In deze zaak heeft de verdachte, geboren in 1972, een voorwaardelijke geldboete van NAf 5.000,- opgelegd gekregen door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met artikel 11 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. De zaak betreft een ongebruikelijke transactie van USD 16.000,- die niet onverwijld is gemeld aan de Financial Intelligence Unit (FIU). De advocaat van de verdachte heeft twee middelen van cassatie voorgesteld, die zich richten op de motivering van de bewezenverklaring van feitelijk leidinggeven en het niet onverwijld doen van de melding. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de middelen falen en dat de bewezenverklaring voldoende is gemotiveerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de bedrijfsvoering van de rechtspersoon en dat zij op de hoogte waren van de meldplicht. De verdachte heeft nagelaten de naleving van de juiste afhandeling van meldingen te controleren, wat heeft geleid tot de conclusie dat zij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de gewijzigde wetgeving, maar het Hof verwierp dit verweer, aangezien iedereen geacht wordt de wet te kennen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.