ECLI:NL:PHR:2022:862

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
21/00986
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van mishandeling door het hof wegens onvoldoende motivering van het betrouwbaarheidsverweer

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die door het gerechtshof Den Haag op 23 februari 2021 is veroordeeld voor mishandeling. De verdachte kreeg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de vordering van de benadeelde partij en de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen. De advocaat van de verdachte, M.T. de Vaal, heeft één middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt geklaagd dat het hof de bewezenverklaring niet voldoende heeft gemotiveerd.

Het middel richt zich op de vraag of het hof de verklaring van de aangever, die de mishandeling heeft gemeld, als betrouwbaar heeft kunnen aanmerken. De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van de aangever onbetrouwbaar is en dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de mishandeling. Het hof heeft in zijn arrest echter geen aandacht besteed aan dit betrouwbaarheidsverweer, wat volgens de procureur-generaal tekortschiet. De conclusie van de procureur-generaal is dat het middel slaagt, en dat de zaak moet worden terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

De zaak illustreert de noodzaak voor de rechter om expliciet in te gaan op onderbouwde standpunten van de verdediging, vooral als het gaat om de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen. Het hof heeft in dit geval nagelaten om de argumenten van de verdediging adequaat te weerleggen, wat leidt tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet voldoende is gemotiveerd. De procureur-generaal heeft daarom geconcludeerd dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en dat de zaak opnieuw moet worden berecht.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00986
Zitting27 september 2022
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1.
De verdachte is bij arrest van 23 februari 2021 door het gerechtshof Den Haag voor “mishandeling” veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien dagen, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de tenuitvoerlegging gelast van twee eerder voorwaardelijk opgelegde straffen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.T. de Vaal, advocaat te Den Haag, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel, de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen

2.1.
In het middel wordt geklaagd dat het hof “de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet voldoende met redenen heeft omkleed en niet toereikend heeft gemotiveerd”.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op
of omstreeks12 september 2019 te [plaats] [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] :
- in zijn gezicht te
stompen en/of teslaan
-
meermalen op zijn hoofd en/of zijn lichaam te schoppen en/of te stompen en/of te slaan
-
te raken/treffen met een fiets.”
2.3.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen
“1. Een proces-verbaal van verhoor aangever (…) [aangever]:
Ik doe aangifte van mishandeling. Op donderdag 12 september 2019 liep ik vanuit mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] naar mijn keldergang waar mijn fiets staat. Aldaar zag ik een persoon die ik herkende als [verdachte] van [a-straat 2] . Ik zag dat [verdachte] op mij afliep, ik zag dat [verdachte] gelijk met zijn vuist naar mij uithaalde. Ik voelde een hevige pijn aan mijn linker oog. Ik voelde veel pijn en heb letsel op mijn hoofd en aan mijn gezicht.
Ik heb hard om hulp geroepen. [verdachte] ging weg en ongeveer twee minuten later zag ik de voor mij bekende man [betrokkene 1] van perceel [a-straat 3] .

2. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…) [betrokkene 1] :

Op 12 september 2019 hoorde ik iemand om hulp roepen. Ik ben gaan kijken en liep de portiek van de [a-straat 1] op. Ik hoorde iemand lopen op de tweede verdieping en zag de buurman van [a-straat 2] lopen.
Toen hoorde ik dat er iemand in het fietsenhok om hulp riep.
In het fietsenhok zag ik [aangever] op de grond liggen. Ik zag een wond boven zijn linkeroog. Dit was een dikke blauwe bult.

3. De verklaring van de verdachte.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2021 verklaard – zakelijk weergegeven –:
Op 12 september 2019 ben ik naar mijn buurman toegelopen die in de berging aanwezig was.”
2.4.
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.”

3.Bespreking van het middel

3.1.
Alvorens ik toekom aan de inhoudelijke bespreking van het middel, sta ik eerst stil bij het impliciete standpunt van de steller van het middel dat de processtukken in de onderhavige zaak niet volledig zijn. Blijkens de toelichting op het middel heeft de steller geconstateerd dat het arrest van het hof niet verder reikt dan pagina 9.
3.2.
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich een arrest van het hof d.d. 23 februari 2021 dat uit acht doorgenummerde pagina’s bestaat. Daarbij is een bijlage gevoegd (“inhoudende de bewijsmiddelen”) die één bladzijde beslaat. De bijlage wekt inhoudelijk onmiddellijk de indruk niet compleet te zijn en is ook niet ondertekend. Op 25 januari 2022 is via de rolraadsheer schriftelijk een verzoek ingediend om een aanvulling van de bijlage. Het ontbrekende processtuk – een tweede pagina van het bewijsmiddeloverzicht – is op 28 februari 2022 aan de Hoge Raad gezonden en blijkt door de voorzitter van het hof te zijn ondertekend op 6 april 2021. De steller van het middel is van de aanvulling in kennis gesteld. Tevens is aan hem een termijn verleend om zijn schriftuur te wijzigen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Voor zover het middel steunt op de opvatting dat het arrest niet de volledige inhoud bevat van de door het hof voor de bewezenverklaring gebezigde bewijsmiddelen, mist het feitelijke grondslag en kan het niet tot cassatie leiden.
3.3.
Gelet op de toelichting op het middel beoogt de steller van het middel in het bijzonder te klagen dat de bewezenverklaring niet met voldoende redenen is omkleed omdat het hof heeft verzuimd te reageren op een aantal door de verdediging ter terechtzitting ingenomen standpunten, te weten (i) dat de verklaring van aangever onbetrouwbaar is en niet kan worden gebruikt voor het bewijs, (ii) dat niet kan worden uitgesloten dat aangever de aangifte heeft verzonnen en (iii) dat de aangifte onvoldoende steun vindt in het dossier en er dus onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de mishandeling.
3.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 februari 2021 heeft de raadsman het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota. [1] In de pleitnota staat:

Standpunten en verzoek verdediging
• De verdediging stelt zich op het standpunt dat:
1. De verklaring van ag onbetrouwbaar is en niet kan worden gebruikt voor bewijs.
2. Niet kan worden uitgesloten (gezien de grote verschillen en tegenstrijdigheden in verklaringen tussen politie en RHC) dat ag het verhaal heeft verzonnen.
3. Dat zijn verklaring daarmee ook onvoldoende steun vindt in het dossier.
4. Er (dus) onvoldoende W & O bewijs is voor het geen is tll.
• Het verzoek is daarom cl vrij te spreken.
Client
• Cl ontkent stellig.
Geen getuigen
• Er is geen getuige die een handeling zoals tll gezien heeft.
Aangever
• De verdediging heeft met grote verbazing de aangever verhoord en aangehoord. Tussen zijn verklaring bij de politie en de RHC zitten zulke grote verschillen en tegenstrijdigheden en dikt hij zijn verhaal bij de RHC in ongekende en ongeloofwaardige mate aan dat hij niet serieus kan worden genomen. Op zijn minst zouden er grote vraagtekens bij zijn betrouwbaarheid gezet moeten worden.
• Bij de politie (p 27) verklaart ag:
  • dat hij naar zijn kelder gang liep.
  • daar (kennelijk) cl zag staan.
  • dat cl op hem afliep.
  • dat hij wel 20 keer is geslagen etc.
  • • Bij de RHC verklaart ag het volgende:
- Dat het gaat om poging doodslag (2) en poging moord (10).
• Als mensen dat soort termen gebruiken nadat zij alleen ag hebben gedaan van mishandeling ziet de verdediging een aantal rode vlaggen.
- Dat cl alleen 'reageert' op bruine mensen niet op witte (4).
• Op p 29 ziet de verdediging in een kleuren foto een blanke (witte) meneer (aangever). Als aangever denkt dat hij een bruine meneer is zijn spelen er mogelijk hele andere problemen.
- Dat cl wel meer dan 60 keer heeft geslagen en heeft gedreigd (6).
- Dat ag een geluidsopname heeft dat aan SOH heeft gegeven en dat daar meer dan 60 klappen op te horen zijn en ook dat cl zou hebben gedreigd zijn ogen in te drukken (6).
- En dat de politie geen behoefte zou hebben gehad aan die opname (18).
- Dat cl op zijn gezicht heeft staan stampen(6).
- Dat cl
geprobeerdheeft zijn fiets op hem te gooien(6).
- Dat ag een kapot geslagen kies heeft en blijvend oor- en oog letsel heeft.(6)
• Van 20 keer naar 60 keer slaan van cl zien op weg naar de kelder naar uit te kelder (11), naar dreigementen waarover niks bij de politie is gezegd, naar geluidsopnamen die volgens de verdediging niet bestaan, en de volstrektongeloofwaardige bewering dat de politie hier geen behoefte aan zou hebben, naar beweringen over op het hoofd stampen en blijvend letsel wat totaal niet wordt onderbouwd of ondersteunt door het dossier of andere stukken letsel, etc etc..”
3.5.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Deze selectie en waardering van het bewijs behoeft – behoudens bijzondere gevallen – geen motivering en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. De invoering van art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv heeft de vrijheid van de feitenrechter in dit opzicht niet aangetast. Wel zal de rechter op grond van deze bepaling zijn beslissing(en) in een aantal gevallen nader moeten motiveren, onder meer indien door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het gebruikte bewijsmateriaal. [2] De omvang van de motiveringsplicht die door een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in het leven wordt geroepen, is in het algemeen niet goed in regels uit te drukken. In dit verband komt onder meer betekenis toe aan de aard van het onderwerp waarop het standpunt betrekking heeft en aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. [3] De motiveringsplicht gaat in elk geval niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [4]
3.6.
Het door de verdediging ter zitting van het hof gevoerde verweer, in het bijzonder ten aanzien van de (on)betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, kan naar mijn oordeel niet anders worden begrepen dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het gaat hier immers om een – staccato geformuleerd – duidelijk en door argumenten geschraagd standpunt dat is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. [5] In de onderhavige zaak is het hof van dit door de verdediging ingenomen standpunt afgeweken door de verklaring van de aangever tot het bewijs te bezigen. Het hof heeft – blijkens de onder randnr. 2.4. geciteerde bewijsoverweging – volstaan met de algemene overweging dat het zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, grondt op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring van de mishandeling. Het hof heeft in zijn arrest geen woord gewijd aan het onderbouwde betrouwbaarheidsverweer. Kennelijk heeft het hof dat verweer ofwel niet beschouwd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, ofwel gemeend dat in dit geval kon worden volstaan met de benadering dat de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ten aanzien van het bewijs geacht kon worden voldoende besloten te liggen in de gebezigde bewijsmiddelen. [6] In beide gevallen schiet het arrest tekort, ook wanneer hierbij in aanmerking wordt genomen dat het hof het tenlastegelegde slechts beperkt bewezen heeft verklaard.
3.7.
Ter zitting van het hof heeft de verdediging gewezen op meerdere discrepanties tussen de verklaring die de aangever bij de politie heeft afgelegd en de verklaring die hij nadien bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, variërend van onder meer de wijze waarop het geweld tegen hem is uitgeoefend, tot het aantal keer dat hij is geslagen en het aan hem toegebrachte letsel. Daar komt bij dat het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep enige context biedt voor al langer bestaande problemen tussen de aangever en de verdachte. Daarmee is uiteraard niet gezegd dat de verdachte zonder meer zou moeten worden gevolgd in zijn verklaring dat de aangever dus onbetrouwbaar is en de verdachte een loer probeert te draaien, maar die achtergrond brengt wel met zich mee dat van het hof mag worden verwacht dat het verantwoordt waarom de verklaring van de aangever, al is het – kennelijk – maar voor een beperkt deel, wél als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het hof hult zich echter in stilzwijgen.
3.8.
Volledigheidshalve [7] voeg ik aan het voorgaande nog toe dat in deze zaak niet kan worden gezegd dat, indien het hof het verweer wel als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft aangemerkt, de motivering voor de verwerping daarvan moet worden geacht besloten te liggen in de gebruikte bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen kan immers enkel worden afgeleid dat het hof een keuze heeft gemaakt in hetgeen de aangever over de mishandeling heeft verklaard. Hoe die keuze tot stand is gekomen en welke redenen daaraan ten grondslag hebben gelegen, is niet duidelijk geworden. Bovendien kan niet worden gezegd dat het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt betrekking heeft op een ondergeschikt punt – dat is het gelet op de gestreepte bewezenverklaring namelijk niet – en evenmin dat het hof niet op elk detail van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt behoefde in te gaan, aangezien het hof in het onderhavige geval nergens op is ingegaan.
3.9.
Ten aanzien van het standpunt “dat niet kan worden uitgesloten (…) dat aangever de aangifte heeft verzonnen”, kan ik kort zijn. In het strafrecht gaat het niet om het uitsluiten van mogelijkheden, maar om de vraag of op basis van het onderzoek ter terechtzitting een aan de verdachte tenlastegelegd feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten slotte kan ik ook kort zijn over het standpunt “dat de aangifte (…) onvoldoende steun vindt in het dossier en er dus onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de mishandeling”. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen kunnen wel degelijk een bewezenverklaring schragen, maar dan moet wel eerst de hobbel van het als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan te merken betrouwbaarheidsverweer zijn genomen.
3.10.
Het middel slaagt.

4.Slotsom

4.1.
Het middel slaagt.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Opgemerkt zij dat (ook) de pleitnota van de raadsman ontbrak in de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden. Op 25 januari 2022 is via de rolraadsheer schriftelijk een verzoek om aanvulling gedaan, waarna de pleitnota op 1 februari 2022 aan de stukken is toegevoegd.
2.Vgl. o.a. HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780,
3.Zie hierover ook A.J.A. van Dorst,
4.Vgl. onder meer HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1072 en HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
5.HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533,
6.Zoals bijvoorbeeld ook het geval was in HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3864.
7.Indachtig onder meer HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,