4.4. Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt. Op grond van de verklaring van de verdachte kan worden vastgesteld dat hij kort voor het ongeval op zeer korte afstand van de motoragent reed en dat hij daarbij niet steeds naar voren keek en ook niet op het in het dasboard van zijn vrachtwagencombinatie aanwezige beeldscherm van de zgn. dodehoekcamera waarop de verkeersdeelnemers en voorwerpen die zich op zeer korte afstand van de voorzijde van de vrachtwagencombinatie bevinden, te zien zijn. Hij heeft -volgens zijn verklaring op de terechtzitting- louter gekeken naar de rijbaan links naast hem omdat hij op dat moment dacht dat hij daar moest invoegen. De verdachte heeft dus niet steeds zijn aandacht gehouden bij de motoragent die hij moest volgen, wat hij wel had moeten doen. Dat hij de motoragent moest volgen was hem uitdrukkelijk door de motoragent te kennen gegeven. Deze aanwijzing om de motoragent te volgen betekent niet dat de verdachte zeer kort op die motoragent moest gaan rijden. Vanzelfsprekend moeten ook in dat geval de geschreven en ongeschreven verkeersnormen in acht genomen worden en dient voldoende afstand te worden gehouden. Dat heeft de verdachte niet gedaan. Hij heeft niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor de motoragent die voor hem reed. Daardoor heeft het kunnen gebeuren dat de verdachte de motoragent heeft aangereden.
Vervolgens dient te worden beantwoord of de verdachte door aldus te handelen zich zodanig heeft gedragen dat het ontstaan van het ongeluk aan zijn schuld is te wijten, in de zin dat hij zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Met andere woorden: of er sprake is van een feit als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van de mate van schuld aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval, waarbij één verkeersfout in het algemeen niet voldoende is om van schuld in de zin van artikel 6 WVW te spreken. Er moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden.
De strekking van het verweer van de verdediging is dat die bijkomende omstandigheden er niet zijn en dat er slechts sprake was van (zo begrijpt de rechtbank de verdediging) een moment van onoplettendheid bij de verdachte waardoor hij de motoragent over het hoofd heeft gezien. De rechtbank volgt dit standpunt van de verdediging niet. Daarvoor is het volgende van belang.
De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie ziet op een geval dat niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval. Anders dan in die zaak, is de motoragent in deze zaak niet een toevallige verkeersdeelnemer die door de verdachte in het geheel niet is opgemerkt alvorens het verkeersongeval plaatsvond. In deze zaak heeft de verdachte, als gezegd, juist uitdrukkelijk de opdracht gekregen om de motoragent te volgen. De verdachte was dus zeer wel bekend met het feit dat de motoragent voor hem reed.
Het gevaar bestaat dan dat, zeker in het geval van filevorming, de motoragent in de dode hoek aan de voorkant van de vrachtwagen terecht komt, waardoor hij geheel of gedeeltelijk niet meer is te zien vanuit de cabine van de vrachtwagen. De verdachte moet zich van dit gevaar bewust zijn geweest, zeker gezien het feit dat hij een zeer ervaren vrachtwagenchauffeur is. Het had op zijn weg gelegen om te voorkomen dat dit gevaar zich zou voordoen. De verdachte heeft dat nagelaten.
Uit technisch onderzoek is immers gebleken dat het grondvlak voor de vrachtwagencombinatie tot 5.30 meter voor de bestuurder niet zichtbaar is vanuit de cabine. De hoogte van de dode hoek wordt bepaald door het oogpunt van de bestuurder, in dit geval de verdachte. Dat ligt op 2.30 meter. Objecten binnen deze driehoek zijn voor de verdachte niet zichtbaar. De motor en de motoragent konden hierin geheel wegvallen. Uit de eigen verklaring van de verdachte volgt dat hij op enig moment de motoragent nog slechts gedeeltelijk kon zien: eerst zag hij nog slechts het bovengedeelte van de rug en later nog slechts de helm van de motoragent. De motoragent bevond zich op dat moment dus al gedeeltelijk in de dode hoek van de vrachtwagencombinatie (op een afstand van respectievelijk 1.86 meter en 0.96 meter, zo blijkt uit technisch onderzoek). De verdachte heeft zijn snelheid daarop onvoldoende verminderd. In plaats daarvan heeft hij, naar eigen zeggen, kort daarna zijn snelheid juist vermeerderd. Dat deel van de verklaring is ook in overeenstemming met de resultaten van de verkeersongevallenanalyse. De verdachte heeft dat, naar eigen zeggen, gedaan zonder goed te kijken waar de motoragent zich op dat moment bevond. Hij heeft niet naar voren gekeken en ook niet op het beeldscherm van zijn dodehoekcamera. Hij zegt de motoragent niet meer te hebben gezien en nam daarom aan dat de motoragent al vooruit was gereden. Het lag echter op de weg van de verdachte zich ervan te vergewissen dat hij – zonder gevaar – zijn snelheid kon vermeerderen. Zeker in dit geval mocht van de verdachte extra alertheid worden verwacht, omdat de motoragent een (zeer) kwetsbare verkeersdeelnemer is in verhouding tot de vrachtwagencombinatie van ruim 66.000 kg van de verdachte.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld in de zin van artikel 6 WVW.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat de verkeerssituatie op de gecombineerde af- en oprit voor de verdachte en de motoragent onoverzichtelijk was en dat onduidelijk was of er moest worden ingevoegd of niet. Deze omstandigheid kan echter niet tot een ander oordeel leiden. Een onoverzichtelijke verkeerssituatie vraagt in het algemeen juist extra oplettendheid van de verkeersdeelnemers. In dit geval geldt ook nog dat de verdachte uit de handelingen van de motoragent, wiens aanwijzingen hij moest volgen, niet heeft kunnen afleiden dat het de bedoeling was dat zij zouden invoegen op de hoofdrijbaan. Uit de verklaring van de motoragent is immers duidelijk geworden dat hij zich “even moest oriënteren” op de snelste route naar de weegplaats en dat hij ten tijde van het ongeval nog in het midden van de in- en uitvoegstrook reed, wat overeenkomt met het feit dat het raakpunt tussen de motor en de vrachtwagen was gelegen op het midden van de voorzijde van de vrachtwagen.”
5. De aanvraag is er op gegrond dat sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de gewezen verdachte, als bedoeld in art. 457, eerste lid, aanhef en onder c, Sv.
6. Het gegeven dat als novum in herziening wordt aangevoerd is een verklaring van [betrokkene 1] , die verklaart het ongeval te hebben zien gebeuren. Haar verklaring, vervat in een e‑mail van 21 mei 2018 aan de toenmalige advocaat van de aanvrager, luidt – ten aanzien van de door haar waargenomen gang van zaken – als volgt:
“Op die bewuste dag reed ik de Thomassen tunnel door onder het viaduct door op de a 15 toen ik rechts van mij op de invoegstrook een motor agent zag die met grote snelheid de A15 opvloog en dicht achter een vrachtwagen ging hangen waardoor hij niet meer kon zien wat er gaande was aan beide kanten (dit was niet de vrachtwagen van [aanvrager] ) hij was heel geïrriteerd bezig dat zag ik aan zijn rijstijl... ik ben namelijk zelf al jaren een motorrijdster en heb behoorlijk veel ervaring met motorrijden en zelfs bij een motorzaak gewerkt dat motorrijders mij altijd opvallen en hij viel duidelijk op... dacht nog daar heb je weer zo'n motormuis die zich slecht aan de motor regels houd...
hij kon niet het geduld opbrengen en vloog rechts de vluchtstrook op en weg was hij.... toen begon het verkeer van snelheid te minderen en kwam ik in een file terecht... het was een file die niet lang stil stond maar met stoppen en weer optrekken...
op een gegeven moment stond ik gelijk met [aanvrager] stil... ik op de 3de strook...naast mij was er geen auto aanwezig op de strook 2de strook.. wel voor een auto en iets achter op de 2de strook een auto... waardoor mijn zicht naar naar de vrachtauto van [aanvrager] heel duidelijk was... voor mij op de 3de strook stonden auto's en achter mij ook.... voor [aanvrager] stond een zwarte auto... tussen de vrachtwagen en de zwarte auto was er beperkt ruimte... niet voor een motor om daar recht in te steken ... we stonden nog niet zo lang stil en opeens zie ik dat er een motoragent onderlangs de gril van de vrachtwagen van rechts naar links wilt inhalen om op de tweede rijstrook te komen... nou ja ik neem aan dat dat zijn plan was.... ik zei nog wtf waar komt hij nou vandaan en wat doet hij nou!!!!... op datzelfde moment dat de agent dit beslist begon het verkeer te rijden en iedereen trok op hetzelfde moment op... de motor werd aan de zijkant achter geraakt en en daardoor raakte de motor uit balans... om de motor weer in balans te krijgen heeft de motoragent getracht zijn stuur om te gooien naar rechts... maar omdat hij een behoorlijke impact aan de linker kant had gehad ... krijg je met het omgooien van je stuur dezelfde impact terug en toen hield hij hem niet en viel hij van zijn motor op de de rechter kant van zijn lichaam... hij schoof over het asfalt en rolde ook langs de wielen van de vrachtwagen die natuurlijk al reed... ik schreeuwde het nog uit... niet onder de wielen niet onder de wielen en ik hield mijn hart vast... op een haar na ging hij langs de wielen maar hij raakte ze niet... en bij de de allerlaatste wielen zie ik dat de wielen van hem afgaan ... het gevaar was geweken... de vrachtwagen ging de vluchtstrook op... maar toen was het natuurlijk nog niet voorbij... want wat zou het verkeer achter deze vrachtwagen doen... maar omdat ik zelf ook reed kon ik niet meer zien wat er met het achter verkeer gebeurde... zag wel in mijn buitenspiegel dat het verkeer was gestopt maar of de agent door hun geraakt was dat kon ik niet zien...
