ECLI:NL:PHR:2021:1202

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
19/01903
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet indienen van middelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2021 geconcludeerd over de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn cassatieberoep. De verdachte, geboren in 1967, was eerder door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, wegens deelname aan een criminele organisatie en medeplichtigheid aan het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling over die goederen te beschikken. De veroordeling ging gepaard met een ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder voor de duur van vijf jaren.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat hij niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in overeenstemming met artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

Er is samenhang met andere zaken, te weten 19/01952, 19/01925, 19/01971, 19/01853, 19/01852 en 19/01897, waarin ook conclusies zijn getrokken. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van tijdige indiening van cassatiemiddelen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/01903
Zitting9 november 2021

CONCLUSIE

A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 5 april 2019 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” en 2. “medeplichtigheid aan medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sv. Ook heeft het hof de verdachte het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder, feitelijk bestuurder of vennoot van enig rechtspersoon ontzet voor de duur van vijf jaren.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/01992, 19/01925, 19/01971, 19/01853, 19/01852 en 19/01897. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.
4. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge artikel 437 lid 2 Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG