ECLI:NL:PHR:2021:601

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
19/05685
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld namens de verdachte, die eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, maar wijzigde de strafoplegging en de strafmotivering. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. De zaak is samenhangend met meerdere andere zaken tegen medeverdachten, waarbij ook cassatieberoepen zijn ingesteld.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat er geen middelen zijn ingediend door de verdachte, wat betekent dat het cassatieberoep niet ontvankelijk kan worden verklaard. De aanzegging van het cassatieberoep is op een correcte manier betekend, maar de verdachte heeft niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur ingediend. Hierdoor is het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet nageleefd, wat leidt tot de conclusie dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.

De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. Dit betekent dat de eerdere veroordeling van de verdachte door het hof in stand blijft, en dat de verdachte geen kans krijgt om zijn zaak opnieuw te laten beoordelen door de Hoge Raad.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/05685
Zitting6 april 2021

CONCLUSIE

F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 5 december 2019 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2017, waarbij de verdachte wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod” is veroordeeld, bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, de strafmotivering en de toepasselijke wetsartikelen en met aanvulling van een bewijsoverweging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
2. De zaak hangt samen met de zaken tegen medeverdachten, met zaaknummers 19/05611 ([medeverdachte 1]), 19/05598 ([medeverdachte 2]), 19/05600 P ([medeverdachte 2]), 19/05498 ([medeverdachte 3]), 19/05617 ([medeverdachte 4]), 19/05687 ([medeverdachte 5]), 19/05738 ([medeverdachte 6]), 19/05777 ([medeverdachte 7]), 19/05732 ([medeverdachte 8]), 19/05967 ([medeverdachte 9]) en 19/05773 ([medeverdachte 10]). [1] In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Er is geen schriftuur ingediend.
4. Op 26 oktober 2020 heeft betekening van de aanzegging in cassatie aan een medewerker van het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad plaatsgevonden. [2] Aldus is de aanzegging overeenkomstig art. 36e, tweede lid, onder b Sv rechtsgeldig betekend. Een afschrift van de aanzegging is verzonden naar [a-straat 1] te [plaats]. [3]
5. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv niet in acht genomen, zodat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.In de eveneens met deze zaak samenhangende zaken 19/05606 ([betrokkene 1]), 19/05662 ([betrokkene 2]) en 19/05525 ([betrokkene 3]) is het cassatieberoep ingetrokken.
2.De aanzegging in cassatie is op 16 juni 2020 tevergeefs getracht uit te reiken aan het adres [b-straat 1] te [plaats]. Uit een bevraging BRP van 10 juni 2020 blijkt dat de verdachte vanaf 8 januari 2019 was ingeschreven op het genoemde adres. De cassatieakte van 17 december 2019 vermeldt dit adres eveneens. Uit een ID-staat SKDB van 26 oktober 2020 blijkt dat de verdachte met ingang van 26 mei 2020 stond geregistreerd als niet-ingezetene, vertrokken onbekend waarheen (VOW).
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2018 vermeldt dit adres.