Mijn reactie was om te stoppen... was zo geschrokken ... was vreselijk wat ik gezien heb... maar omdat er voor en achter mij auto's reed kon ik niet stoppen en ben naar mijn bestemming gereden… (…)”
7. Volgens de raadsman van de aanvrager blijkt uit de verklaring van een andere gang van zaken dan de rechtbank heeft aangenomen. Anders dan de rechtbank aannam zou het slachtoffer niet al enige tijd voor de vrachtwagen van de aanvrager hebben gereden op het moment dat hij door de optrekkende vrachtwagen van achteren werd geraakt. Ik citeer uit de aanvraag: “Door de getuigenis van [betrokkene 1] is er een veel eenvoudigere verklaring. [aanvrager] heeft in zijn vooruitrijcamera niets kúnnen zien, want kort vóór de aanrijding reed er geen motor meer vóór zijn vrachtwagen uit. [slachtoffer] is immers vanaf rechts ineens vóór de vrachtwagen langs geschoten.” Deze verklaring past volgens de aanvraag ook beter bij overige gegevens uit het dossier: “De verklaring van [betrokkene 1] daarentegen past wél volledig bij de tachograafgegevensvan de motor: [slachtoffer] is met 52 km per uur rechts langs de file / de vrachtwagen op gereden, heeft bij de voorzijde van de vrachtwagen aangekomen fors tot 14 km per uur afgeremd om de draai van 90 graden te maken en heeft vervolgens tot 31 km per uur geaccelereerd om vóór de vrachtwagen langs te "flitsen". Hierbij is hij door de optrekkende vrachtwagen aangereden en is de snelheid tot 0 km per uur teruggebracht.”
8. De gegevens waar de aanvraag zich op beroept zijn zeker nieuw. Na de veroordeling van de aanvrager heeft [betrokkene 1] een bericht op Facebook gepost, waarin zij meldt dat zij het ongeluk heeft zien gebeuren, dat het helemaal niet zo was gegaan en dat de agent fout zat. Vervolgens is haar nadere verklaring boven water gekomen.
9. Voor een novum in herziening is echter, behalve dat het om een nieuw gegeven gaat, vereist dat dit – voor zover hier van belang – op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de gewezen verdachte. Van belang is dus hoe het nieuwe gegeven zich verhoudt tot het door de rechter gebezigde bewijs.
10. Op dit laatste punt is de nieuw geproduceerde verklaring naar ik meen problematisch, bezien vanuit de optiek van de aanvrager.
11. Ik wijs als eerste op de verklaring van de motoragent, die onder de bewijsmiddelen in het vonnis is opgenomen. Daaruit maak ik op dat de motoragent voorafgaand aan de aanrijding vóór de door de aanvrager bestuurde vrachtwagen reed. De verklaring luidt als volgt:
“Ik ben werkzaam bij de politie als motoragent. Op 1 oktober 2015 heb ik een vrachtwagen combinatie staande gehouden en opdracht gegeven mij te volgen naar de weegbrug bij de Shell poort 5 aan de Vondelingen weg. Ik gaf daarbij aan dat we een stukje terug moesten rijden via de A15 rechts.
Bovenaan de oprit, op de gecombineerde in/uitvoegstrook naar de A15, werd het drukker op de weg en moest ik mijn snelheid minderen. Ik was mezelf even aan het oriënteren hoe ik het snelste bij de weegbrug kon komen. Ik had hier voldoende tijd voor omdat er een behoorlijke afstand tussen mij en die vrachtwagen zat. Ik reed gewoon mee met het overige verkeer. Ik was in afwachting van het eerste ANWB-bord om te kijken welke rijstrook ik moest volgen. Ik ben daarbij niet van rijpositie gewisseld en reed nog op de gecombineerde in-uitvoegstrook. Kort daarna hoorde ik plotseling het lage geluid bijna brullende geluid van een vrachtwagenmotor die hoogtoerig rijdt. Ik had het idee dat er plotseling gas werd bijgegeven omdat het toerental zo hoog opliep. Ik wist zeker dat het geluid direct achter mij vandaan kwam en niet van bijvoorbeeld een andere rijstrook. Ik schrok hier enorm van en keek gelijk in mijn spiegel. Ik zag alleen maar een vrachtwagen, zo dicht reed die vrachtwagen achter mij op dat moment. Ik zag niets meer van de lucht en werd gelijk van achteren aangereden.
(…)”
12. Ten tweede verklaarde de aanvrager als verdachte bij de rechtbank blijkens de bewijsmiddelen als volgt:
“Ik ben op de oprit naar de rijksweg A15 te Rotterdam achter de motoragent gaan rijden richting het weegstation. Het was druk op de weg, er werd stapvoets gereden. Ik dacht dat ik moest invoegen en bereidde mij daarop voor. Dat deed ik door in mijn linker spiegel en opzij te kijken. Op dat moment is de motoragent uit mijn zicht verdwenen. Ik kan niet tegelijkertijd opzij en naar voren kijken. Ik hield er geen rekening mee dat hij vlak voor mijn auto reed. Ik verwachtte dat niet. Toen ik besefte dat de oprit ook een afrit was, ben ik gaan optrekken. Ik had niet meteen door dat ik de motoragent had aangereden, maar ik voelde wel wat onder mijn wiel. Ik weet dat er een dode hoek zit aan de voorkant van de cabine van mijn vrachtwagen. Ik heb voorafgaand aan het ongeluk niet op de dodehoekcamera gekeken.”
Voorts verklaarde de aanvrager bij de politie:
“Toen de motorrijder en ik op 1 oktober 2015 de oprit van de A15 waren opgereden, reed de motoragent vlak voor me. Ik zag de helft van zijn rug nog. Er kon geen personenauto meer tussen. Even later zag ik alleen de helm nog van de motoragent. Ik keek in mijn linker spiegel om in te voegen. Ik besefte toen dat de oprit/afrit was veranderd en dat wij niet hoefden in te voegen. Toen ik dat besefte keek ik voor me om te kijken waar de motorrijder heen zou gaan. Ik zag toen de motorrijder niet meer en ik nam aan dat hij rechts om de vrachtauto was gereden die zich voor mij bevond. Omdat ik ervan uitging dat de motorrijder al was doorgereden, besloot ik om op te trekken om zo mijn weg rechtdoor te vervolgen op de rijstrook waar ik al reed (oprit). Ik moest gas geven om weer op gang te komen. Op het moment dat ik gas gaf, was ik de motoragent kwijt.”
Uit beide verklaringen volgt dat ook in de waarneming van de aanvrager de motoragent voor hem reed.
13. Daar komt bij dat in het rapport van de Verkeersongevalsanalyse (hierna: VOA) van de forensisch deskundigen van de politie verslag wordt gedaan van een technisch onderzoek aan de bij het ongeval betrokken voertuigen, teneinde de botspositie te bepalen. Daaruit is gebleken dat de Ginaf (de vrachtwagen die werd bestuurd door de aanvrager) met de voorzijde in aanraking is gekomen met de achterzijde van de BMW (de motor van de agent).Verderop in de VOA-analyse valt te lezen hoe de deskundigen van de politie tot die conclusie zijn gekomen:
“ 2.3.1 Bepaling botsposities
Aan de hand van de schade en de aangetroffen sporen aan beide voertuigen, werden de voertuigen tegen elkaar geplaatst. Hierdoor werd duidelijk hoe de voertuigen zich ongeveer ten opzichte van elkaar bevonden op het moment van de aanrijding.
De botspositie's zijn door ons statisch bepaald waarbij geen rekening is gehouden met eventuele voertuigbewegingen als gevolg van remmen en/of accelereren ten tijde van de botsing.
Op het midden van de voorbumper, op het gedeelte onder de plaats waar de kentekenplaat bevestigd diende te zijn troffen wij een zwart rubber veegspoor aan. In dit rubber veegspoor waren verticale lijnen zichtbaar waaruit wij konden opmaken dat het spoor kennelijk in verticale richting was afgetekend.
In een nagenoeg rechte lijn naar boven troffen wij op de tweede lamel, geteld vanaf de onderzijde, een afdruk in het kunststof aan die kennelijk was veroorzaakt door een rechthoekig voorwerp.
Om de botspositie te bepalen werd de BMW met de achterzijde tegen de voorzijde van de Ginaf geplaatst. Hierbij was de BMW dusdanig gepositioneerd dat de achterband zich ter hoogte van het rubber veegspoor op de voorbumper bevond. In deze positie zagen wij dat de roestvrijstalen plaat boven de achterlichtunit van de BMW zich exact ter hoogte van de aftekening op de tweede lamel van de grille aan de voorzijde van de Ginaf bevond. De breedte van de roestvrijstalen plaat kwam overeen met de breedte van de aftekening op de lamel in de grille.
Ons inziens was dit een goede aanwijzing hoe de positie van de beide voertuigen was op het moment van de aanrijding.”
14. Voor zover de als novum opgevoerde verklaring inhoudt dat de motoragent, van achteren komend, de door de aanvrager bestuurde vrachtwagen (rechts) heeft ingehaald waarna de motoragent vlak voor de vrachtwagen naar links is “geschoten” is in de verklaringen van zowel het slachtoffer als van de aanvrager zelf geen steun te vinden. Ook de andere getuigen, van wie verklaringen in het dossier zijn opgenomen, vermelden die omstandigheid niet. Doorslaggevend lijkt mij te zijn dat de waarneming van [betrokkene 1] , dat de motor aan de (linker)zijkant werd geraakt door de vrachtwagen, afstuit op de objectieve gegevens met betrekking tot de botspositie uit het VOA-rapport.
15. Waar nog in de aanvraag wordt aangevoerd dat de door de nieuwe getuige gestelde gang van zaken beter zou passen bij de tachograafgegevens van de vrachtwagen, afgezet tegen de snelheidsgegevens van de motor, zoals die zijn afgeleid uit het Garmin-navigatiesysteem van de motor, merk ik nog het volgende op. De genoemde gegevens zijn zeker niet nieuw te noemen, integendeel, deze bevinden zich in het dossier en hebben blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank ook ruim aandacht gehad. Een andere onderbouwing door een deskundige ontbreekt daarnaast in de aanvraag. Daarom kan de in herziening ingenomen stelling buiten beschouwing blijven. Ten overvloede merk ik nog op, dat uit het rapport dat is opgemaakt van het onderzoek naar de tachograafgegevens van de vrachtwagen blijkt dat de snelheid van de motor, die kort voor het ongeval nog 52 km/u bedroeg, om daarna te dalen tot 14 km/u, zich heel wel lijkt te verdragen met de gegevens uit het tachograafonderzoek, waaruit blijkt dat de snelheid van de vrachtwagen op een afstand van 251,11 meter vóór de eindpositie nog 48 km/u bedroeg. Met andere woorden: uit de snelheid van de motor valt niet af te leiden dat de er sprake was van een acceleratie die slechts verklaard kan worden door het (plotseling) inhalen van de vrachtwagen. Integendeel, de gemeten snelheden wijzen er op dat beide voertuigen zich in dezelfde verkeersstroom bevonden, die eerst met een snelheid van ca. 50 km/u reed waarna de snelheid van de betrokken voertuigen terugzakte, naar ca. 16 km/u voor de vrachtwagen en vrachtwagen en 14 km/u voor de motor. Daarna nam de snelheid van de vrachtwagen toe tot 28 km/u waarop de aanrijding volgde. Dat alles past, anders dan in de aanvraag wordt gesteld, naadloos in het door de rechtbank bewezenverklaarde scenario en discrimineert niet ten opzichte van de door de nieuwe getuige beschreven gang van zaken.
16. Ik meen dus dat de aangevoerde nieuwe gegevens niet leiden tot een ernstig vermoeden dat de rechtbank, ware zij daarmee bekend geweest, van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken van het tenlastegelegde. Dat moet leiden tot ongegrondverklaring van de aanvraag.
17. Geheel ten overvloede merk ik nog op dat, ook al ware uit te gaan van het door de nieuwe getuige beschreven scenario, zulks niet zonder meer tot een vrijspraak van het tenlastegelegde zou moeten leiden. De kern van het schuldverwijt dat de rechtbank heeft aangenomen is dat de aanvrager – destijds als verdachte – zich ervan bewust had moeten zijn dat de motor zich nog steeds voor de vrachtwagen, in de dode hoek zou kunnen bevinden. Daarmee had hij rekening moeten houden, wat hij niet voldoende heeft gedaan. Ook in een situatie waarin de motor plotseling vóór de vrachtwagen was gaan rijden blijft de kern van dat verwijt nog overeind.
18. Deze conclusie strekt tot ongegrondverklaring van de aanvraag.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden