ECLI:NL:PHR:2015:2421

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
14/04430
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. P. Vlas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ondervervoerder voor schade door onjuiste gegevensverstrekking tijdens vervolgvervoer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de ondervervoerder Transfennica Logistics B.V.B.A. voor schade die is ontstaan door onjuiste gegevensverstrekking met betrekking tot de lading tijdens vervolgvervoer. De eiseres, die als ondervervoerder handelde in opdracht van een Finse rechtspersoon, had Transfennica verzocht om Nokia-artikelen te vervoeren van Roosendaal naar Hamina. Tijdens het laden zijn er fouten gemaakt in de containernummers die aan de eiseres zijn doorgegeven, wat leidde tot problemen bij de douane in Rusland. De goederen zijn uiteindelijk met vertraging aangekomen, en de Russische douane heeft boetes opgelegd die door de Finse opdrachtgever zijn doorbelast aan de eiseres. De eiseres heeft de transportkosten aan Transfennica niet betaald en heeft in reconventie schadevergoeding gevorderd voor de geleden schade. De rechtbank heeft de vorderingen van Transfennica afgewezen en de vorderingen van de eiseres toegewezen, maar het hof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis in hoger beroep vernietigd. De eiseres heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de Hoge Raad zich heeft gebogen over de vraag of de aansprakelijkheid van Transfennica ook buiten de CMR-regeling valt. De Hoge Raad concludeert dat de CMR niet voorziet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder en dat de aansprakelijkheid voor schade die niet onder de CMR valt, door het nationale recht moet worden beoordeeld. De conclusie van de A-G is dat het arrest van het hof moet worden vernietigd en de zaak moet worden verwezen.

Conclusie

14/04430
Mr. P. Vlas
Zitting, 25 september 2015
Conclusie inzake:
[eiseres]
(hierna: [eiseres])
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht Transfennica Logistics B.V.B.A.,
gevestigd te Kallo (Beveren), België
(hierna: Transfennica)
Deze zaak heeft betrekking op de vraag of een ondervervoerder aansprakelijk is op grond van het commune recht voor schade die tijdens het (niet door hem verzorgde) vervolgvervoer is ontstaan, doordat tijdens dat vervoer is uitgegaan van de juistheid van door die ondervervoerder verstrekte gegevens met betrekking tot de lading, terwijl in de laadreferenties een fout is gemaakt.
1. Feiten [1] en procesverloop
1.1 [eiseres] heeft in september 2010 aan Transfennica verzocht om een aantal zendingen Nokia artikelen te vervoeren van Roosendaal naar Hamina (Finland). [eiseres] heeft als ondervervoerder gehandeld in opdracht van de Finse rechtspersoon [A], die op haar beurt had aangenomen de Nokia artikelen over het gehele traject van Roosendaal naar Moskou (Rusland) te vervoeren. Voor het vervoer over de weg van Roosendaal naar de haven van Antwerpen heeft Transfennica een derde ([B] N.V.; hierna: [B]) ingeschakeld. Op 11 september 2010 heeft [B] zich met eigen containers gemeld bij DHL in Roosendaal waar de zendingen Nokia artikelen klaar stonden. De zendingen hadden laadreferentienummers (RU-nummers). Bij het laden heeft DHL op de CMR vrachtbrieven per zending aangegeven in welke container de artikelen waren geladen.
1.2 Op 13 september 2010 heeft [eiseres] aan Transfennica een e-mail gestuurd met het verzoek de containernummers door te geven van de vrachten die in Roosendaal zijn geladen. Een medewerker van Transfennica heeft de gegevens bij [B] opgevraagd en ook op 13 september 2010 aan [eiseres] gemaild. In deze e-mail is een fout geslopen in die zin dat ten aanzien van drie laadreferentienummers een onjuist containernummer aan [eiseres] is doorgegeven.
1.3 De goederen zijn op 17 september 2010 in Hamina aangekomen. De e-mail van 13 september 2010 van Transfennica aan [eiseres] is door [eiseres] doorgestuurd aan [A]. Laatstgenoemde heeft op basis van dit e-mailbericht douanedocumenten opgesteld voor uitvoer uit de EU (carnet-tirs). In opdracht van [A] hebben de ondervervoerders Contento OY en JSP Cargo OY het vervoer van de goederen van Hamina naar Moskou verzorgd. Bij de Russische grens zijn twee containers achtergehouden, omdat de gewichten van de ladingen niet overeenkwamen met de in de carnet-tirs vermelde gegevens. De Russische douane heeft vervolgens een rechterlijke uitspraak afgewacht voordat de containers werden vrijgegeven. De door de Russische autoriteiten aan de ondervervoerders opgelegde boetes heeft [A] op grond van art. 11 CMR [2] voor haar rekening genomen.
1.4 Op 21 september 2010 heeft Transfennica voor het vervoer van Roosendaal naar Hamina twee facturen aan [eiseres] verzonden voor een totaalbedrag van € 23.200,00. [eiseres] heeft deze facturen onbetaald gelaten.
1.5 [eiseres] heeft vervolgens aan Transfennica bericht dat zij de transportkosten zal verrekenen met de door haar geleden schade, te weten de opgelegde boetes, de opslagkosten, de kosten van truckdemurrage en de kosten voor het in- en uitslaan van de goederen.
1.6 Transfennica heeft bij dagvaarding van 8 december 2011 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en betaling gevorderd van de transportkosten. [eiseres] heeft hiertegen verweer gevoerd en in reconventie veroordeling gevorderd van Transfennica tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 82.633,29 dan wel van € 59.433,29 in het geval van verrekening. [eiseres] heeft aan haar reconventionele vordering ten grondslag gelegd dat zij op grond van een aan Transfennica toerekenbare fout, die heeft geleid tot een omwisseling van de laadreferentienummers bij bepaalde containers, schade heeft geleden.
1.7 De rechtbank heeft bij vonnis van 26 september 2012 de vorderingen van Transfennica afgewezen en de vorderingen in reconventie van [eiseres] toegewezen. De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat Transfennica heeft voldaan aan haar verplichting om de vervoerde zaken zonder vertraging op de overeengekomen plaats van bestemming af te leveren in de staat waarin zij deze zaken heeft ontvangen. Volgens de rechtbank betekent dit echter niet dat geen bijkomende verplichtingen kunnen worden overeengekomen. Transfennica heeft door als extra service in te gaan op het verzoek om informatie aan [eiseres] te verstrekken onder de gegeven omstandigheden de verplichting op zich genomen die informatie te verstrekken en daarmee ook in te staan voor de juistheid van die informatie, nu zij bij het verstrekken van die informatie geen voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de juistheid daarvan. Volgens de rechtbank moet het voor Transfennica redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat [eiseres] deze informatie voor de doorvoer naar Rusland zou gebruiken, omdat het voor de uitvoer uit de Europese Unie evident van groot belang is om te weten welke zendingen zich in welke container bevinden (rov. 4.3). De rechtbank is van oordeel dat Transfennica tekort is geschoten in de nakoming van een contractuele verplichting en op voet van art. 6:74 BW gehouden is tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade (rov. 4.4). De rechtbank heeft het beroep van Transfennica op art. 23 lid 4 CMR, waarin de aansprakelijkheid van de vervoerder voor vervolgschade is uitgesloten, verworpen. Volgens de rechtbank voorziet de CMR niet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder en heeft art. 23 lid 4 CMR uitsluitend betrekking op de aansprakelijkheid van de vervoerder voor verlies of beschadiging van de vervoerde zaken, waarvan in casu geen sprake is (rov. 4.8).
1.8 Transfennica is van het vonnis van 26 september 2012 in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 4 maart 2014 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden het vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende in conventie [eiseres] tot betaling van de transportkosten veroordeeld en in reconventie de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
1.9 [eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. Transfennica heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna door Transfennica nog is gedupliceerd.

2.Bespreking van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen rov. 4.5 t/m 4.7 van het bestreden arrest en bestaat uit drie onderdelen, waarbij het tweede en het derde onderdeel uiteenvallen in verschillende subonderdelen. De genoemde rechtsoverwegingen luiden als volgt:
‘4.5 Voor zover zou moeten worden aangenomen dat Transfennica inderdaad verplicht was op verzoek van [eiseres] onder de vervoersovereenkomst voormelde gegevens [te weten de laadreferentienummers en containernummers, A-G] aan [eiseres] te verstrekken en in moest staan voor de juistheid daarvan, geldt het volgende. [eiseres], als wederpartij van Transfennica, heeft haar vordering gestoeld op het schenden van een contractuele verplichting. Haar stelling is dat Transfennica de verplichting tot juiste gegevensverstrekking jegens haar niet is nagekomen. Aangenomen dat dit juist is, geldt dat de contractuele verhouding tussen Transfennica en [eiseres] omkaderd en beperkt is door de transportopdracht waarop de CMR van toepassing is. Nu vast staat dat Transfennica de zaken tijdig en in goede staat in Hamina heeft afgeleverd, is de vervoersovereenkomst tussen [eiseres] en Transfennica op dat moment geëindigd. De gestelde fout van Transfennica heeft in de contractuele relatie tussen Transfennica en [eiseres], dus tijdens het vervoer van Roosendaal naar Hamina, niet tot schade – bijvoorbeeld vanwege vertraging in de aflevering – geleid en daarmee niet tot schadeplichtigheid van Transfennica binnen de vervoersovereenkomst.
4.6
De gestelde schade is immers pas ingetreden tijdens het verdere vervoer door Contento OY en JSP Cargo OY, dat in opdracht van [A] is verricht. De vervoerde zaken zijn opgehouden waardoor vertraging is ontstaan in de aflevering en er zijn extra kosten gemaakt voor onder meer opslag. Transfennica was echter geen partij bij deze contractuele relatie – evenmin als [eiseres] – en [eiseres] heeft ook onvoldoende toegelicht op welke wijze Transfennica desalniettemin contractueel op grond van de CMR aansprakelijk is jegens haar voor een in de verhouding tussen [A] en Contento OY/JSP Cargo OY ontstane schade. Het enkele feit dat schade is veroorzaakt door een fout van Transfennica en [A] de kosten heeft doorbelast aan [eiseres] is daartoe onvoldoende. Er geen reden is [lees: Er is geen reden; A-G] om een uitzondering te maken op het in de CMR (strikt) gehanteerde uitgangspunt. Ook uit het nationale recht, artikel 8:1103 BW, volgt overigens dat de afzender geen ander recht heeft dan betaling van de limiet in geval van schendingen van artikel 8:1095 en 8:1096 BW. Gevolgschade, zoals hier aan de orde, komt niet voor vergoeding in aanmerking.
4.7
[eiseres] heeft betoogd dat in het onderhavige geval het arrest Cargofoor toepassing moet vinden, maar dat betoog faalt. In dat arrest ging het om een schadevordering van de gesubrogeerde opdrachtgever op grond van onrechtmatige daad voor schade die de vervoerder bij het lossen aan een andere dan de vervoerde goederen had toegebracht. [eiseres] vordert echter op een contractuele grondslag vergoeding van schade die in verband staat met de vervoerde zaken en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de schadelijdende partij is. Uitbreiding van de leer van het Cargofoor-arrest naar gevallen als het onderhavige acht het hof voorts niet opportuun, mede gelet op de opvattingen in naburige landen over de (on)mogelijkheid van aansprakelijkheid van de vervoerder buiten de CMR. De rechter dient naar het oordeel van het hof dan ook terughoudendheid te betrachten bij het aannemen van een dergelijke aansprakelijkheid’.
2.2
Bij de bespreking van het middel stel ik het volgende voorop. In cassatie is onbestreden dat de onderhavige vervoerovereenkomst tussen [eiseres] en Transfennica wordt beheerst door de CMR en dat Transfennica de vervoerde zaken tijdig en in goede staat heeft afgeleverd op de overeengekomen plaats van bestemming. Art. 17 CMR regelt de aansprakelijkheid van de vervoerder ‘voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering’. Art. 23 CMR bepaalt kort gezegd dat de schadevergoeding voor geheel of gedeeltelijk verlies van de goederen die ten laste van de vervoerder wordt gebracht, is gelimiteerd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 april 1994 (Cargofoor) het volgende overwogen:
‘3.3 De CMR voorziet niet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder. Art. 17 regelt uitsluitend de aansprakelijkheid van de vervoerder voor verlies van of schade aan door hem vervoerde zaken, alsmede voor vertraging in de aflevering. Aansprakelijkheid van de vervoerder voor andere dan de vervoerde zaken wordt niet door de CMR doch door het toepasselijke nationale recht beheerst.
