ECLI:NL:PHR:2019:292

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
17/06135
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het niet indienen van middelen binnen de wettelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 18 december 2017 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2016 bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor medeplichtigheid bij het medeplegen van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag, met een taakstraf van 40 uren, die bij niet-nakoming kan worden omgezet in 20 dagen hechtenis. De zaak heeft samenhang met de zaak 17/06086, waarover ook een conclusie zal worden getrokken.

De verdachte, vertegenwoordigd door mr. B. Kizilocak, heeft op 14 april 2018 beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging van het cassatieberoep is tijdig betekend, maar de termijn voor het indienen van middelen van cassatie, zoals voorgeschreven in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering, is verstreken zonder dat er een schriftuur is ingediend. De termijn liep af op 14 juni 2018, maar er is geen actie ondernomen door de raadsman van de verdachte.

Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur heeft ingediend, kan hij niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep, conform artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Conclusie

Nr. 17/06135
Zitting: 26 maart 2019
Mr. D.J.M.W. Paridaens
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 18 december 2017 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2016 bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan, het vonnis in zoverre vernietigd en de verdachte ter zake van “medeplichtigheid bij het medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 17/06086. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, beroep in cassatie ingesteld.
De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is op 14 april 2018 betekend. De in het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 14 juni 2018. Gedurende deze termijn is geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG