4.6Door de verdediging is bij pleidooi, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
1. De verdediging zal in hoger beroep de volgende verweren voeren:
- Dat cliënt van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, nu diens schuld niet buiten redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen kan volgen, in het bijzonder nu;
o Fysiek of objectief bewijs van betrokkenheid van cliënt ontbreekt;
o De (alternatieve) verklaring van cliënt wordt ondersteund door bewijsmiddelen, waaronder objectieve bewijsmiddelen en verklaringen van (onafhankelijke) getuigen;
o Voor de (in eerste instantie) ogenschijnlijk belastende verklaring van de getuige [betrokkene 6] een verklaring bestaat, terwijl zij op de inhoud ervan bovendien is teruggekomen;
o De bewijsmiddelen ook andere scenario's openlaten, die géén betrokkenheid van cliënt impliceren;
o Een contra-indicatie voor betrokkenheid van cliënt moet worden gevonden in het ontbreken van iedere link met cliënt in het uitvoerige 'helingsonderzoek'.
(…)
2. In het licht van het voorgaande en gezien het voortbouwend karakter van het appel, verzoekt de verdediging u bij de adstructie van de verweren nadrukkelijk acht te slaan op hetgeen daaromtrent in de pleitnotities in eerste aanleg, ter terechtzitting aldaar en in de memorie van grieven is aangevoerd, en dat als herhaald en ingelast te beschouwen. Ik verzoek u uw instemming daarmee aan te tekenen in het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting. De verdediging zal vandaag in het bijzonder in gaan op de ontwikkelingen van de zaak sinds het instellen van hoger beroep.
Vrijspraak van het tenlastegelegde
3. Alle ontwikkelingen nadien ten spijt, de verdediging blijft erbij dat het openbaar ministerie het in de oorspronkelijke ambtsberichten in de art. 12 Sv-procedure bij het juiste eind had, er is ontoereikend bewijs om buiten redelijke twijfel de schuld van cliënt aan het tenlastegelegde vast te stellen. De omstandigheden die als belastend worden uitgelegd wijzen niet - laat staan dwingend - naar betrokkenheid van cliënt en bovendien blijven andere mogelijkheden voor het wegnemen nadrukkelijk bestaan. Tekenend is dat in het gehele na-traject geen buitenboordmotor met cliënt in verband is gebracht. Daarbij komt dat cliënt heeft verklaard en (consistent) bij die verklaring is gebleven, welke verklaring bovendien telkens steun heeft gevonden in bewijsmiddelen - zowel in getuigenverklaringen, van bijvoorbeeld [betrokkene 12] , [betrokkene 11] , [medeverdachte] , maar ook in objectief bewijs, zoals peil- en verkeersgegevens van de telefoon van cliënt.
4. Zonder in herhaling te willen vervallen ten aanzien van de punten die in eerste aanleg uitvoerig aan de orde zijn gekomen, benoemt de verdediging het volgende:
- Rechtstreeks bewijs voor betrokkenheid van cliënt ontbreekt: in de loods en op de buitenboordmotoren die zijn gevonden is, ondanks onderzoek, geen link met cliënt vastgesteld. Het dossier bevat geen bewijs dat cliënt op 18 maart 2011 überhaupt in de loods is geweest.
- De verklaring van cliënt is, zonder over de dossierstukken te beschikken, onmiddellijk afgelegd: hij is in verband met een kapotte band van zijn Volkswagen Caddy tussen de middag vertrokken in een geleende auto van zijn (toenmalig) werkgever, is naar de loods van [betrokkene 12] te [plaats] gereden, heeft de band vervangen onder achterlating van de oude band, heeft telefonisch lunch besteld, te [plaats] opgehaald en genuttigd en is weer naar zijn werkgever gereden. Vlak voor aankomst werd hij door zijn werkgever gebeld, en is hij verder gaan werken, 's Avonds is hij teruggegaan naar de loods om de oude band te repareren en heeft hij bij zijn ouders gegeten.
o Die verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] (dossier, pp. 49-50).
o De verklaring wordt ook ondersteund door de verklaring van [betrokkene 13] (dossier, p. 53).
o De verklaring wordt ook geheel - van de telefoontjes, de bandenwissel tot en met het 's avonds
eten - bevestigd door [betrokkene 12] , die 's middags bovendien de kapotte band in de loods heeft zien staan en deze herkende als de lekke band van zijn Caddy (RC-verhoor [betrokkene 12] ),
o De verklaring wordt verder nog bevestigd door de eigenaresse van [B] , die reeds in 2011 en in 2014 tegenover de politie aangaf dat cliënt inderdaad een maaltijd had besteld en had opgehaald (dossier, p. 80). Bij de rechter-commissaris bevestigt zij de eerder afgelegde verklaring (RC-verhoor [betrokkene 11] ).
o De verklaring vindt bovendien steun in de peil- en verkeersgegevens van die middag:
Regel
Tijdstip
Soort verkeer
Duur (sec)
Tegen-nummer
Wie?
Mast
[…]
12:16:51
Gesprek UIT
23
[telefoonnummer 1]
Vader [verdachte]
Rivierdijk, 3372
LA, H-G
33
12:25:49
SMSIN
[telefoonnummer 2]
[medeverdachte]
Stationsstraat,
3371 AX, H-G
34
12:26:20
Gesprek UIT
[…]
[telefoonnummer 2]
[medeverdachte]
Stationsstraat,
3371 AX, H-G
35
12:29:49
Gesprek IN
15
[telefoonnummer 2]
[medeverdachte]
Stationsstraat,
3371 AX, H-G
36
12:50:22
Gesprek IN
27
[telefoonnummer 1]
Vader [verdachte]
Rivierdijk, 3372
LA, H-G
37
12:50:54
SMSIN
[telefoonnummer 1]
Vader [verdachte]
Rivierdijk, 3372
LA, H-G
38
12:50:54
SMSIN
[telefoonnummer 1]
Vader [verdachte]
39
13:27:49
Gesprek IN
33
[telefoonnummer 3]
[betrokkene 1]
Zwijnskade, 3364
DL, SL
40
13: […] :26
Gesprek UIT
29
[telefoonnummer 2]
[medeverdachte]
Sperwerstraat, 3362 ER, SL
Daaruit volgt dat cliënt zijn vader probeert te bellen, ook onderweg nog contact heeft met zijn vader en de route terug naar zijn werkgever neemt via Sliedregt. De peil- en verkeersgegevens bevestigen aldus de verklaring van cliënt over zijn bezigheden die dag.
- Zoals de verdediging in eerst aanleg uitvoerig heeft omschreven, staat het tijdspad - in combinatie met de peil- en verkeersgegevens en de verklaringen van de getuigen - betrokkenheid van cliënt bij een delictscenario niet toe. Dat is chronologisch niet mogelijk, nu het tijdspad onverenigbaar dat hij én in de loods én bij [B] is geweest.
- Het contact met [medeverdachte] van die middag kan bezwaarlijk belastend worden uitgelegd, nu uit het
dossier volgt dat zij (veel) vaker contact hebben gehad. [medeverdachte] en cliënt hebben bovendien - zowel in de stukken van de zaak als in tijdens de raadkamerbehandeling in de art. 12 Sv-procedure - verklaard waar dat contact over ging, welk contact door [medeverdachte] ook is onderbouwd met facturen van de reparatie van zijn bus. De verklaring van [medeverdachte] over zijn motorpech vindt bovendien ook weer zijn bevestiging in de verklaringen van andere getuigen, zoals [betrokkene 9] (dossier, p. 75) en [betrokkene 8] (dossier, p. 72).
- Waar [betrokkene 6] in 2014 ogenschijnlijk belastend leek te verklaring, is met de RC-verhoren van 2015 en 2017 duidelijk geworden dat zij niet overeenkomstig de waarheid heeft verklaard. Zij heeft verklaart niet van cliënt te hebben gehoord over zijn betrokkenheid, maar slechts van hem gehoord waar hij van werd verdacht en hoe de politie dat zag - en zij heeft dat aangevuld met roddel, kroegpraat en aannames, waarna ze uit rancune naar de politie is gestapt. Wat [betrokkene 6] in 2014 aan de politie vertelde klopt dus niet, haar "wetenschap" is niet uit eerste hand en is gebaseerd op roddel en aanname - de verklaringen van [betrokkene 6] ontberen redengevendheid.
- Op basis van het voorgaande, in meer detail uiteengezet in de pleitnotities in eerste aanleg, kan niet buiten redelijke twijfel volgen dat cliënt zich aan het tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt. Er ligt een met de bewijsmiddelen verenigbare, maar met bewezenverklaring onverenigbare verklaring van cliënt.
5. Aan al het voorgaande doet niet af hetgeen in hoger beroep is gebleken. Uit het door de raadsheer-commissaris verrichte onderzoek dienen immers de volgende conclusies te worden getrokken:
- Ten aanzien van het verhoor van [betrokkene 4] moet worden gesteld dat zijn waarneming volledig is gebaseerd op diens veronderstelling dat hij een logo van [betrokkene 1] heeft gezien ("Het logo heeft ze de das omgedaan. [...] Als je gewoon een auto tegen komt zonder stickers dan was het me nooit opgevallen.", RHC-verklaring, pt. 11), terwijl hij niet kan aangeven hoe het logo eruit zag (ld.). Belangrijker echter, het blijkt een invulling door de getuige te zijn. Op de vraag waarom de getuige [betrokkene 4] bij de politie namelijk aangaf dat hem aan de auto niets was opgevallen -in het bijzonder niet of er een opdruk op zat, geeft hij aan: "U vraagt mij of ik zeker weet dat ik het logo destijds heb gezien of dat ik nu aan het invullen ben. Het kan invullen zijn" (RHC-verklaring, pt. 12). Daarbij komt dat [betrokkene 4] in het verhoor verklaart dat hij meermalen heeft gesproken met [betrokkene 1] , die ook de nodige details heeft verteld over wat volgens hem gebeurd zou zijn. De verdediging acht de verklaring van [betrokkene 4] , temeer gelet op de belangrijke discrepantie met de verklaring bij de politie - over het cruciale onderdeel waarop hij zijn herinnering baseert, niet voldoende betrouwbaar om redengevend te zijn voor betrokkenheid van cliënt.
- Ten aanzien van het verhoor [betrokkene 5] moet worden opgemerkt dat hij - anders dan de suggestie die in de politieverklaring wordt gewekt - zelf geen auto heeft herkend, geen details over de auto kan herinneren, evenmin of er een aanhanger aan de auto zat (RHC-verklaring, o.m. ptn. 2, 4, 9). Hij bevestigt alleen nadien van zijn werkgever te hebben gehoord dat het om buitenboordmotoren van [betrokkene 1] zou zijn gegaan (RHC-verklaring, pt. 3). Hij verklaart zich in het geheel niet te herkennen in hetgeen de politie heeft genoteerd: "Nee, ik heb echt geen idee" (...) "Dit zegt me echt niks" (...) "Ik kan me niet herinneren dat ik ben aangesproken door [betrokkene 1] " (RHC-verklaring, pt. 9). De verklaring [betrokkene 5] zoals die door de politie is opgetekend kan niet langer worden gevolgd, terwijl bovendien duidelijk is dat hij zelf niets heeft waargenomen dat tot steun van de hypothese van betrokkenheid van cliënt strekt.
- Ten aanzien van het verhoor van [betrokkene 2] valt allereerst op dat haar verklaring niet overeenkomt met hetgeen de politie heeft genoteerd, zij heeft doorgelezen (vide ook RHC-verklaring, pt. 1 en pt. 8) en heeft ondertekend (dossier, p. 62). Anders dan destijds, zou zij nu ineens wél iemand bij de auto hebben gezien. Ook zou ze nu een blauwe kar hebben gezien (RHC-verklaring, pt. 2, pt. 9), terwijl zij bij de politie niets over een blauwe kar heeft verklaard. De verdediging acht de, vele jaren na dato, afgelegde verklaring om die redenen onvoldoende betrouwbaar. Daarbij komt bovendien dat [betrokkene 2] bevestigt vaker te hebben gesproken over wat er zou zijn gebeurd, informatie van [betrokkene 1] te hebben gekregen en ook te hebben gehoord dat een medewerker van het bedrijf daarvoor verantwoordelijk zou zijn geweest (RHC-verklaring, pt. 7). Dat maakt temeer dat de verklaring van [betrokkene 2] niet als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt om redengevend te zijn voor de veronderstelling van betrokkenheid van cliënt. Hoe dan ook kan de betrokkenheid van cliënt niet uit de inhoud van de verklaring van [betrokkene 2] volgen: zj weet niet of ze de bewuste auto heeft gezien (RHC-verklaring, pt. 12), kan verder geen uiterlijke kenmerken herinneren van de persoon die ze heeft gezien (RHC-verklaring, pt. 2, pt. 7) en geeft bovendien aan dat het aan de orde van de dag was dat mensen van [betrokkene 1] in de betrokken loods kwamen; dat was "de gewoonste zaak van de wereld" (RHC-verklaring, pt. 2, pt. 6). Ook uit de verklaring van [betrokkene 2] volgt aldus evenmin de betrokkenheid van cliënt.
- Daarbij komt bovendien: het bedrijf van [betrokkene 1] beschikte over méér vergelijkbare auto’s met opdruk, zoals ook de getuige [betrokkene 2] heeft verklaard (RHC-verklaring, pt. 12). Als zij of een van de andere de getuigen al een auto van [betrokkene 1] zouden hebben zien rijden, zegt dat niet dat het de auto is waarin cliënt die middag heeft gereden - laat staan dat het diens betrokkenheid bij de diefstal zou impliceren.
6. Ook het in hoger beroep uitgevoerde onderzoek kan om die reden niet redengevend voor de betrokkenheid van cliënt worden geacht en bovendien weerlegt ook dat onderzoek niet de met de bewijsmiddelen verenigbare verklaring van cliënt.
7. Daarbij komt dat, zoals ook uitvoerig in eerste aanleg weergegeven, een belangrijke contra-indicatie voor betrokkenheid van cliënt moet worden gevonden in het gegeven dat het - uitzonderlijk uitgebreide - onderzoek naar de herkomst van de geheelde buitenboordmotoren niets heeft opgeleverd dat ook maar enigszins aan cliënt te linken is. Veeleer lijkt de betrokkenheid te moeten worden gevonden in personen uit Noord-Brabant (Oisterwijk en Tilburg) bij de herkomst van de behandelde buitenboordmotoren. Ook om die reden moet betrokkenheid van cliënt minder waarschijnlijk worden geacht.
8. Ten slotte dient toch ook te worden benadrukt dat het dossier zeer wel de mogelijkheid openlaat dat de buitenboordmotoren op een ander moment dan in de (vroege) middag van 18 maart 2011 zijn weggenomen. De [betrokkene 1] verklaren immers dat in de tien dagen vóór die middag niemand meer in de bewuste loods is geweest (dossier, p. 53). De wegneemhandeling kan dus ook op enig moment in die, lange, periode hebben plaatsgevonden. Het dossier bevat bovendien ook een verklaring van een onafhankelijke getuige dat al éérder -toen cliënt aan het werk was! -rond 10:30-11:00u een auto bij de loods heeft gestaan (dossier, p. 64). De betrokken buitenboordmotoren kunnen aldus evenzo op een van die eerdere momenten reeds zijn weggenomen; uit de bewijsmiddelen volgt in het geheel niet dat het wegneemmoment op 18 maart 2011 in de vroege middag moet hebben gelegen. Ook om die reden kan betrokkenheid van cliënt, zeker niet zoals tenlastegelegd, niet buiten gerede twijfel uit de stukken volgen.
9. Op grond van (al) het voorgaande, dient cliënt te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.”