ECLI:NL:PHR:2019:1004

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
18/03672
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor mishandeling met verzoek tot getuigenverhoor

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 2001, tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. Het hof heeft op 24 juli 2018 het vonnis van de kinderrechter van 7 december 2017 bevestigd, waarbij de verdachte was veroordeeld voor mishandeling. De strafoplegging werd echter vernietigd en de verdachte kreeg een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 10 dagen en bijzondere voorwaarden. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betreft de afwijzing door het hof van het verzoek van de verdediging om twee getuigen te horen. Het hof heeft deze afwijzing gedaan tijdens de zitting van 19 april 2018, maar het arrest is niet gebaseerd op deze zitting, waardoor dit middel niet kan worden geklaagd in cassatie. Het tweede middel betreft de verwerping door het hof van de door de verdediging aangevoerde rechtvaardigingsgrond. De verdediging stelde dat de aangeefster de verdachte bleef vasthouden en knijpen, en dat de verdachte zich losrukte door haar te duwen. Het hof heeft deze argumenten zonder nadere motivering verworpen. De Procureur-Generaal concludeert dat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden en dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 80a RO.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/03672
Zitting8 oktober 2019

CONCLUSIE

J. Silvis
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 24 juli 2018 het vonnis van de kinderrechter van 7 december 2017, waarbij verdachte wegens “mishandeling” is veroordeeld, bevestigd en het vonnis ten aanzien van de strafoplegging vernietigd. Het hof heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof bijzondere voorwaarden gesteld, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.J.J. van der Heiden, advocaat te Den Helder, heeft 2 middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelklaagt over ’s hofs afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van twee getuigen.
’s Hofs arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2018 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft bedoeld verzoek afgewezen ter terechtzitting van 19 april 2018. Nu het arrest niet is gewezen naar aanleiding van deze terechtzitting, kan in cassatie over de afwijzing door het hof niet worden geklaagd.
Het
tweede middelklaagt dat het hof in zijn arrest de door de verdediging aangevoerde rechtvaardigingsgrond, inhoudende dat aangeefster verdachte bleef vasthouden en knijpen, ondanks twee verzoeken dat niet te doen, dat hij zich losrukte door haar te duwen en dat hij aangeefster niet tegen de deurpost heeft geduwd, ten onrechte zonder nadere motivering heeft verworpen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat geen sprake is geweest van opzet.
In het door het hof bevestigde vonnis van de kinderrechter is klaarblijkelijk abusievelijk tot het bewijs gebezigd de verklaring van verdachte zoals opgenomen onder B. Indien deze verklaring wordt weggedacht, is de bewezenverklaring zonder meer toereikend gemotiveerd, terwijl hetgeen door de verdediging is aangevoerd het hof niet noopte tot een nadere motivering. [1]
7. Het voorgaande brengt mee dat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Het cassatieberoep dient daarom op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8. Deze conclusie strekt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Zie HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005 en HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013, 241.