Conclusie
conclusiedat [verzoekster] niet in haar cassatieberoep kan worden ontvangen.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoekster een vordering ingesteld tegen verweerder, waarbij zij schadevergoeding eiste voor het onrechtmatig afzagen van takken en het kappen van bomen op haar perceel. De rechtbank Overijssel heeft in een tussenvonnis van 2 juli 2013 verweerder bewijs opgedragen en in een eindvonnis van 22 oktober 2013 de gevorderde schadevergoeding van € 7.686,24 toegewezen, inclusief proceskosten. Verweerder ging in hoger beroep, waarop het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2016 beide vonnissen vernietigde en een lagere schadevergoeding van € 280,- plus € 3.650,- (exclusief BTW) toekende. Tevens werden de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd en werd verzoekster veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, begroot op € 3.783,44.
Verzoekster heeft op 29 november 2016 cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, maar het verzoekschrift was niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, wat in strijd was met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ondanks dat de griffie verzoekster op dit verzuim attendeerde, werd het niet binnen de gestelde termijn hersteld. Bovendien was er een verkeerde rechtsingang gekozen, zoals vermeld in artikel 407 lid 1 Rv. Op 10 december 2016 heeft verzoekster in haar verzoek volhard.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat verzoekster niet in haar cassatieberoep kan worden ontvangen, omdat het verzoekschrift niet aan de vereisten voldeed. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft verwezen naar eerdere jurisprudentie ter ondersteuning van deze beslissing.