Conclusie
middelklaagt dat het hof de door de politierechter opgelegde straf heeft bevestigd en is voorbij gegaan aan het “uitdrukkelijke” verzoek om een taakstraf op te leggen.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het hof had op 28 september 2016 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarbij de verdachte was veroordeeld voor het rijden onder invloed en het rijden met een ingevorderd rijbewijs. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk, een geldboete van € 250,- en een rijontzegging van acht maanden. De verdediging had in cassatie aangevoerd dat het hof voorbij was gegaan aan het 'uitdrukkelijke' verzoek om een taakstraf op te leggen. De advocaat van de verdachte, mr. B.G. Meijer, stelde dat de verdachte bezig was zijn leven op orde te krijgen en dat een gevangenisstraf of geldboete problematisch zou zijn voor zijn financiële situatie.
De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad was dat de rechter niet verplicht is om expliciet te reageren op een 'uitdrukkelijk' verzoek van de verdediging met betrekking tot de strafoplegging. Dit is in de wet niet vereist, en de rechter heeft een motiveringsplicht die alleen geldt voor uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Het middel dat door de verdediging is ingediend, faalt evident, omdat het hof het aangevoerde kennelijk niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft opgevat. De Hoge Raad heeft de niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep bevestigd, en daarmee is de eerdere uitspraak van het hof in stand gebleven.