ECLI:NL:PHR:2016:712

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15/01564
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatieberoep wegens het niet indienen van middelen

In deze zaak, die betrekking heeft op een cassatieberoep, is de verdachte op 22 januari 2015 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden. De veroordeling was gebaseerd op twee hoofdpunten: de voorbereiding van diefstal met geweld en het medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte had samen met anderen een misdrijf gepleegd dat werd gekarakteriseerd door geweld en bedreiging, en was betrokken bij het gebruik van wapens van verschillende categorieën. Het hof heeft ook de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen bevolen.

Na de veroordeling heeft de advocaat van de verdachte, mr. V.H. Hammerstein, op 3 februari 2015 beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging van de cassatie is op 21 oktober 2015 betekend. Volgens de wet dient binnen twee maanden na deze betekening een schriftuur met middelen te worden ingediend. Deze termijn is verstreken zonder dat er een schriftuur is ingediend, wat leidt tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep. De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad is dan ook dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep in cassatie, omdat er geen middelen zijn ingediend binnen de gestelde termijn.

Conclusie

Nr. 15/01564
Zitting: 31 mei 2016
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 22 januari 2015 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1 “voorbereiding van: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” en 2 “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden met aftrek als bedoel in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen bevolen.
Er bestaat samenhang met de zaak 15/02862. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam, op 3 februari 2015 beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 21 oktober 2015 betekend. Art. 437, tweede lid, Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv door een raadsman een schriftuur houdende middelen wordt ingediend. Binnen de termijn als bedoeld in art. 437, tweede lid, Sv is geen schriftuur houdende middelen bij de Hoge Raad binnengekomen, zodat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde cassatieberoep.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG