Conclusie
Nr. 12/04372
Mr. Vegter
Zitting 11 februari 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 27 juli 2012 de verdachte ter zake van primair “poging tot doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en verdachte dienaangaande een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest nader is bepaald.
Mr. A. Hertogs, advocaat te Leeuwarden, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Het
middelbevat de klacht dat de bewezenverklaarde poging tot doodslag, in het bijzonder het opzet daarop, niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
middelbevat de klacht dat de bewezenverklaarde poging tot doodslag, in het bijzonder het opzet daarop, niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2. Ten laste van de verdachte is primair bewezenverklaard dat:
“hij op 20 november 2011, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] terwijl deze op de grond lag, meermalen (met kracht) met geschoeide voet tegen diens hoofd heeft geschopt waarbij [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof feitelijk vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, zonder pauze vier of vijf keer met kracht tegen diens hoofd heeft geschopt, waardoor [slachtoffer] het bewustzijn verloor. Dit kan worden afgeleid uit de verklaring van getuige [getuige] die direct na het incident een belastende verklaring heeft afgelegd over haar vriend, de verdachte (bewijsmiddel 2) en de camerabeelden waarop het begin en het eind van het gebeuren is vastgelegd (bewijsmiddel 4). Dat het Hof daaruit heeft afgeleid dat de verdachte daarbij voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk, nu in het algemeen geldt dat de kans dat [slachtoffer] door deze gedraging van de verdachte zou kunnen overlijden naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten en die kans blijkens die gedraging door de verdachte willens en wetens is aanvaard, terwijl van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden niet is gebleken. Overigens heeft het Hof aan het bewijs van het opzet ook nog een uitvoerige bewijsoverweging gewijd.
3.4. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld levert het schoppen met geschoeide voet met kracht tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd reeds in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op de dood van de getroffene op en is aan te merken als gedrag dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op het toebrengen van letsel dat de dood tot gevolg heeft, dat de verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. Het feit dat in de onderhavige zaak de verdachte sportschoenen droeg [1] , maakt dit niet anders. Voorts het enkele feit dat er mensen zijn die een dergelijk schoppen tegen het hoofd overleven, doet daar eveneens niet aan af. Dat kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van de toevalligheid dat juist geen vitaal onderdeel van het hoofd of de hersenen wordt geraakt onderscheidenlijk wordt beschadigd. [2]
3.5. Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
bij de Hoge Raad der Nederlanden