ECLI:NL:PHR:2023:431
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van betrokkene inzake wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak, behandeld door de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, D.J.C. Aben, gaat het om een cassatieberoep van de betrokkene, geboren in 1951. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 25 juni 2021 vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft van € 1.500,-. De betrokkene is verplicht dit bedrag aan de staat te betalen. Er is samenhang met meerdere andere zaken, genummerd 21/02662, 21/02661, 21/02787, 21/02784, 21/02851, 21/02907, 21/02885, 21/02886, 21/02673, 21/02686, 21/02767 en 21/02768, waarover ook conclusies worden getrokken. Het cassatieberoep is ingesteld, maar er is geen schriftuur met middelen van cassatie ingediend door de raadsman van de betrokkene binnen de wettelijk gestelde termijn. Hierdoor kan de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk verklaren in zijn cassatieberoep, conform artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de procureur-generaal is dan ook dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.