Conclusie
1.[eiseres 1] ,
[eiseres 2] ,
1.Feiten en procesverloop
2.Bespreking van het cassatieberoep
kankomen te staan dat zich de door de rechtbank als (mogelijk) wel onrechtmatig te achten situatie voor zou doen, namelijk dat Total wel hogere kortingen aan het concurrerende station zou hebben verstrekt dan aan [eiseres] , omdat zij daartoe feitelijk niet bij machte is. Van miskenning van de devolutieve werking is geen sprake. Er is wel gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van onrechtmatig handelen. Het onderdeel isoleert vervolgens het zo-even besproken element “het zou mogelijk wel onrechtmatig zijn als Total aan het concurrerende station hogere kortingen zou hebben gegeven” en stelt dan dat tegen dat element niet is gegriefd, maar dat is
besides the point; daar kan niet aan toegekomen worden.
onderdeel 3is in wezen een nadere uitwerking van de klachten van onderdeel 2.
subonderdeel 3.1en het daarop voortbouwende
subonderdeel 3.2wordt geklaagd dat het hof in rov. 4.10 met haar oordeel dat [eiseres] in wezen zou verlangen dat Total bewerkstelligde dat het voormalige Q8-station na “omkleuring” geen concurrent meer zou zijn, tot een onbegrijpelijke uitleg komt (d.m.v. een “onmiskenbare denaturering”) van [eiseres] ’s positie met betrekking tot reconventionele vordering a), die in het arrest wordt weergegeven in rov. 4.3 onder a) en rov. 4.7. [eiseres] ’s stellingen houden volgens deze klacht onmiskenbaar in dat Total had moeten voorkomen dat er zo dichtbij een Total-tankstation bij kwam, danwel het ertoe had moeten leiden dat [eiseres] daarmee niet behoefde te concurreren
vanuit een qua inkoopprijzen van de brandstoffen nadelige positie.
waaromdie beweerdelijke prognose van Total het hof tot een ander oordeel zou moeten leiden, zodat het subonderdeel in zoverre niet voldoet aan de eisen die men aan een cassatiemiddel moet stellen. Mogelijk is bedoeld dat vanwege deze beweerdelijke omzetprognose het niet aangaat vervolgens niet te beletten dat (andermaal in de ogen van [eiseres] :) oneerlijke/onmogelijke prijsconcurrentie plaatsvindt, zodat die omzet daardoor niet gehaald zal worden, maar dit is gissen, omdat het subonderdeel dit niet in die zin uit de doeken doet. Onderdeel 3 is zodoende tevergeefs voorgesteld.
waaromhet hof hier het recht schendt danwel gebrekkig motiveert. Dat levert strijd op met art. 407 lid 2 Rv [17] . Voor zover het onderdeel aan zou sturen (het is verder niet toegelicht bij s.t.) op een integrale herbeoordeling van deze kwestie, bestaat daartoe in cassatie geen ruimte. Gelet op de bespreking van onderdelen 2 en 3 is van onbegrijpelijkheid volgens mij geen sprake.
subonderdeel 8.1heeft het hof miskend dat [eiseres] bij MvA/MvG 3.22 [19] meer heeft gesteld dan de door het hof in rov. 4.14 genoemde “enkele stelling” dat de toenmalig directeur van Total een omzet van 5 miljoen liter per jaar heeft voorgespiegeld. [eiseres] heeft ook gesteld dat de voornoemde directeur dit zo aan [betrokkene 2] heeft medegedeeld en heeft voorgespiegeld tijdens de contractsbespreking van 30 november 2015 en tijdens de ondertekening van de contracten op 3 december 1995.
subonderdelen 8.3 en 8.4dat onjuist en/of ondeugdelijk is gemotiveerd is het oordeel in rov. 8.14 (bedoeld zal zijn: rov. 4.14) dat het verband tussen “het een en het ander” door [eiseres] gesuggereerd is, maar niet met feitelijke gegevens is onderbouwd (subonderdeel 8.3), respectievelijk het oordeel dat voor bewijslevering geen aanleiding bestaat (subonderdeel 8.4).
waaromals Total deze prognoses wel verstrekt zou hebben (en dat bewezen zou kunnen worden door getuigen, zoals aangeboden door [eiseres] ) zij dan onrechtmatig gehandeld zou hebben of zou hebben gewanpresteerd; het subonderdeel stelt alleen bloot
datdat zo is. Het hof heeft een dergelijk steekhoudend fundament voor reconventionele vordering b) kennelijk gemist en ook deze vordering (net als reconventionele vordering a)) afgewezen wegens gebrek aan houdbare rechtsgrond. Dan wordt inderdaad niet aan bewijslevering toegekomen. De subonderdelen stuiten hierop af, zodat ook onderdeel 8 niet tot cassatie kan leiden [22] .