen over de (niet-)ontvangst van de (tweede) uitnodiging voor een zitting is mijns inziens geenszins onbegrijpelijk en voor het overige voorbehouden aan het Hof.
1.5
Ik geef u in overweging belanghebbendes cassatieberoep ongegrond te verklaren.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
2.1
De Heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de belanghebbende met dagtekening 30 november 2019 een aanslag waterschapsbelasting 2019 opgelegd naar een bedrag van € 10,50 over de periode 22 oktober t/m 31 december 2019 ter zake van [a-straat 1] te [Z]. De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 7 januari 2020 die aanslag verlaagd naar € 5,62 omdat uit gegevens van de BRP bleek dat de belanghebbende eerder is verhuisd dan aangenomen; de aanslag betreft nader de periode van 22 oktober t/m 29 november 2020.
2.2
De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld. Bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2020 heeft de Heffingsambtenaar dat bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 8 mei 2020 heeft hij belanghebbendes verzoek om een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen afgewezen.
De Rechtbank Amsterdam [1]
2.3
Ter zitting van de Rechtbank verscheen een gemachtigde namens de belanghebbende die verklaarde dat het beroep zich uitsluitend richt tegen het niet-toekennen van de verzochte dwangsom. De Rechtbank heeft diens beroep ongegrond verklaard, geen proceskostenvergoeding toegekend en het griffierecht niet doen teruggeven.
Het Gerechtshof Amsterdam [2]
2.4
In hoger beroep was in geschil of het dwangsombesluit rechtmatig is genomen en of het correct is bekendgemaakt aan de belanghebbende, maar in cassatie is alleen nog van belang hetgeen het Hof ‘vooraf’ heeft overwogen, nl. dat de gemachtigde kort voor de zitting van 10 januari 2023 de griffier elektronisch heeft laten weten dat (i) de aangetekend verzonden uitnodiging voor die mondelinge behandeling hem noch de belanghebbende heeft bereikt; (ii) de in de gegevens van PostNL voorkomende handtekening voor ontvangst van die aangetekende zending niet de zijne is, waarbij hij erop wees dat zijn handtekening is opgenomen in het dossier en afwijkt van de handtekening in de gegevens van PostNL; (iii) hij op de dag waarop de uitnodiging volgens de gegevens van PostNL bij hem is bezorgd (26 november 2022) in het buitenland verbleef; en (iv) hij noch de belanghebbende ter zitting konden verschijnen, opnieuw wegens verblijf in het buitenland. Hij verzocht het Hof daarom om uitstel van het onderzoek ter zitting. De gemachtigde stelde dat de handtekening voor ontvangst die van de bezorger van PostNL is en dat hij noch de belanghebbende zich geroepen voelen het voorgaande te bewijzen.
2.5
Het Hof constateerde dat de uitnodiging voor de zitting van 10 januari 2023 op 22 november 2022 per aangetekende post is verzonden naar het door de gemachtigde opgegeven adres [b-straat 1] te [Q] en dat blijkens de gegevens van PostNL
Track & Tracedie post op 26 november 2022 om 19:54 uur op dat adres is bezorgd en daarbij voor ontvangst is getekend. Volgens het Hof is de belanghebbende aldus correct uitgenodigd voor de zitting, zodat die door kon gaan. Dat de gemachtigde volgens zijn stellingen op die datum niet op het genoemde adres verbleef, leidde het Hof niet tot een ander oordeel omdat de gemachtigde dat adres zelf heeft opgegeven en er kennelijk iemand aanwezig was die de deur heeft geopend en het poststuk in ontvangst heeft genomen. Dat dit wellicht niet de gemachtigde zelf was, doet er niet aan af dat de uitnodiging op de juiste wijze is bekendgemaakt, aldus het Hof. Het ligt volgens hem op de weg van de gemachtigde om er voor te zorgen dat poststukken die bij zijn afwezigheid worden bezorgd naar hem worden doorgezonden of anderszins aan hem ter kennis worden gebracht.
