Conclusie
6.3.4.1 Algemeen
formelezin gaat het bij de ten laste gelegde (en andere) documenten - blijkens hun rubricering - dus
nietom staatsgeheimen.
materiëlezin sprake is van staatsgeheime informatie als bedoeld in artikel 98 e.v. van het Wetboek van Strafrecht, is blijkens de wetsgeschiedenis ter uiteindelijke beoordeling van de rechter (Memorie van Antwoord bij het ontwerp van wet houdende nadere voorzieningen met betrekking tot de bescherming van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat wordt geboden, Kamerstukken I 1950/51, 1554, p. 1). De formele rubricering van het document is daarbij niet van doorslaggevend belang. De rechter wordt bij zijn beoordeling tot op zekere hoogte 'geholpen' door de omschrijving van de verschillende rubriceringen en gegeven voorbeelden in (de toelichting op en bijlagen van) het Vir-bi, dat bij de omschrijving van het begrip staatsgeheim, zoals gezegd, uitdrukkelijk aansluiting zoekt bij de omschrijving daarvan in artikel 98 Sr: "een inlichting waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden". De uitwerking in het Vir-bi van het begrip biedt door de abstracte formuleringen, zoals de afwisselend gebruikte begrippen 'schade' en 'nadeel', slechts beperkte steun bij de uitleg. Daarbij komt het navolgende.
6.3.4.2 De afzonderlijk ten laste gelegde documenten
De bepalingen van dat besluit luiden voor zover van belang:
Bijzondere informatie die krachtens een internationaal verdrag of overeenkomst is verkregen wordt beveiligd volgens dit voorschrift. Voor zover het verdrag of de overeenkomst afwijkende of verdergaande beveiligingsbepalingen bevat worden die afwijkende of verdergaande bepalingen toegepast.
63,289) noch
geheimsein. Als geheim gelten Tatsachen,
die nur einem begrenzten Personenkreis zugänglich sind.
materieller Geheimnisbegriff).Zwar ist zuzugeben, dass durch den Verzicht auf eine
formelleSekretur die Rechtsanwendung mit einer gewissen Unsicherheit behaftet ist (…). Dennoch ist der materielle dem formellen (und damit auch einem materiell-formellen) Geheimnisbegriff vorzuziehen, da damit einerseits auch solche geheimhaltungsbedürftigen Tatsachen einbezogen werden, die sich einer formellen Sekretur entziehen (zB Truppenbewegungen; …), und andererseits der Gefahr vorgebeugt wird, dass durch übereifrige Sekretur die Möglichkeit öffentlicher Kritik und Meinungsbildung ungebührlich beschnitten wird; (…).
Geheimhaltungswille seitens bestimmter Staatsorgane.Nach dem materiellen Geheimnisbegriff kommt es allein auf die sachliche Bedeutung der Nachricht und ihre objektive Geheimhaltungsbedürftigkeit an (…).“
Materieller Geheimnisbegriffuitgegaan:
Ein Sachverhalt muss aus sich heraus objektiv die Geheimhaltung gebieten. Diese rechtliche Bewertung entzieht sich staatlicher Anordnung und ist deshalb auch grds. vom staatlichen Willen unabhängig. Eine Sekretierung schafft mithin kein Staatsgeheimnis – wie bei dem formellen Staatsgeheimnisbegriff –, ihr kommt aber erhebliche indizielle Bedeutung zu. Das Abstellen auf ein objektives Geheimhaltungsinteresse kann Erkenntnisse – zB Erfindungen, Entdeckungen – bereits mit ihrer Entstehung im privaten Umfeld zu Staatsgeheimnissen qualifizieren, noch bevor staatliche Stellen davon Kenntnis erhalten.“
eerste middelhoudt in dat uit de bewezenverklaring van het onder 2, tweede alternatief tenlastegelegde blijkt van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het in art. 98a lid 3 Sr gebezigde begrip “handelingen gepleegd ter voorbereiding van een misdrijf” dan wel van onjuiste toepassing van de ter zake geldende maatstaf, en wel omdat het Hof op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden voorbij is gegaan aan het aanzienlijke tijdsverloop tussen de aanvang van de vermeende voorbereiding, 1 januari 2005, en het onsuccesvolle einde daarvan op 24 maart 2014.
tweede middelgaat reeds daarom niet op omdat in het gevoerde verweer geheel wordt voorbijgegaan aan HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rov. 3.6.5.
derde middelklaagt over ontoereikende weerlegging van het verweer dat “BBR” en “:BR” niet dezelfde persoon zijn.
vierde middelstuit af op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder bewijsmiddel 5, file 1123 en 1122, alsmede op hetgeen het Hof heeft overwogen onder 6.3.2. Daar komt nog bij dat niet valt in te zien waarom het ontbreken van coderingssoftware op de bij verdachte in 2012 aangetroffen laptop zou moeten betekenen dat die software niet op een andere, eventueel inmiddels versleten laptop zou kunnen hebben gestaan.
vijfde middelstuit eveneens af op de vrijheid van het Hof bij de selectie en waardering van bewijsmiddelen.
zesde middelmiskent hetgeen in de bewijsmiddelen 5, file 1120 en 1119, 7, 59 en 60 is vermeld over betalingen aan verdachte c.q. kasstortingen op verdachtes rekening.
zevende middelstuit af op de vrijheid van het Hof bij de selectie en waardering van bewijsmiddelen.
achtste middelstuit eveneens af op de vrijheid van het Hof bij de selectie en waardering van bewijsmiddelen. Voorts miskent het hetgeen het Hof op p. 16,17 heeft overwogen over de mogelijkheid van misbruik van verdachtes account, in het bijzonder dat uit het ter zake verrichte onderzoek geen aanwijzingen voor dergelijk misbruik naar voren zijn gekomen alsmede hetgeen bewijsmiddel 61 te dier zake inhoudt. Dat het Hof anders dan verdachtes raadsman dit onderzoek voldoende acht valt binnen het bereik van genoemde vrijheid en behoeft daarom niet nader te worden gemotiveerd.
negende middel, dat ten onrechte stelt dat het Hof heeft overwogen dat verdachte is doorgegaan met het verstrekken van inlichtingen aan de SVR, gaat er aan voorbij dat het voldoende is dat de onderhavige overweging, die spreekt van na aanhouding doorgaan met “laakbare praktijken”, als betrekking hebbend op de straf zijn grondslag vindt in het onderzoek ter terechtzitting [8] terwijl deze gelet op de inhoud van de stukken van het geding niet onbegrijpelijk is.
tiende middelgaat voorbij aan de inhoud van bewijsmiddel 32, dat overeenkomstig het namens verdachte gevoerde verweer spreekt van vijf onder verdachte inbeslaggenomen USB-sticks, en stuit overigens af op de vrijheid van het Hof bij de selectie en waardering van bewijsmiddelen.