Conclusie
Nummer22/02785
Inleiding
Het eerste middel
4. Proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juli 2021 (dossierpagina’s 9 tot en met 10), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1981, bij arrest van 18 juli 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld voor het wederrechtelijk binnendringen op een besloten erf en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte heeft tijdens een politieverhoor de woorden geuit: 'De jongen die daar werkt, krijgt ook een mes in zijn oog', wat leidde tot een cassatieberoep. De advocaat van de verdachte heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat niet aan het bewijsminimumvereiste is voldaan, zoals bedoeld in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Het tweede middel betreft de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat bij de bedreigde in redelijkheid vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en de verdachte in zijn overwegingen betrokken en geconcludeerd dat de verdachte opzet had op de bedreiging. De Hoge Raad heeft de middelen verworpen en vastgesteld dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, maar dat dit geen aanleiding geeft voor vernietiging van de uitspraak. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.