Conclusie
Artikel 1 Definities
2.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel 1dat er een derde verweer is. Kern van (de vele en voornamelijk motiveringsklachten van) vijf van de zes subonderdelen van het onderdeel is de klacht dat het AMC, in tegenstelling tot wat het hof heeft geoordeeld, niet in verzuim is geraakt op 24 september 2009 aangezien [verweerster] reeds daarvoor een houding zou hebben aangenomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij haar verplichtingen uit de Samenwerkingsovereenkomst niet zou gaan nakomen en dat dit werd bevestigd in de (na de fatale datum gestuurde) ontbindingsverklaring van [verweerster] zodat [verweerster] voor 24 september 2009 al zelf in verzuim was.
Subonderdeel 1.3voegt daaraan toe dat indien [verweerster] niet in verzuim is geraakt door de e-mail van 22 september 2009, zij in verzuim is geraakt doordat duidelijk was dat [verweerster] niet zou gaan presteren door de onzekerheid met betrekking tot de toestemming van de gemeente. Dit verzuim was op 24 september 2009 reeds ingetreden op grond van art. 6:80 lid 1 onder a BW.
“Procedureel”heeft het AMC vervolgens in genoemde akte het volgende aangevoerd:
achterafheeft gegrond op de ontbindingsverklaring van [verweerster] van 28 september 2009. Deze brief dateert echter van na de fatale termijn van 24 september 2009. Uit de stukken blijkt niet dat concreet door het AMC is aangevoerd wat buiten de ontbindingsverklaring (nog meer) tot het oordeel zou moeten leiden dat [verweerster] zelf in verzuim was omdat zij (de houding aannam dat zij) het Zotel niet zou gaan realiseren.
inderdaadfeitelijk niet meer mogelijk was de akte op 24 september 2009 te passeren. [verweerster] voert in dit verband terecht aan dat op dat moment ook de gebruikelijke concept-afrekening, waaruit zij de precieze omvang van haar betalingsverplichting had kunnen afleiden, ontbrak. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat het AMC de e-mail van 22 september 2009 redelijkerwijs niet kon opvatten als een mededeling van [verweerster] dat zij niet zou meewerken aan de uitgifte van de grond op 24 september 2009.”
grief 8.”
ultimate beneficial ownersvan [verweerster] te identificeren, waarna hij de akte mag passeren (zie de e-mail van de notaris zoals geciteerd onder 2.27). Nu het hof in rechtsoverweging 3.6 heeft geoordeeld dat het AMC de ingeschakelde notaris in de aanloop naar 24 september 2009 niet voldoende had geïnstrueerd, deze notaris niet over essentiële gegevens voor het opstellen van de akte beschikte, en dat er ook bepaald geen sprake was van instructie van het AMC om de akte van ondererfpacht op 24 september te passeren, is het niet onbegrijpelijk dat het hof niet op de terloops aangevoerde stellingen van het AMC omtrent de WWFT-verplichting aan de zijde van [verweerster] is ingegaan. De ondererfpachtakte was kennelijk nog niet gereed voor passeren, en de WWFT-verplichting (i.e. de UBO-verklaring) daarmee nog niet noodzakelijk.
subonderdeel 2.3gaan beide uit van de opvatting dat uit de ontbindingsverklaring blijkt dat [verweerster] de Samenwerkingsovereenkomst van haar zijde niet zou nakomen, en betogen dat de gevolgen van deze niet-nakoming van [verweerster] – gelet op art. 6:80 lid 1 onder a BW dan wel art. 6:80 lid 1 onder c BW – op 24 september 2009 respectievelijk 28 september 2009 reeds intraden. Het hof zou met het oog daarop hebben miskend dat [verweerster] in een dergelijk geval weliswaar kan ontbinden, maar het AMC in dat geval niet aansprakelijk is voor de schade die [verweerster] heeft geleden door de tekortkoming van het AMC.
grief 6slaagt derhalve.”
subonderdeel 4.1voert het AMC aan dat in de periode na 1 juli 2009 een nieuwe situatie is ontstaan waarin niet duidelijk was of [verweerster] aan haar verplichtingen uit de Samenwerkingsovereenkomst zou gaan voldoen (dit vanwege de – de door [verweerster] in haar ontbindingsverklaring gestelde - ontbrekende zekerheid van de zijde van de gemeente). Door de na 1 juli 2009 opgetreden omstandigheden kon de overeengekomen uitgiftedatum van 24 september 2009 niet meer als fataal worden aangemerkt, nu onduidelijk was of [verweerster] het Zotel zou realiseren zoals overeengekomen in de Samenwerkingsovereenkomst. Van het AMC kon pas worden verlangd dat het tot uitgifte in (onder)erfpacht zou overgaan, wanneer de door [verweerster] geschapen onduidelijkheid omtrent haar bereidheid het Zotel te realiseren zou zijn weggenomen, aldus het AMC. Het AMC verwijst voor de omstandigheden die zich na 1 juli 2009 hebben voorgedaan naar hetgeen bij de onderdelen 1.2-1.4 en 2.2-2.4 is uiteengezet (nota van repliek onder 5.1 en 5.2).