Conclusie
middelklaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv, thans
art. 48 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsvrouwe van de verdachte te zenden.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2018 uitspraak gedaan over een klacht die betrekking heeft op de niet-naleving van het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv, thans artikel 48 Sv, in het hoger beroep. De klacht is gegrond, omdat er verzuimd is een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsvrouwe van de verdachte te zenden. De Advocaat-Generaal (AG) heeft de Hoge Raad in overweging gegeven het arrest van het hof te vernietigen.
De zaak betreft een verdachte die op 31 oktober 2016 door het gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep. De raadsvrouwe van de verdachte, mr. N.J.H. Lina, had zich op 13 april 2016 als zodanig gesteld, maar er is geen afschrift van de dagvaarding aan haar verzonden. Dit heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep, omdat zij en haar raadsvrouwe niet op de zitting verschenen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de niet-naleving van het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv van groot belang is voor een geldige behandeling van de zaak. De AG heeft geconcludeerd dat de omissie in de procedure heeft geleid tot een onterecht niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte. De Hoge Raad heeft het middel van cassatie dat door de raadsvrouwe is voorgesteld, terecht geacht en heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.