Waar art. 23 spreekt van geheel of gedeeltelijk verlies van ‘de goederen’, geeft het een regeling voor aansprakelijkheid voor schade door geheel of gedeeltelijk verlies van de vervoerde zaken bedoeld in art. 17. De bepaling in het slot van art. 23 lid 4 (‘verdere schadevergoeding is niet verschuldigd’) geeft een uitwerking van hetgeen overigens in art. 23 is bepaald en betreft dan ook alleen schade door geheel of gedeeltelijk verlies of – door toepassing van art. 25 – beschadiging van vervoerde zaken. Hetzelfde geldt voor art. 28 dat, voor zover hier van belang, een regeling geeft voor het geval waarin ter zake van het verlies of de beschadiging van vervoerde zaken tegen de vervoerder een vordering wordt ingesteld die niet is gegrond op de vervoerovereenkomst maar op de wet. Noch art. 23, noch art. 28 geeft een regeling voor aansprakelijkheid voor beschadiging of verlies van andere dan de vervoerde zaken’. [3]
Dit betekent dat de vervoerder buiten het terrein van de door de CMR bestreken aansprakelijkheid naar nationaal recht aansprakelijk kan zijn voor schade, anders dan schade door verlies of beschadiging van de lading, of door vertraging in de aflevering. In zijn conclusie voorafgaand aan het Cargofoor-arrest heeft A-G Strikwerda opgemerkt dat het feit dat de door art. 17 CMR bestreken aansprakelijkheid beperkt is, niet betekent
‘dat de vervoerder buiten het terrein van de door de CMR bestreken aansprakelijkheid, geen aansprakelijkheid te duchten zou hebben. Voor schade, anders dan door verlies of beschadiging van de lading, of door vertraging in de aflevering, kan de vervoerder aansprakelijk zijn krachtens nationaal recht, aangezien deze aansprakelijkheid buiten het materiële toepassingsgebied van de CMR valt en de CMR de aansprakelijkheid niet exclusief regelt’. [4]
2.3
In het Cargofoor-arrest ging het om het geval dat een lading azijnzuur bij lossing in de landtanks op de plaats van bestemming gecontamineerd was met restanten van een vorige lading in het vervoermiddel. De vervoerder werd op grond van het gemene recht aangesproken uit hoofde van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad wegens de schade aan de inhoud van de landtanks.
2.4
In de onderhavige zaak heeft [eiseres] Transfennica aangesproken uit hoofde van niet-nakoming van haar contractuele verplichting tot het verschaffen van de juiste laadreferenties, welke verplichting zou voortvloeien uit de tussen [eiseres] en Transfennica gesloten vervoerovereenkomst. De schade is ontstaan door de onjuiste opgave/verwisseling van de laadreferenties van bepaalde containers tijdens het vervolgvervoer van de zaken van Hamina naar de Russische grens, welk vervoer door Contento OY en JSP Cargo OY in opdracht van de Finse vennootschap [A] heeft plaatsgevonden. Het gaat derhalve niet om schade die door de vervoerde zaken aan andere zaken is toegebracht, zoals het geval was in het Cargofoor-arrest, maar om de schending van een contractuele nevenverplichting op grond waarvan schade is geleden nadat de vervoerde zaken conform de overeenkomst zijn afgeleverd op de overeengekomen plaats. Is schade aan andere goederen ontstaan die het gevolg is van beschadiging of verlies van de vervoerde goederen in de zin van art. 17 CMR, dan is sprake van gevolgschade en rijst de vraag of de beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder op grond van art. 23 CMR van toepassing is op dergelijke gevolgschade. [5] Deze situatie doet zich in onderhavige zaak niet voor.
2.5
Onderdeel 3van het middel raakt naar mijn mening de kern van de zaak en zal daarom als eerste worden besproken. Het onderdeel valt uiteen in negen subonderdelen (genummerd a t/m i) en is gericht tegen rov. 4.6 en 4.7 van het bestreden arrest.
Subonderdelen 3a en 3bklagen kort samengevat dat het hof heeft miskend dat de CMR niet voorziet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder en dat in ieder geval de onderhavige schade niet valt onder de door de CMR geregelde en gelimiteerde schade, zodat die schade beoordeeld moet worden naar het (door partijen gekozen) Nederlandse recht. Volgens de subonderdelen heeft het hof miskend dat [eiseres] van mening is dat de onderhavige schade geen schade is die haar exclusieve regeling vindt in de CMR. Met haar beroep op het reeds aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 15 april 1994 (Cargofoor) heeft [eiseres] willen illustreren dat de CMR niet voorziet in een uitputtende regeling voor de aansprakelijkheid van de vervoerder.
2.6
[eiseres] heeft zich op het Cargofoor-arrest beroepen teneinde te betogen dat de aansprakelijkheid van Transfennica voor de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden niet door de CMR wordt beheerst, maar door het nationale recht (art. 6:74 jo 6:76 BW). [6] Het hof is in rov. 4.5 veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat Transfennica verplicht was op verzoek van [eiseres] onder de vervoerovereenkomst de laadreferentiegegevens aan [eiseres] te verstrekken en in te staan voor de juistheid daarvan. Eveneens veronderstellenderwijs is het hof daarmee uitgegaan van het bestaan van een contractuele nevenverplichting van Transfennica jegens [eiseres]. De niet-nakoming van die verplichting heeft, aldus het hof, niet tot schade geleid in de verhouding tussen Transfennica en [eiseres], omdat de zaken tijdig en in goede staat zijn afgeleverd op de overeengekomen plaats. Daarmee is volgens het hof de aan de CMR onderworpen overeenkomst tussen [eiseres] en Transfennica geëindigd en is er geen sprake van aansprakelijkheid voor Transfennica binnen de vervoerovereenkomst. In rov. 4.7 van het bestreden arrest heeft het hof overwogen dat, nu [eiseres] op een contractuele grondslag schadevergoeding heeft gevorderd die verband houdt met de vervoerde zaken, de uitbreiding van de leer van het Cargofoor-arrest niet opportuun wordt geacht, mede gelet op de opvattingen in naburige landen over de (on)mogelijkheid van aansprakelijkheid van de vervoerder buiten de CMR.
2.7
Ik meen dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het hof in rov. 4.7 heeft geoordeeld dat [eiseres] op een contractuele grondslag uit hoofde van de vervoerovereenkomst geen vergoeding van schade anders dan door verlies of beschadiging van de lading of door vertraging in de aflevering kan vorderen, omdat de aansprakelijkheid van de vervoerder exclusief wordt geregeld door de CMR, is dat oordeel onjuist, omdat wordt miskend dat de CMR niet voorziet in een uitputtende aansprakelijkheid van de vervoerder. Voor zover het oordeel van het hof aldus zou moeten worden verstaan dat voor aansprakelijkheid buiten de CMR wegens schending van een contractuele nevenverplichting – aangenomen dat in de vervoerovereenkomst tussen [eiseres] en Transfennica sprake is van een nevenverplichting tot het verstrekken van de laadreferentiegegevens – geen plaats is, is dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk in het licht van het oordeel van het hof dat veronderstellenderwijs moet worden uitgegaan van het bestaan van een dergelijke contractuele verplichting. Het hof heeft bovendien niet aangegeven waarom schending van een dergelijke contractuele nevenverplichting niet zou kunnen leiden tot een buiten de CMR vallende aansprakelijkheid van de vervoerder, anders dan door aan te geven dat een uitbreiding van de leer van het Cargofoor-arrest ‘voorts’ niet opportuun wordt geacht, mede gelet op de opvattingen in naburige landen over de (on)mogelijkheid van aansprakelijkheid van de vervoerder buiten de CMR. Weliswaar heeft het hof overwogen dat het in het Cargofoor-arrest ging om een schadevordering van de gesubrogeerde opdrachtgever op grond van onrechtmatige daad voor schade die aan andere dan de vervoerde zaken is toegebracht, maar het Cargofoor-arrest brengt naar mijn mening niet mee dat de vervoerder geenszins aansprakelijk kan worden gesteld voor schade uit hoofde van schending van een contractuele nevenverplichting, voor zover die aansprakelijkheid geen betrekking heeft op de schade in de zin van art. 17 CMR (geheel of gedeeltelijk verlies en beschadiging van de vervoerde zaken, alsmede voor schade ontstaan door vertraging in de aflevering).
2.8
De
subonderdelen 3a en 3bslagen derhalve. Bij deze stand van zaken kunnen de overige subonderdelen van onderdeel 3 buiten behandeling blijven, omdat zij voortbouwen op de subonderdelen a en b.
2.9
Over de
onderdelen 1 en 2kan ik kort zijn.
Onderdeel 1is gericht tegen rov. 4.5 van het bestreden arrest en betoogt dat de vraag die het hof zich had moeten stellen niet is of Transfennica verplicht was de laadreferenties en containernummers te verstrekken en in te staan voor de juistheid daarvan, maar de vraag of het geen tekortkoming van Transfennica oplevert om [eiseres] verkeerde (verwisselde) gegevens te verstrekken, met als gevolg dat die verkeerde gegevens in het vervolgtransport moeilijkheden zouden veroorzaken en tot schade zouden leiden. Het onderdeel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, omdat het hof in rov. 4.5 veronderstellenderwijs ervan is uitgegaan dat sprake is van een tekortkoming van Transfennica op grond van het feit dat zij aan [eiseres] verkeerde (verwisselde) gegevens heeft verstrekt.
2.1
Onderdeel 2is gericht tegen rov. 4.5 en 4.6 van het bestreden arrest en valt na een inleiding uiteen in vier subonderdelen. Het onderdeel verwijt het hof dat het de causaliteit tussen de verstrekking van de verkeerde gegevens door Transfennica en de nadien onstane schade in de verhouding tussen [A] en haar ondervervoerders, Contento OY en JSP Cargo OY, heeft miskend. Het onderdeel faalt in zijn geheel, omdat het uitgaat van een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft de vorderingen van [eiseres] niet afgewezen wegens het ontbreken van de bovengenoemde causaliteit, maar op de grond dat de schending van de contractuele verplichting door Transfennica in verband met het restrictieve stelsel van aansprakelijkheid ingevolge de CMR slechts tot aansprakelijkheid kan leiden in het kader van het gecontracteerde vervoer (in het onderhavige geval van Roosendaal naar Hamina).
2.11
De slotsom is dat onderdeel 3 slaagt en dat het bestreden arrest moet worden vernietigd.

3.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2014 en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zie rov. 3.1 t/m 3.8 van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1704, S&S 2014/106.
2.Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, gesloten te Genève op 19 mei 1956, Trb. 1957, 84.
3.HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1333, NJ 1995/114, S&S 1994/72.
4.Conclusie A-G Strikwerda vóór HR 15 april 1994, ECLI:NL:PHR:1994:ZC1333, onder 8, met verdere literatuurverwijzingen. Zie ook o.a. J.H.J. Teunissen, De beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder onder de CMR, in: Verbindend recht, opstellen aangeboden aan prof. mr. K.F. Haak, 2012, p. 506 en 509; M.L. Hendrikse en Ph.H.J.G. van Huizen (red.), CMR: Internationaal vervoer van goederen over de weg, 2005, p. 104; P. de Meij, Gevolgschade in het internationale wegvervoer, NTBR 1996/3, p. 70-75.
5.Zie J.H.J. Teunissen, a.w., p. 505, die erop wijst dat een algemene omschrijving van het begrip gevolgschade niet eenvoudig is te geven en gevolgschade definieert als: ‘schade, anders dan schade aan of verlies van het vervoerde goed zelf, die voortvloeit uit de niet nakoming van de verplichting van de vervoerder het te vervoeren goed af te leveren in de staat waarin hij het heeft ontvangen’; P. de Meij, a.w., p. 70, alsmede diens proefschrift, Samenloop van CMR-Verdrag en EEX-Verordening, Serie Recht en Praktijk, deel 123, diss. RUG 2003, p. 96.
6.Zie in dit verband punt 10.3 van de memorie van antwoord zijdens [eiseres] in appel.