ECLI:NL:PHR:2015:2667
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 april 2014 de verdachte veroordeeld voor poging tot diefstal, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak. De verdachte is hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Tegen deze veroordeling is door de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De raadsman van de verdachte, mr. P.H.L.M. Souren, heeft in de cassatieprocedure een middel voorgesteld dat zich richt tegen het verzuim van het Hof om te beslissen op een voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige, zoals bedoeld in artikel 315 in verbinding met artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het verzoek tot het horen van de getuige was gedaan tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 1 april 2014. De verdediging stelde dat het noodzakelijk was om de aangever te horen over de omstandigheden rondom het bewijs, in dit geval het DNA dat op een doos was aangetroffen. De verdediging betoogde dat het Hof had moeten beslissen op dit verzoek, omdat het verzuim om dit te doen volgens artikel 330 in verbinding met artikel 415 Sv nietigheid tot gevolg heeft.
De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het oordeel van het Hof om het verzoek af te wijzen niet onbegrijpelijk was, maar dat het Hof wel een uitdrukkelijke beslissing op het verzoek had moeten geven. De Advocaat-Generaal heeft daarom geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.