In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie beroep ingesteld tegen besluiten van de Dienst werk en inkomen van de gemeente Amsterdam. De rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht, heeft het beroep in behandeling genomen. Na een oproep voor een zitting heeft verzoeker op 10 februari 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter. De wrakingskamer van de rechtbank heeft op 20 februari 2015 het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet meer in behandeling zal worden genomen.
Verzoeker heeft op 20 april 2015 beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van 20 februari 2015. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is omdat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep en de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De bestreden beslissing is genomen door de bestuursrechter op basis van artikel 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens artikel 78 lid 4 van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter, en er is geen wettelijke bepaling die cassatieberoep openstelt tegen een beslissing van de bestuursrechter op een wrakingsverzoek.
In het beroepschrift wordt ook aangevoerd dat artikel 8:18 lid 5 Awb in strijd is met artikel 6 lid 1 en/of artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Echter, zelfs als dit waar zou zijn, maakt het de Hoge Raad niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep. De rechtspraak van het EHRM bevestigt dat deze verdragsbepalingen recht geven op toegang tot een rechter, maar niet op hoger beroep of cassatieberoep indien er al een uitspraak door de rechter is gedaan. Verzoeker meent dat hij bevoegd is om beroep in cassatie in het belang der wet in te stellen, maar dit standpunt is onjuist volgens artikel 78 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Het beroepschrift is ook gericht tegen het niet in behandeling nemen van een nieuw wrakingsverzoek dat verzoeker op 1 april 2015 zou hebben ingediend. Deze grief is in feite gericht tegen de uitspraak van 20 februari 2015 en behoeft geen afzonderlijke bespreking. De conclusie is dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard op basis van artikel 80a RO.