ECLI:NL:PHR:2015:2667

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
14/02463
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 april 2014 de verdachte veroordeeld voor poging tot diefstal, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak. De verdachte is hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Tegen deze veroordeling is door de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De raadsman van de verdachte, mr. P.H.L.M. Souren, heeft in de cassatieprocedure een middel voorgesteld dat zich richt tegen het verzuim van het Hof om te beslissen op een voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige, zoals bedoeld in artikel 315 in verbinding met artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Het verzoek tot het horen van de getuige was gedaan tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 1 april 2014. De verdediging stelde dat het noodzakelijk was om de aangever te horen over de omstandigheden rondom het bewijs, in dit geval het DNA dat op een doos was aangetroffen. De verdediging betoogde dat het Hof had moeten beslissen op dit verzoek, omdat het verzuim om dit te doen volgens artikel 330 in verbinding met artikel 415 Sv nietigheid tot gevolg heeft.

De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het oordeel van het Hof om het verzoek af te wijzen niet onbegrijpelijk was, maar dat het Hof wel een uitdrukkelijke beslissing op het verzoek had moeten geven. De Advocaat-Generaal heeft daarom geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

Conclusie

Nr. 14/02463
Mr. A.E. Harteveld
Zitting: 10 november 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 15 april 2014 de verdachte ter zake van "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. P.H.L.M. Souren bij schriftuur en aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het ter terechtzitting door de verdediging gedaan voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige als bedoeld in art. 315 in verbinding met 328 Sv, welk verzuim ingevolge art. 330 in verbinding met 415 Sv nietigheid tot gevolg heeft.
4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2014 hebben de verdachte en diens raadsvrouwe het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"De verdediging meent dan ook dat u cliënt dient vrij te spreken. Mocht uw hof dit verweer passeren en mocht u dus menen dat het DNA van cliënt wel zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde kan aantonen, dan meent de verdediging dat het noodzakelijk is de aangever te horen; meer specifiek over de doos waarin of waarop DNA is aangetroffen. Hoe is de doos verkregen? Waar heeft de doos gestaan? Is het mogelijk de doos te hebben aangeraakt zonder zich noodzakelijkerwijs schuldig te hebben gemaakt aan een diefstal met braak, bijvoorbeeld bij aanschaf? Ook kan aangever opheldering geven over de wijze waarop de aangifte is opgenomen en in welke taal aangever heeft verklaard."
5. Uit het voorgaande blijkt dat een verzoek is gedaan tot het horen van een getuige als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv, en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 Sv in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG