ECLI:NL:PHR:2021:601
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld namens de verdachte, die eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, maar wijzigde de strafoplegging en de strafmotivering. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. De zaak is samenhangend met meerdere andere zaken tegen medeverdachten, waarbij ook cassatieberoepen zijn ingesteld.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat er geen middelen zijn ingediend door de verdachte, wat betekent dat het cassatieberoep niet ontvankelijk kan worden verklaard. De aanzegging van het cassatieberoep is op een correcte manier betekend, maar de verdachte heeft niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur ingediend. Hierdoor is het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet nageleefd, wat leidt tot de conclusie dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. Dit betekent dat de eerdere veroordeling van de verdachte door het hof in stand blijft, en dat de verdachte geen kans krijgt om zijn zaak opnieuw te laten beoordelen door de Hoge Raad.