5.6.Blijkens de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2021 overgelegde pleitnota is, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
“Feit 2
27. Voor wat betreft feit 2, schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats terwijl aangeefster daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn ontblote penis aan aangeefster te laten zien, heeft [verdachte] in eerste aanleg al aangeven (dit blijkt onder meer uit de pleitnota en uit het proces-verbaal van de zitting d.d. 2 mei 2017) dat [verdachte] ontkent dit feit te hebben gepleegd.
28. De rechtbank komt - naar de mening van [verdachte] ten onrechte - tot een bewezenverklaring van dit feit. De rechtbank gaat, gelijk de officier van justitie, uit van de verklaringen van aangeefster en de verklaring van [verdachte]. [verdachte] merkt op dat door de rechtbank ten onrechte is overwogen / beslist dat [verdachte] ter zake een bekennende verklaring heeft afgelegd bij de politie. De rechtbank overweegt verder - naar de mening van [verdachte] ten onrechte - dat er geen stukken aanwezig zijn waarin objectieve aanwijzingen zijn te vinden die de verklaring van [verdachte], afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 mei 2017, ondersteunen. De rechtbank kiest derhalve voor de verklaring welke [verdachte] bij de politie heeft (/ zou hebben) afgelegd. [verdachte] merkt op dat de rechtbank destijds is uitgegaan van het (door de verbalisanten
geparafraseerde) proces-verbaal zoals dat toen voorhanden was. Inmiddels zijn de verklaringen van zowel aangeefster, als van [verdachte], letterlijk uitgewerkt. Dit werpt naar de mening van [verdachte] een ander licht op de zaak. [verdachte] zal dit als volgt toelichten.
29. Wat zegt aangeefster nu precies? Tijdens het informatieve gesprek dat heeft plaatsgevonden op 15 juni 2015 rept aangeefster met geen woord over dit feit. Dit is - naar de mening van [verdachte] - zeer merkwaardig te noemen nu het naar de mening van [verdachte] toch zo is dat dit feit (als het zou zijn gebeurd, hetgeen niet het geval is) objectief gezien meer indruk zal maken dan een zoen in de nek. Het ligt dan ook voor de hand dat dit direct tijdens het informatieve gesprek naar voren wordt gebracht. [verdachte] kan zich niet voorstellen dat als dit werkelijk gebeurd zou zijn (hetgeen niet het geval is) dit niet door aangeefster wordt aangegeven.
30. Tijdens het doen van de aangifte wordt hier wel iets door aangeefster over gezegd. Aangeefster geeft aan (pagina 18 van de aangifte) dat zij dit tijdens het informatieve gesprek niet heeft aangegeven omdat zijn wist dat zij geen aangifte zou doen. Aangeefster geeft zelf ook al aan dat dit misschien wel ongeloofwaardig overkomt.
31. Op pagina 19 van de aangifte geeft aangeefster aan dat [verdachte] zijn piemel zou hebben laten zien voordat [verdachte] de zuigzoen zou hebben gegeven. Aangeefster geeft aan dat het gebeurd zou zijn toen zij aan tafel zaten en dat [verdachte] haar daarvoor aan het 'aflebberen was en dat soort dingen'. Wat aangeefster nu precies bedoelt met 'aflebberen en dat soort dingen' is niet bekend. Volgens de dikke Van Dale betekent aflebberen: afzoenen. Zoals vorenstaand - met betrekking tot feit 1 - al is aangegeven heeft aangeefster verklaard dat [verdachte] haar maar één keer heeft gezoend. Wanneer heeft deze zoen nu plaatsgevonden? Aangeefster is naar de mening van [verdachte] volstrekt niet concreet en duidelijk over deze zoen.
32. Wat verder - naar de mening van [verdachte] - ook ongeloofwaardig is aan de verklaring van aangeefster is dat [verdachte] aangeefster blijkbaar eerst heeft 'afgelebberd' (en dat soort dingen), vervolgens zijn piemel zou hebben laten zien en daarna nog een zuigzoen zou hebben gegeven. Als aangeefster het eerste (het aflebberen en dat soort dingen) als onprettig zou hebben ervaren (als dit al zou zijn gebeurd, hetgeen niet het geval is) zou het toch logisch zijn geweest dat aangeefster er iets van gezegd zou hebben en/of zou zijn vertrokken, Dit is dan blijkbaar niet gebeurd. Hetzelfde geldt voor het tweede (laten zien van de piemel) als dit al zou zijn gebeurd (hetgeen niet het geval is). Het is dan toch volstrekt onlogisch / ongeloofwaardig dat aangeefster dan nog bij [verdachte] aan een tafel gaat zitten, waarna er dan volgens aangeefster nog (hetgeen niet juist is) een zuigzoen zou zijn gegeven.
33. Verder is het dan natuurlijk ook zeer merkwaardig te noemen dat aangeefster op 19 mei 2015 zelf terugkomt naar [verdachte] en in een gesprek vraagt om weer aan het werk te mogen. In eerste aanleg is door [verdachte] een cameraopname overgelegd waaruit blijkt dat er toen een gesprek heeft plaatsgevonden. Verder verklaart zowel [betrokkene 5], als ook [betrokkene 2], daarover. Zoals al eerder aangegeven verklaart [betrokkene 5] ook nog dat aangeefster nog contact heeft proberen te zoeken met [verdachte] middels Whatsapp en sms.
34. De verklaring van aangeefster sluit ook niet aan bij hetgeen aangeefster volgens [betrokkene 3] tegen hem heeft gezegd. Op pagina 34 van het pv verklaart [betrokkene 3] het volgende: 'Toen vertelde [aangeefster] dat hij zijn broek had laten zakken en met zijn stijve pik tegen haar aan was gaan staan". In dit verband is wellicht ook de verklaring van getuige [betrokkene 1] d.d. 30 juli 2015 van belang. Zij verklaart op pagina 37 van het pv (OPM: aangeefster zou dit tegen haar hebben gezegd): "Het is nog nooit zo uit de hand gelopen zoals toen in de auto". Met andere woorden: wat tijdens de autorit (van Leeuwarden naar [plaats]) zou zijn gebeurd (hetgeen niet is gebeurd) zou derhalve erger zijn geweest dan het voorval in het restaurant.
35. Verder geeft aangeefster op een vraag van de verbalisanten hoe de piemel eruit zag het volgende antwoord: "Vies..geel". Dit blijkt niet juist te zijn. De partner van [verdachte], [betrokkene 5], heeft op 1 mei 2017 een verklaring afgelegd waaruit blijkt dat het geslachtsdeel van [verdachte] beslist niet geel is. Zij heeft het over midden-bruin tot donkerbruin van kleur. De verklaring is overgelegd tijdens de zitting op 2 mei 2017. Door [verdachte] wordt hierbij als productie 2 nog een verklaring overgelegd van zijn huisarts [betrokkene 6] d.d. 14 juni 2019. De huisarts geeft ook aan dat het geslachtsdeel van [verdachte] een bruine huidskleur heeft. Hoe aangeefster komt bij geel laat zich natuurlijk wel raden. [verdachte] is van Chinese afkomst, daar wordt de kleur geel aan verbonden. Er kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat aangeefster dit zelf heeft ingevuld. Het was het meest voor de hand liggend om de kleur geel in te vullen. Dit nu blijkt niet juist te zijn. Dit zegt naar de mening van [verdachte] wederom iets over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
36. Concluderend kan worden gesteld dat aangeefster wel een verklaring heeft afgelegd, maar dat deze verklaring onjuist / ongeloofwaardig is.
37. Voor wat betreft de verklaring(en) van [verdachte], welke zijn afgelegd bij de politie, kan [verdachte] het volgende aangeven. Op pagina 12 van het 2e verhoor is [verdachte] heel stellig. De verbalisanten geven aan dat aangeefster heeft verklaard dat [verdachte] zijn geslachtsdeel uit zijn broek haalde. [verdachte] zegt: "Oh mijn god. Dit heb ik niet gedaan. Zij heeft mij gezien...?". Hij verklaart daar ook meerdere malen dat hij zich niet kan herinneren dat hij zoiets doet. De verbalisanten geven (op pagina 13) aan dat zij vinden dat [verdachte] wel veel details weet. [verdachte] verklaart dat dit 'dingen' zijn die [verdachte] heeft gehoord. [verdachte] blijft echter stellig verklaren dat hij zijn geslachtsdeel niet aan aangeefster heeft getoond. De verbalisten geven aan dat
aangeefster heeft verklaard: "weet je wat ik van jou krijg...? ... en vervolgens laat jij je stijve piemel aan haar zien". [verdachte] verklaart: "Nee, onmogelijk".
38. Later tijdens het verhoor, zie pagina 24 van het 2e verhoor, dringen de verbalisanten weer aan. De verbalisanten geven aan dat dadelijk het moment daar is om gewoon de dingen te vertellen zoals het is gegaan. Hierbij blijkt uit het 2e verhoor dat de verbalisanten dan 'overgaan' op de woordkeuze: herinneren. [verdachte] gaat vanaf dat moment mee in de bewoordingen van de verbalisanten (zie pagina 25 van het 2e verhoor)
[verdachte] geeft dan heel duidelijk (meerdere malen) aan dat hij zich echt niet kan herinneren dat hij zijn lul heeft laten zien.
39. De verbalisanten vragen vervolgens ook aan [verdachte] (pagina 25 van het 2e verhoor) of het tonen van het geslachtsdeel voor [verdachte] een belangrijk moment zou zijn. De verbalisanten merken daarbij op: "Want dat is niet zomaar". [verdachte] antwoordt daarop: "Dat is niet zomaar nee". [verdachte] verklaart dus niet dat hij zijn geslachtsdeel zou hebben laten zien. De verbalisanten merken vervolgens op (het kan niet als een vraag worden gezien): "Dan kan je er toch niet voor wegkomen, dat je zegt, dat herinner ik mij niet? Reageer eens dan?" [verdachte] antwoordt dan: "Nogmaals, als dat de feiten zijn daar kan ik niet zoveel op zeggen". Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat [verdachte] hiermee ook niet erkent dat hij zijn geslachtsdeel
zou hebben laten zien. [verdachte] gebruikt ook het woord: nogmaals. Zoals al eerder aangegeven heeft [verdachte] al meerdere malen naar de verbalisanten toe aangegeven dat hij het niet heeft gedaan.
40. Na het gebruik van de woordkeuze: herinneren, gaan de verbalisanten (uitdrukkelijk niet [verdachte]) over op een manier van vragen dat vaststaat dat het gebeurd is. Op pagina 30 en pagina 31 wordt het volgende aangegeven:
V: Leg eens uit waarin je dom gehandeld hebt?
A: Nou ja, ik heb dom gedaan, in die zin...dat ik die kus in de nek heb gegeven. Dat is hartstikke dom. Kijk, en als ze zegt ik heb...(onverstaanbaar)...nee, ik kan mij niet herinneren dat ik heb gezegd...(onverstaanbaar)...sommige uitspraken, dat heb ik niet gezegd.
V: Maar zou dat gewoon een uitspraak van joukunnen zijn?
A: Nou, nee...ho...ho...
V: Maar waarom zeg je dat dan?
A: Als grap zeg maar, weet je wel? Ik ga niet zeggen tegen haar hee...
V: Zij zegt dat jij je lul uit je broek hebt gehaald. Zo liggen de feiten.
A: Dat zegt ze ja. Ik kan het mij niet herinneren dat ik dat gedaan heb. Maar goed, nogmaals, als ik wat gedronken heb...en als ik dat gedaan heb zal het niet eh...
V: En ze zegt, dat die stijf stond. Maar maak je zin eens af [verdachte]? Jij zegt...als zij dat zegt...maar ik kan mij niet herinneren. Ik heb gedronken...en dan maak jij je zin niet af. Wat wil je daarmee zeggen? Dat het best mogelijk is? Omdat je gedronken hebt en dat je dat dan doet in een...
A: Misschien wel uit grap. Dat zou best kunnen. In ieder geval niet de intentie om haar...om seks met haar te hebben, in ieder geval.
41. [verdachte] reageert daarop (pagina 31 van het 2e verhoor) door te zeggen dat er niet zoveel te vertellen valt en dat hij zich niet kan voorstellen dat hij dat doet. Met andere woorden: [verdachte] bekent niet.
42. Vervolgens blijven de verbalisanten aandringen:
V: Vertel eens?
A: Ja, daar valt niet zoveel te vertellen. Ik kan mij niet voorstellen dat ik dat doe.
V: Maar hoe is het gegaan dan?
A: Hoe bedoel je? Dat ik zo mijn lul er uit haal?
V: Ja. Wat is er gebeurd dat jij je lul uit je broek haalt?
A: Weet ik niet. Misschien eh...misschien eh...fatsoeneren? Ik bedoel...waarom eh...?
V: En dan haal je zo het spul uit je broek om zo te fatsoeneren?
A: Ja, zou heel goed kunnen.
V: Doe je dat voor iedereen?
A: Nee.
V: Nee? Als dat heel goed zou kunnen, dan zou het heel goed kunnen, dat je dat zo via...wel doet, als de boel gefatsoeneerd moet worden.
A: Nee.
V: Ja toch? Jij zegt, het zou maar zo goed kunnen.
A: Ja dat klopt, misschien wel. Maar goed, nogmaals...
V: Hoe is dat bij [aangeefster] gegaan?
A: Hoezo?
V: Wat ik zeg, hoe is het bij [aangeefster] gegaan?
A: Weet ik niet, hoe het bij haar is gegaan.
V: Hoe heb jij je lul uit je broek gehaald?
A: Ik weet het niet.
V: In hoeverre krijg je een stijve van haar?
A: Het is niet zo dat als ik haar zie, dat ik een stijve krijg. Dat is niet de bedoeling. Nogmaals, het was eh...ja...
Verder geeft [verdachte] nog aan op pagina 32 van het 2e verhoor aan dat bij hem het gevoel bekruipt dat alles wat [verdachte] zegt tegen hem wordt gebruikt. Gelet op hetgeen vorenstaand is aangegeven, klopte dit gevoel van [verdachte] destijds.
43. Uit het vorenstaande blijkt dat hetgeen [verdachte] heeft verklaard tijdens de zitting op 2 mei 2017 overeenkomt met hetgeen hij heeft verklaard bij de politie. Nogmaals: [verdachte] heeft niet erkend / bekend dat hij zijn geslachtsdeel eruit heeft gehaald / getoond.
44. Tijdens de zitting op 2 mei 2017 heeft [verdachte] ook een opmerking gemaakt over de politie. [verdachte] geeft aan dat zoals het door de politie is opgeschreven hij het niet bedoeld heeft te zeggen. Inmiddels is duidelijk geworden - na de letterlijke uitwerking van de verhoren - dat de verklaring welke aan [verdachte] is voorgelegd om te ondertekenen niet overeenkomt met de uitgewerkte verhoren. Bij het beluisteren van de opnames wordt ook duidelijk welke toon door de verbalisanten wordt gezet. De verbalisanten geloven [verdachte] eenvoudigweg niet en stellen zich alles behalve objectief op. De politie dient onderzoek te doen, niet te oordelen, laat staan te veroordelen!
45. Verder heeft [verdachte] tijdens de zitting op 2 mei 2017 een opmerking gemaakt over het ondertekenen van zijn verklaring. Uit de letterlijke uitwerking van de verhoren blijkt dat [verdachte] diverse malen heeft gevraagd naar zijn advocaat en dat [verdachte] verbaast is dat de advocaat er nog niet is. De verbalisanten reageren daar als volgt op:
V: (stilte)...nou goed, als de officier straks zegt, het is allemaal afgehandeld en je kan naar huis, dan gaan we even die advocaat maar even op de rem zetten.
A: Nou, ik wil nog wel graag met hem doornemen. Ik wil deze scenario niet...
V: Dus daarmee wil je zeggen, dan wacht ik hier, in het bureau? Als de officier zegt, hij kan naar huis, dan wil je hier wachten op de advocaat?
A: Nou, als ik beneden ben, dan wil ik wel naar hem toe rijden. Dan ga ik wel naar hem toe. Ik wil hier eigenlijk niet zo lang meer zitten, als u dat begrijpt?
V: Ja, dat begrijp ik sowieso wel. Ga jij het even doorlezen. Ik geef je een pen. Als het niet goed is dan kan jij dat veranderen. Wij gaan even overleggen met de officier van justitie en dan komen we terug.
A: Ja dankjewel.
46. [verdachte] merkt op dat [verdachte] van mening is dat de politie hier anders had dienen te handelen. Nogmaals: [verdachte] heeft diverse malen om zijn advocaat gevraagd. De verbalisanten zeggen dan dat de rem maar even op de advocaat moet. Verder zeggen de verbalisanten (pagina 49 2e verhoor) dat zij bijna letterlijk heeft mee getypt en dat [verdachte] dadelijk niet kan zeggen dat hij het niet zo gezegd heeft. [verdachte] geeft hierop aan: "Nee, maar ik kan het wel anders bedoelen".
Het is niet zo dat een ondertekening van het verhoor noodzakelijk is om een verdachte in vrijheid te stellen. Ook had er een afspraak gemaakt kunnen worden om nog een keer langs te komen met de advocaat. De verbalisanten hebben doen voorkomen dat [verdachte] moest tekenen en dat [verdachte] anders niet in vrijheid gesteld kon worden. Dit is natuurlijk niet zo. [verdachte] wist dit niet, nu [verdachte] op dit gebied een leek is. Naar de mening van [verdachte] sluit deze handelwijze aan bij de eerder aangegeven niet objectieve handelwijze / vraagstelling van de verbalisanten.
47. Concluderend kan gesteld worden dat nu er geen bekennende verklaring van [verdachte] is en derhalve slechts overblijft de verklaring van aangeefster, welke verklaring ook nog onjuist / onbetrouwbaar is, [verdachte] dient te worden vrijgesproken van feit 2, nu er geen / onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.”
De klacht dat de door het hof voor het bewijs gebezigde geparafraseerde versies van de verklaring van de aangeefster en de verdachte niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, stuit af op hetgeen ik daarover bij de bespreking van het eerste middel heb overwogen.