ECLI:NL:PHR:2023:919

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
22/00250
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie plv. AG over bewijsvoering gewoontewitwassen in samenhangende zaken

In deze zaak, die samenhangt met de zaken 22/00248, 22/00249 en 22/00251, heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2022 het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2019 bevestigd. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen door een rechtspersoon, met een geheel voorwaardelijke gelboete van € 25.000,-. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte, waarbij advocaat W. de Vries een middel van cassatie heeft voorgesteld. De vier samenhangende zaken betreffen een complexe constructie van vennootschappen die betrokken zijn bij de aankoop van grond voor zonneparken. De vennootschappen hebben obligatieleningen uitgegeven en de opgehaalde gelden zijn doorgesluisd naar de medeverdachten. Het hof heeft vastgesteld dat de medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan verduistering, oplichting en valsheid in geschrifte, en dat zij betrokken zijn bij het witwassen van de weggesluisde bedragen.

Het middel richt zich tegen het bewezen verklaarde medeplegen van gewoontewitwassen. De eerste klacht betreft het verzuim van het hof om te reageren op een onderbouwd verweer dat ontslag van rechtsgevolgen had moeten volgen. De tweede klacht betreft het oordeel van het hof dat bewezen is dat de verdachte de rechthebbenden op de geldbedragen heeft verhuld. Het hof heeft echter niet bewezen verklaard dat de verdachte de gelden voorhanden had of de rechthebbenden verhuld heeft. De conclusie van de plv. AG is dat het middel faalt en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/00250

Zitting17 oktober 2023
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 13 januari 2022 het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2019 bevestigd. De verdachte is bij voormeld vonnis wegens “medeplegen van gewoontewitwassen, begaan door een rechtspersoon“, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gelboete van € 25.000,-.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 22/00248, 22/00249 en 22/00251. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en W. de Vries, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

De zaak in het kort

2. Samengevat gaat het in de vier samenhangende zaken om het volgende. [medeverdachte 1] (zaak 22/00251; hierna: [medeverdachte 1]) is via een holdingmaatschappij bestuurder van [medeverdachte 2] B.V. (zaak 22/00248). Op haar beurt is [medeverdachte 2] enig aandeelhouder in [medeverdachte 3] (zaak 22/00249) en de verdachte [verdachte] Deze laatste twee vennootschappen houden zich bezig met de aankoop van grond voor de bouw van zonneparken in respectievelijk Ansen (gemeente De Wolden) en Willemsoord (gemeente Steenwijkerland). Zij geven hiervoor obligatieleningen uit. Het geld dat met deze lening is opgehaald wordt door de beide vennootschappen doorgesluisd, al dan niet via contante opnames, naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Het hof heeft [medeverdachte 1] veroordeeld voor de verduistering van dit geld en de oplichting van een tweetal investeerders. [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn daarnaast veroordeeld voor het valselijk opmaken van rekening-courantovereenkomsten die ten grondslag zouden liggen aan de geldtransacties. Alle vier verdachten zijn ten slotte veroordeeld voor het witwassen van de weggesluisde bedragen.

Het middel

3.1
Het middel richt zich tegen het bewezen verklaarde medeplegen van gewoontewitwassen. De eerste cassatieklacht houdt in dat het hof heeft verzuimd te reageren op het uitdrukkelijk naar voren gebrachte en onderbouwde verweer dat voor het bewezen verklaarde voorhanden hebben van gelden ontslag van alle rechtsgevolgen had moeten volgen. De tweede klacht richt zich tegen het oordeel van het hof dat bewezen is dat de verdachte heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbenden op de geldbedragen waren.
3.2
Ten laste van de verdachte heeft het hof, door een bevestiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaard dat zij:
“in de periode van 1 mei 2017 tot en met 17 augustus 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen van in totaal Euro 121.859,50, heeft omgezet en heeft overgedragen en van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt en van die geldbedragen de herkomst heeft verhuld terwijl zij, verdachte en haar mededaders, wisten dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl zij, verdachte en haar mededaders daarvan een gewoonte hebben gemaakt.”
3.3
Het hof heeft dus niet ‘voorhanden hebben’ en ook niet ‘verhullen van de rechthebbende’ van de geldbedragen bewezen verklaard. Het middel ontbeert daarom feitelijke grondslag.
3.4
Het middel faalt.

Slotsom

4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG