ECLI:NL:PHR:2018:477

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
17/00485
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het voorschrift inzake de appeldagvaarding in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2018 uitspraak gedaan over een klacht die betrekking heeft op de niet-naleving van het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv, thans artikel 48 Sv, in het hoger beroep. De klacht is gegrond, omdat er verzuimd is een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsvrouwe van de verdachte te zenden. De Advocaat-Generaal (AG) heeft de Hoge Raad in overweging gegeven het arrest van het hof te vernietigen.

De zaak betreft een verdachte die op 31 oktober 2016 door het gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep. De raadsvrouwe van de verdachte, mr. N.J.H. Lina, had zich op 13 april 2016 als zodanig gesteld, maar er is geen afschrift van de dagvaarding aan haar verzonden. Dit heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep, omdat zij en haar raadsvrouwe niet op de zitting verschenen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de niet-naleving van het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv van groot belang is voor een geldige behandeling van de zaak. De AG heeft geconcludeerd dat de omissie in de procedure heeft geleid tot een onterecht niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte. De Hoge Raad heeft het middel van cassatie dat door de raadsvrouwe is voorgesteld, terecht geacht en heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

Nr. 17/00485
Zitting: 22 mei 2018
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 31 oktober 2016 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Namens de verdachte heeft mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv, thans
art. 48 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsvrouwe van de verdachte te zenden.
3.1. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. N.J.H. Lina, gericht aan de strafgriffie van het hof Den Haag en aldaar blijkens een daarop geplaatst stempel ingekomen op 13 april 2016, die de mededeling inhoudt dat zij de verdachte in hoger beroep als raadsvrouwe bijstaat. De strafgriffie van het hof Den Haag heeft op 13 april 2016 schriftelijk aan mr. N.J.H. Lina een ontvangstbevestiging verzonden van voornoemde brief.
3.2. Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding van verdachte in hoger beroep voor de terechtzitting van 31 oktober 2016. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. N.J.H. Lina is gezonden.
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2016 is aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouwe verschenen en heeft het hof verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Vervolgens heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard op grond van art. 416 lid 2 Sv.
3.4. Bij de stukken bevindt zich ook een brief van het ressortsparket Den Haag, gedateerd 21 februari 2017, inhoudende:
“Geachte heer/mevrouw,
Naar aanleiding van het cassatieberoep in de zaak met bovenvermeld kenmerk vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Verdachte [verdachte] is op 6 april 2016 in de zaak met parketnummer 10-254886-15 door de Rechtbank te Rotterdam veroordeeld. Tegen deze uitspraak is op 7 april 2016 namens verdachte hoger beroep ingesteld.
Dit appel is zoals gebruikelijk automatisch ingelezen in het elektronische zaakssyteem van het ressortsparket (Nias) waarbij het rolnummer 22-001708-16 aan deze zaak is gekoppeld. Om nog onbekend gebleven redenen is het appel op dezelfde dag vervolgens als zijnde ingetrokken weer afgeboekt.
Op 13 april 2016 ontving het ressortsparket een brief van mr. Lina die zich als raadsvrouw voor verdachte stelde. Deze stelbrief is in Nias aangetekend en opgeborgen in een correspondentiemap onder het rolnummer 22-001708-16.
Op 18 juli 2016 is de strafzaak vervolgens opnieuw in Nias ingelezen en heeft het systeem een nieuw rolnummer aangemaakt, te weten 22-003311-16. Noch uit Nias noch uit het zaakssysteem van het arrondissementsparket (GPS) kon tot nu toe worden herleid hoe deze tweede inschrijving in het systeem heeft kunnen plaatsvinden.
Het papieren strafdossier is op 21 juli 2017 door de ressortsparket van de rechtbank ontvangen. Op 28 juli 2016 is het dossier administratief verwerkt en op compleetheid gecontroleerd. Hierbij is ook in de correspondentiemap gekeken voor eventuele stelbrieven en overige verzoeken. Aangezien echter alleen onder rolnummer 22-003311-16 is gecheckt, is de stelbrief van mr. Lina onopgemerkt gebleven.
Aangezien er dus geen advocaat werd geregistreerd in de strafzaak, is de dagvaarding alleen aan verdachte verzonden en niet ook aan zijn raadsvrouw. Verdachte is op 31 oktober 2016 door het gerechtshof bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Naar aanleiding van een mail van de raadsvrouw van 19 januari 2017 is de hierboven omschreven omissie aan het licht gekomen.
Samenvattend moet er dus worden geconstateerd dat in de onderhavige strafzaak tegen verdachte [verdachte] niet is onderkend dat mr Lina zich als raadsvrouw had gesteld en dat zij om die reden niet is opgeroepen voor de behandeling van de zitting in hoger beroep van 31 oktober 2016, op welke zitting de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep.
Dit schrijven wordt gevoegd in het dossier dat door de griffier van het hof naar de Hoge Raad zal worden gezonden, met een afschrift aan mr. Lina.
Hoogachtend,
De Advocaat-generaal
(...)”
3.5. Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, moet het er in cassatie voor worden gehouden dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is volgens de Hoge Raad van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsvrouwe in de weg te staan.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG