3.6.Ten aanzien van het bewijs heeft het hof het volgende overwogen (met overname van de voetnoot):
“Bruikbaarheid verklaring medeverdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] tegenover de politie niet gebruikt mag worden voor het bewijs van het ten laste gelegde. Deze verklaring is immers doorslaggevend voor het bewijs, maar vindt onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Daarbij komt dat de verdediging zijn ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren omdat [betrokkene 1], als getuige gehoord op de terechtzitting zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zich telkens heeft beroepen op zijn verschoningsrecht en geen enkele vraag heeft beantwoord. De betrouwbaarheid van de getuige kan dus niet worden getoetst. Nu onvoldoende ander bewijs ontbreekt dient de verdachte daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring, is niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM indien de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. Het gebruik van die verklaring is ook niet ongeoorloofd indien genoemde gelegenheid heeft ontbroken, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
[betrokkene 1] heeft op 2 juni 2014 tegenover de politie verklaard dat de verdachte in de nacht van 2 juni 2014 aan [betrokkene 1] heeft gevraagd hem ergens heen te brengen. [betrokkene 1] heeft met zijn auto de verdachte en een andere man opgehaald bij de afgesproken bushalte en hen van Almere naar de [a-straat 1] in Amstelveen gebracht. In Amstelveen heeft [betrokkene 1] op aanwijzingen van de verdachte zijn auto in de buurt van de [a-straat 1] geparkeerd. De verdachte en de ander zijn toen uitgestapt en weggelopen. Ongeveer twintig minuten later kwamen zij beiden aanrennen door de straat waarheen ze ook vertrokken waren en schreeuwden dat [betrokkene 1] moest gaan rijden. De verdachte en die ander hadden bloed aan hun handen. Daarna zag [betrokkene 1] de politie, is hij een weg ingereden die doodliep, zijn zij uit de auto gegaan en het bos ingerend. Enige tijd later zijn [betrokkene 1] en de verdachte aangehouden. Bovendien heeft [betrokkene 1] verklaard dat de verdachte en de derde man aan hem hadden verteld dat ze een koevoet in de bosjes bij de parkeerplaats hadden neergelegd, waardoor hij wel kon raden dat ze gingen inbreken.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier in deze zaak voldoende steunbewijs voor de door de verdachte betwiste onderdelen in de verklaring van [betrokkene 1]. Het hof neemt daarbij het volgende in ogenschouw:
- De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [betrokkene 1] in de nacht van 2 juni 2014 heeft gevraagd hem vanuit Almere naar Amstelveen te brengen. Hij is in Amstelveen uit de auto gestapt en heeft [betrokkene 1] gevraagd hem daarna weer op te halen. Na ongeveer tien minuten is hij opnieuw bij [betrokkene 1] in de auto gestapt, die op hem stond te wachten en zijn zij weggereden. Kort daarna gaf [betrokkene 1] plotseling veel gas, hij stopte aan het eind van een doodlopende weg. De verdachte en [betrokkene 1] renden weg, aldus nog steeds de verdachte.
- In de auto waarin de verdachte en [betrokkene 1] naar Amstelveen zijn gereden en waar zij vóór hun aanhouding zijn uitgestapt, bevond zich een Tomtom. Op die Tomtom was het adres [a-straat 2] te Amstelveen als laatste zoekadres ingevoerd. Het adres van de apotheek is [a-straat 1] in Amstelveen. De verdachte is in de buurt van de [a-straat 1] te Amstelveen aangehouden.
- Op 2 juni 2014 omstreeks 2.30 uur is melding gedaan van een inbraak aan de [a-straat 1] in Amstelveen. Omstreeks 2.50 uur stond de auto van [betrokkene 1] op de parkeerplaats Oude Karselaan in Amstelveen en werd gezocht naar de mogelijke daders van de inbraak die het bos in waren gerend. De meldkamer werd verzocht verscheidene politie-eenheden te sturen. De verdachte en [betrokkene 1] zijn later vlakbij elkaar aangehouden.
- Getuigen, die boven de apotheek wonen, hebben verklaard dat zij twee mensen van de apotheek zagen wegrennen van wie er één een kennelijk zwaar voorwerp droeg dat de vorm had van een doos.
- Naast het gat in een raam van de apotheek is een breekijzer op de grond aangetroffen.
Gelet op dit aanvullende en ondersteunende bewijs wordt het verweer verworpen. De verklaring van [betrokkene 1] kan voor het bewijs worden gebruikt.
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte aan [betrokkene 1] heeft gevraagd om hem naar Amstelveen te brengen omdat de verdachte daar aan een illegaal pokertoernooi zou meedoen. Hij heeft op het adres waar het pokertoernooi plaatsvond even rondgekeken en besloten niet mee te doen, omdat de inzet te hoog was, waarna [betrokkene 1] hem weer heeft opgehaald. De verdachte heeft niets te maken met de inbraak.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte heeft met betrekking tot het pokertoernooi dat hij zou hebben bezocht geen enkel concreet en toetsbaar gegeven genoemd. Hij heeft bovendien voor het eerst bij de rechtbank deze verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in Amstelveen die nacht en kon niet verklaren waarom hij juist van Almere naar Amstelveen was gegaan om te pokeren. In hoger beroep is de verdachte uitgebreid bevraagd over de details van het pokertoernooi; waar was dit toernooi, bij welke persoon; wie namen er aan deel en dergelijke. De verdachte heeft ervoor gekozen zich op het zwijgrecht te beroepen en heeft deze vragen dus niet beantwoord. Daarbij komt, zoals hiervoor al is vermeld, dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat ‘ze’ hem vertelden dat alvast een koevoet en een hamer in de bosjes waren klaargelegd (het hof begrijpt: in de buurt van waar zou worden ingebroken). Bovendien is daadwerkelijk een breekijzer aangetroffen vlakbij het gat dat door de inbrekers in een raam van de apotheek was gemaakt.
Mede gelet op al hetgeen hiervoor ten aanzien van het bewijs van het ten laste gelegde is overwogen, acht het hof het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Het hof acht het ten laste gelegde feit dan ook bewezen zoals dat hiervoor onder ‘bewezenverklaring’ is opgenomen.
De raadsman heeft tenslotte aangevoerd dat op grond van de inhoud van het dossier niet valt uit te sluiten dat de verdachte de derde man was die aan de overkant van de straat stond toen de plegers van de inbraak van de apotheek daarna wegliepen met een voorwerp dat de vorm had van een doos. De rol van die derde man kan hoogstens worden aangemerkt als medeplichtige. Medeplichtigheid aan de diefstal in vereniging met braak is niet ten laste gelegd, zodat vrijspraak moet volgen, aldus de raadsman.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier in onderling verband en samenhang bezien, waarvan een gedeelte hierboven reeds is weergegeven, acht het hof bewezen dat de verdachte één van de twee inbrekers in de apotheek is geweest. Voor onderbouwing van de stelling dat hij de derde/medeplichtige zou zijn heeft de raadsman slechts opgeworpen dat bij de verdachte geen glasdeeltjes van de verbroken apotheekruit zijn aangetroffen, hetgeen in de rede had gelegen als hij met een ander daar zou hebben ingebroken. De verdachte is echter niet onmiddellijk na de inbraak aangehouden, hij is in de auto van [betrokkene 1] weggereden en hij heeft gedurende enige tijd in bosrijk gebied gelopen; mogelijk is hij tevens in een sloot beland. Onder die omstandigheden valt geenszins uit te sluiten dat hij aanvankelijk wel een of meer glasdeeltjes van het apotheekraam op zijn kleding of schoeisel heeft gehad. De enkele afwezigheid daarvan is gezien de inhoud van de bewijsmiddelen niet redengevend voor de conclusie dat hij niet één van de inbrekers geweest kan zijn.
De verdediging heeft niet betwist dat elk van de twee inbrekers als medepleger kan worden aangemerkt. Het hof overweegt daarover nog het volgende:
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde, intellectuele en/of materiële, bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Het gaat er om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De verdachte heeft [betrokkene 1] gevraagd hem en de mededader in Almere met diens auto op te pikken en naar Amstelveen te rijden. In die auto bevond zich een Tomtom, waar een naastgelegen adres van de apotheek was ingevoerd. De verdachte is met de mededader uit de auto gestapt. [betrokkene 1] heeft op hen gewacht. De getuigen die boven de apotheek wonen hebben twee personen uit de richting van de apotheek zien komen, waarvan één een object met zich voerde dat op een doos leek. Uit de apotheek is een kluis weggenomen. De verdachte is daarna in de auto van [betrokkene 1] gestapt. Het hof concludeert uit deze omstandigheden dat de verdachte en de medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt bij de inbraak, waarbij de rol van de verdachte essentieel was. Hij is aanwezig geweest op de belangrijke momenten van de inbraak en heeft, blijkens de verklaring van [betrokkene 1], zich eveneens met de voorbereiding bezig gehouden, bij voorbeeld door (met de mededader) een koevoet gereed te leggen in de buurt van de apotheek en door [betrokkene 1] te vragen hem met een auto naar de straat van de inbraak te brengen en hem na afloop met de auto op te halen.”