ECLI:NL:PHR:2019:292
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het niet indienen van middelen binnen de wettelijke termijn
In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 18 december 2017 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2016 bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor medeplichtigheid bij het medeplegen van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag, met een taakstraf van 40 uren, die bij niet-nakoming kan worden omgezet in 20 dagen hechtenis. De zaak heeft samenhang met de zaak 17/06086, waarover ook een conclusie zal worden getrokken.
De verdachte, vertegenwoordigd door mr. B. Kizilocak, heeft op 14 april 2018 beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging van het cassatieberoep is tijdig betekend, maar de termijn voor het indienen van middelen van cassatie, zoals voorgeschreven in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering, is verstreken zonder dat er een schriftuur is ingediend. De termijn liep af op 14 juni 2018, maar er is geen actie ondernomen door de raadsman van de verdachte.
Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur heeft ingediend, kan hij niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep, conform artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.