Conclusie
1.Voorgeschiedenis
2.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel 1van het cassatiemiddel wordt het oordeel van het hof dat door verzoeker tot cassatie diens goede trouw ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden aan het CJIB niet aannemelijk is gemaakt, aangevochten. De klacht in het onderdeel houdt, zo komt het althans voor, in dat het hof de in appel tegen het goede trouw-oordeel van de rechtbank aangevoerde grief op een te beperkte voet heeft behandeld: het hof heeft alleen gelet op ‘de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling’ uit bijlage IV bij het procesreglement verzoekschriftprocedures, terwijl in het kader van de motivering van de grief is gewezen op het beginsel van niet verwijtbaarheid, afwezigheid van schuld, rechtvaardigingsgronden, miskenning van het feit dat de boetes niet opgelegd zijn uit hoofde van strafrechtelijke verwijtbare handelingen maar door onwetendheid in administratieve zin.
onderdeel 2houdt in dat het hof de verwerping van het beroep van verzoeker tot cassatie op de ‘hardheidsclausule’ uit artikel 288 lid 3 Fw onvoldoende heeft gemotiveerd. Gesteld wordt dat aangevoerd is dat het gaat om een man die nauwelijks kan lezen of schrijven, die een jaar dakloos is geweest – zonder vaste woon- of verblijfplaats –, geen hulp had van zijn ex-partner - met wie hij nu weer samenwoont en die wel tot de WSNP is toegelaten -, en geen weet had en had kunnen hebben van de administratieve rompslomp met betrekking tot de auto’s en scooter.