Track & Tracedie post op 26 november 2022 om 19:54 uur op dat adres is bezorgd en daarbij voor ontvangst is getekend. Volgens het Hof is de belanghebbende aldus correct uitgenodigd voor de zitting, zodat die door kon gaan. Dat de gemachtigde volgens zijn stellingen op die datum niet op het genoemde adres verbleef, leidde het Hof niet tot een ander oordeel omdat de gemachtigde dat adres zelf heeft opgegeven en er kennelijk iemand aanwezig was die de deur heeft geopend en het poststuk in ontvangst heeft genomen. Dat dit wellicht niet de gemachtigde zelf was, doet er niet aan af dat de uitnodiging op de juiste wijze is bekendgemaakt, aldus het Hof. Het ligt volgens hem op de weg van de gemachtigde om er voor te zorgen dat poststukken die bij zijn afwezigheid worden bezorgd naar hem worden doorgezonden of anderszins aan hem ter kennis worden gebracht.
2.6
Het Hof vond aldus in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om het onderzoek ter zitting uit te stellen en voor de derde maal een zitting te appointeren. Hij heeft vervolgens belanghebbendes hogere beroep ongegrond verklaard.
3.Het geding in cassatie
3.1
De belanghebbende heeft tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld. Het waterschap heeft geen verweerschrift ingediend.
3.2
De belanghebbende betoogt dat zij haar standpunt niet ter zitting heeft kunnen uiteenzetten en dat zich een justitiële dwaling voordoet. Zij herhaalt dat zij noch haar gemachtigde de aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting in hoger beroep van 10 januari 2023 heeft ontvangen en dat zij noch haar gemachtigde voor ontvangst heeft getekend. Zij is ‘bijzonder ontstemd’ dat de mondelinge behandeling is doorgegaan hoewel zij duidelijk had aangegeven niet in Nederland te zijn ten tijde van die mondeling behandeling.
3.3
Zij heeft het Hof verzocht om bewijzen te tonen waaruit zou blijken dat een aangetekend stuk van het Hof van 22 november 2022 door haar of haar gemachtigde voor ontvangst is ondertekend. Zij stelt dat er niemand (anders) aanwezig was op het adres [b-straat 1] te [Q] ten tijde van de overhandiging van het aangetekende stuk van 22 november 2022. Zij heeft daarom uitstel van de zitting verzocht.
3.4
De belanghebbende stelt verder over deze gang van zaken geklaagd te hebben bij PostNL, maar daar geen gehoor vindt en geen onderzoek kan laten doen omdat zij niet de afzender van de aangetekende brief is. Daarom heeft zij het Hof verzocht om zo’n onderzoek te laten instellen, maar dat heeft het Hof niet gedaan.
3.5
De belanghebbende stelt dat hetzelfde wéér is gebeurd met de uitspraak van het Hof. Ook die is aangetekend verzonden, maar ook die is niet ontvangen door de belanghebbende of haar gemachtigde en geen van beiden heeft ondertekend voor ontvangst. Volgens haar is daarmee wederom aangetoond dat PostNL aangetekende post niet aflevert zoals dat behoort te gebeuren of in het geheel niet aflevert.
4.Beschouwing
4.1
Voor de
couleur localevermeld ik dat de feitenrechters hebben vastgesteld dat de belanghebbende kort voor de zitting bij de rechtbank onder meer kopieën van zeven enveloppen heeft ingebracht, geadresseerd aan de heffingsambtenaar, en dat zij het standpunt innam dat de datering van op stempels lijkende afdrukken op die enveloppen de data zijn waarop zij bezwaarschriften, ingebrekestellingen en dergelijke verzonden heeft aan die ambtenaar. De heffingsambtenaar heeft de ontvangst van de volgens haar door haar op 14 december 2019 en 23 januari 2020 verzonden bezwaarschriften en op 14 maart 2023 verzonden ingebrekestelling ontkend en stelde dat de door de belanghebbende geproduceerde scans van enveloppen door haar of haar gemachtigde gefabriceerde vervalsingen zijn. Hij heeft daartoe op de volgende omstandigheden gewezen:
couleur localevermeld ik dat de feitenrechters hebben vastgesteld dat de belanghebbende kort voor de zitting bij de rechtbank onder meer kopieën van zeven enveloppen heeft ingebracht, geadresseerd aan de heffingsambtenaar, en dat zij het standpunt innam dat de datering van op stempels lijkende afdrukken op die enveloppen de data zijn waarop zij bezwaarschriften, ingebrekestellingen en dergelijke verzonden heeft aan die ambtenaar. De heffingsambtenaar heeft de ontvangst van de volgens haar door haar op 14 december 2019 en 23 januari 2020 verzonden bezwaarschriften en op 14 maart 2023 verzonden ingebrekestelling ontkend en stelde dat de door de belanghebbende geproduceerde scans van enveloppen door haar of haar gemachtigde gefabriceerde vervalsingen zijn. Hij heeft daartoe op de volgende omstandigheden gewezen:
- de scans tonen verkleinde weergaven van de enveloppen en van de op sommige daarvan aangebrachte postzegels, maar de op stempels lijkende afbeeldingen worden niet verkleind weergegeven;
- de scans van de enveloppen met een postzegel vertonen alle dezelfde zegel uit een serie van tien, gedrukt in 2014. Het is onwaarschijnlijk dat het postagentschap te [Q] in 2019 en 2020 driemaal, met enkele maanden daartussen, exact deze postzegel verkoopt. Ook komt de positie van de postzegels op de enveloppen exact overeen. Belanghebbendes verklaring dat deze machinaal zijn geplakt, acht de heffingsambtenaar ongeloofwaardig;
- ook de antwoordenveloppen – zonder postzegel – vertonen een afbeelding lijkend op een rondstempel, terwijl PostNL antwoordenveloppen sinds 2017 al niet meer van zo’n stempel voorziet, maar deze pas in het sorteercentrum voorziet van een rolzegel, en
- op de scans van de verschillende antwoordenveloppen bevinden zich steeds op dezelfde plek overeenkomende vlekken.
4.2
De Rechtbank heeft zich onder meer afgevraagd hoe de belanghebbende kon beschikken over (kopieën van) beweerdelijk door haar verzonden enveloppen mét poststempel als zij die niet van de geadresseerde retour heeft ontvangen. De Rechtbank constateerde verder onder meer dat uit belanghebbendes eigen e-mail blijkt dat zij de uitspraak op bezwaar wel heeft ontvangen. Het Hof heeft zich bij de overwegingen van de Rechtbank aangesloten en daaraan onder meer toegevoegd dat uit een kopie van de buitenkant van een enveloppe niet valt op te maken wat er in die enveloppe zit.
4.3
Ik voeg toe dat mij ontgaat hoe de gemachtigde c.q. de belanghebbende er steeds in slaagt (net) op tijd te reageren op berichten van het waterschap of van de rechtspraak die haar of haar gemachtigde volgens haar stellingen nooit bereikt hebben. Ik vraag mij verder af of in een geval zoals dit, waarin de heffingsambtenaar valsheid van stempels en in geschrift vermoedt, het niet op de weg van het dagelijks bestuur van het waterschap zou liggen om aangifte bij het openbaar ministerie te doen van een vermoeden van valsheid van stempels c.q. in geschrift.
4.4
Het lijkt mij verder evident onredelijk om tot aan de Hoge Raad te procederen over een (ingebrekestelling ter zake van een) financieel belang van maximaal € 5,62, waarbij bovendien onduidelijk is gebleven welk inhoudelijk bezwaar de belanghebbende na de ambtshalve vermindering nog gehad zou kunnen hebben tegen de tot op € 5,62 verminderde aanslag.
4.5
Belanghebbendes geval biedt zijns inziens dus geen aanleiding tot rechterlijke aandacht voor haar rechtsbescherming, maar eerder tot aandacht van de Officier van Justitie voor de door haar of haar gemachtigde geproduceerde scans. Haar cassatieberoep zou normaal gesproken in aanmerking komen voor afdoening op basis van art. 80a Wet RO: niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang. Haar zaak is niettemin voor conclusie geselecteerd, samen met de zaak met rolnummer 23/02244 waarin ik vandaag eveneens concludeer, uitsluitend omdat er in algemene zin wel degelijk zorgen bestaan over de betrouwbaarheid van de bezorging van aangetekend door bestuursorganen en de rechtspraak verstuurde stukken. Daarover gaat de bijlage bij deze conclusies.
4.6
Op basis van de bevindingen in die bijlage concludeer ik dat er reden bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de
track & tracegegevens van postNL ter zake van de bezorging van aangetekende post, maar dat uw bewijslastverdeling en het op die gegevens gebaseerde bewijsvermoeden van reglementaire bezorging de feitenrechter voldoende ruimte bieden om serieuze rechtszoekenden te kunnen beschermen. Als een partij stelt dat het aangetekende stuk niet is uitgereikt of geen afhaalbericht op het juiste adres is achtergelaten, is voor het aannemelijk maken daarvan immers voldoende dat die partij “feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld.” Er moet dus weliswaar meer zijn dan een blote ontkenning van die gegevens, maar de feitenrechter heeft een grote vrijheid om een ook maar enigszins aannemelijke weerspreking van die gegevens als voldoende tegenbewijs aan te merken als hij de betrokken procespartij als geloofwaardig beschouwt c.q. hij reden heeft om aan die gegevens, met name aan de herkomst van de handtekening op het ontvangstbewijs te twijfelen.
track & tracegegevens van postNL ter zake van de bezorging van aangetekende post, maar dat uw bewijslastverdeling en het op die gegevens gebaseerde bewijsvermoeden van reglementaire bezorging de feitenrechter voldoende ruimte bieden om serieuze rechtszoekenden te kunnen beschermen. Als een partij stelt dat het aangetekende stuk niet is uitgereikt of geen afhaalbericht op het juiste adres is achtergelaten, is voor het aannemelijk maken daarvan immers voldoende dat die partij “feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld.” Er moet dus weliswaar meer zijn dan een blote ontkenning van die gegevens, maar de feitenrechter heeft een grote vrijheid om een ook maar enigszins aannemelijke weerspreking van die gegevens als voldoende tegenbewijs aan te merken als hij de betrokken procespartij als geloofwaardig beschouwt c.q. hij reden heeft om aan die gegevens, met name aan de herkomst van de handtekening op het ontvangstbewijs te twijfelen.
4.7
Ik meen op basis van die bevindingen verder dat ervan kan worden uitgegaan dat de noodzaak voor bewijsrechtelijke tegemoetkoming van geadresseerden van aangetekende bestuurlijke en gerechtelijke post binnen afzienbare termijn afneemt doordat (i) steeds meer en vaker bezwaar en (hoger) beroep digitaal ingediend kan of moet worden en steeds meer procescorrespondentie electronisch zal verlopen, zelfs de verzending van de nota griffierecht, naar aan te nemen valt, (ii) de ACM geacht wordt de wettelijk vereiste ‘goede kwaliteit’ van de aangetekende-postbezorging te controleren en zo nodig te handhaven, en (iii) PostNL aangekondigd heeft aangetekende post binnenkort niet meer mee te geven aan de duizenden gewone-postbezorgers, maar aan een klein aantal (vooral) aangetekende-postbezorgers.
4.8
Het probleem zit mijns inziens ook niet in de bewijsregel, die slechts een noodgreep is om uit de bewijsnood te komen die veroorzaakt wordt door de ondermaatse kwaliteit van de bezorging van aangetekende post, die gelegenheid opent tot betwisting van ontvangst, maar in die ondermaatse kwaliteit, die opgelost moet worden door PostNL of door de toezichthouder ACM.
4.9
Ik acht ’s Hofs oordeel in belanghebbendes geval rechtskundig juist, nu hij de correcte (bewijs)maatstaf en bewijslastverdeling heeft toegepast (zie onderdeel 4 van de bijlage) en zijn feitelijke oordeel over (de geloofwaardigheid van) belanghebbendes (gemachtigdes) stellingen over de (niet-)ontvangst van de (tweede) uitnodiging voor een zitting mijns inziens geenszins onbegrijpelijk is en voor het overige voorbehouden is aan het Hof.
5.Conclusie
Ik geef u in overweging het cassatieberoep van de belanghebbende ongegrond te verklaren.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal