ECLI:NL:PHR:2018:1461

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
18/00673
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging en terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam. De verdachte was op 19 juli 2017 veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf wegens vernieling, waarbij de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf was gelast. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, en heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel richtte zich tegen de bewezenverklaring, waarbij de verdachte werd verweten opzettelijk en wederrechtelijk een ruit te hebben beschadigd op 29 mei 2017 te Rotterdam. Het tweede middel betrof de strafmotivering, waarbij werd geklaagd dat de bijzondere redenen voor de keuze van de vrijheidsbenemende straf niet waren opgegeven, zoals vereist door artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel tevergeefs was voorgesteld, maar dat het tweede middel doel trof. De Hoge Raad concludeerde dat de strafmotivering tekortschiet omdat de rechter niet de bijzondere redenen heeft opgegeven die tot de keuze voor de vrijheidsstraf hebben geleid. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag om in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen door de rechter.

Conclusie

Nr. 18/00673
Zitting: 30 oktober 2018
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 30 januari 2018 het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 19 juli 2107 waarbij de verdachte wegens “vernieling” is veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf en waarbij de tenuitvoerlegging is gelast van een gedeelte van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, bevestigd, onder aanhaling van art. 63 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelricht zich tegen de bewezenverklaring. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:

“hij op 29 mei 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, aan Wok-010 of [betrokkene 1] toebehoorde, heeft beschadigd”.

4. De steller van het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet wordt gesteund door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, althans niet begrijpelijk is gemotiveerd. Volgens de steller van het middel heeft bewijsmiddel 1, een passage uit het proces-verbaal van aangifte van 29 mei 2017, betrekking op een waarneming die is gedaan op 28 mei 2017 en dus niet redengevend is voor de bewezenverklaring
5. Het proces-verbaal van aangifte is opgemaakt op 29 mei 2017 om 11:04 uur. Het ligt voor de hand, ook gelet op de andere bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang gezien, om de verklaring van aangever aldus uit te leggen dat hij de bewezenverklaarde handeling heeft waargenomen in de vroege ochtend van 29 mei 2017, wat in zijn beleving de dag ervoor was.
6. Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld.
7. Het
tweede middelklaagt over de strafmotivering omdat niet de bijzondere redenen zijn opgegeven die tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf hebben geleid, zoals art. 359, zesde lid, Sv voorschrijft.
8. De door het hof bevestigde strafmotivering luidt:
“De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De politierechter slaat acht op de justitiële documentatie d.d. 2 mei 2017 en merkt op dat verdachte in februari 2017 nog veroordeeld is, waarbij het vonnis dadelijk uitvoerbaar was verklaard. Binnen drie maanden is verdachte weer de fout in gegaan. Ook al is artikel 22b Sr niet van toepassing dan nog is de politierechter van oordeel dat gelet op verdachte ’s strafblad geen ruimte meer is voor een werkstraf.”
9. Ingevolge art. 359, zesde lid, Sv dient de rechter het opleggen van de vrijheidsstraf in het bijzonder te motiveren. Dat is hier niet gebeurd. Daarom schiet de strafmotivering tekort.
10. Het tweede middel treft doel.
11. Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid RO ontleende motivering worden afgedaan. Het tweede middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG