ECLI:NL:PHR:2015:961

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
15/02111
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen cassatieberoep tegen beslissing op wrakingsverzoek bestuursrechter

In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie beroep ingesteld tegen besluiten van de Dienst werk en inkomen van de gemeente Amsterdam. De rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht, heeft het beroep in behandeling genomen. Na een oproep voor een zitting heeft verzoeker op 10 februari 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter. De wrakingskamer van de rechtbank heeft op 20 februari 2015 het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet meer in behandeling zal worden genomen.

Verzoeker heeft op 20 april 2015 beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van 20 februari 2015. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is omdat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep en de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De bestreden beslissing is genomen door de bestuursrechter op basis van artikel 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens artikel 78 lid 4 van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter, en er is geen wettelijke bepaling die cassatieberoep openstelt tegen een beslissing van de bestuursrechter op een wrakingsverzoek.

In het beroepschrift wordt ook aangevoerd dat artikel 8:18 lid 5 Awb in strijd is met artikel 6 lid 1 en/of artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Echter, zelfs als dit waar zou zijn, maakt het de Hoge Raad niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep. De rechtspraak van het EHRM bevestigt dat deze verdragsbepalingen recht geven op toegang tot een rechter, maar niet op hoger beroep of cassatieberoep indien er al een uitspraak door de rechter is gedaan. Verzoeker meent dat hij bevoegd is om beroep in cassatie in het belang der wet in te stellen, maar dit standpunt is onjuist volgens artikel 78 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Het beroepschrift is ook gericht tegen het niet in behandeling nemen van een nieuw wrakingsverzoek dat verzoeker op 1 april 2015 zou hebben ingediend. Deze grief is in feite gericht tegen de uitspraak van 20 februari 2015 en behoeft geen afzonderlijke bespreking. De conclusie is dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard op basis van artikel 80a RO.

Conclusie

15/02111
(art. 80a RO)
22 mei 2015
Mr. F.F. Langemeijer
Conclusie inzake:
[verzoeker]
1. Verzoeker tot cassatie heeft bij de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld tegen besluiten van de Dienst werk en inkomen van de gemeente Amsterdam. De rechtbank (sector bestuursrecht) heeft het beroep in behandeling genomen. Nadat de griffier van de rechtbank verzoeker had opgeroepen voor een zitting, heeft verzoeker bij schrijven, ingekomen op 10 februari 2015, de rechter gewraakt. Bij uitspraak van 20 februari 2015 heeft de (wrakingskamer van de) rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking, gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak, niet meer in behandeling zal worden genomen.
2. Bij beroepschrift van 20 april 2015 heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van 20 februari 2015.
3. Het komt mij voor, dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden [1] . De bestreden beslissing is gegeven door de bestuursrechter op de voet van art. 8:18 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Art. 78 lid 4 van de Wet op de rechterlijke organisatie houdt in dat de Hoge Raad slechts kennis neemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter
voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die cassatieberoep openstelt tegen een beslissing van de bestuursrechter op een wrakingsverzoek. Integendeel, art. 8:18 lid 5 Awb bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat.
4. In onderdeel 3 van het beroepschrift wordt aangevoerd dat het bepaalde in art. 8:18 lid 5 Awb in strijd is met art. 6 lid 1 en/of art. 13 EVRM. Ook al zou dat waar zijn, het maakt de Hoge Raad niet bevoegd om kennis te nemen van dit beroep; zie ook art. 118 lid 2 Grondwet. Uit de rechtspraak van het EHRM [2] volgt bovendien dat deze verdragsbepalingen wel aanspraak geven op toegang tot een rechter, maar niet op hoger beroep of cassatieberoep indien over het desbetreffende geschilpunt een uitspraak door de rechter is gedaan. Voor zover verzoeker meent dat hij bevoegd is om beroep in cassatie in het belang der wet in te stellen, is dat standpunt onjuist; dat volgt uit art. 78 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie.
5. Het beroepschrift is mede gericht tegen het niet in behandeling nemen door de rechtbank van een nieuw wrakingsverzoek, dat hij op 1 april 2015 bij de rechtbank zou hebben ingediend. Deze grief is in feite gericht tegen de bepaling aan het slot van de uitspraak van 20 februari 2015 dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen en behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
6. De
conclusiestrekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. – g.

Voetnoten

1.Vgl. HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1388.
2.Sinds EHRM 17 januari 1970 (Delcourt/België; appl.no. 2689/65); zie punt 25.