ECLI:NL:PHR:2013:CA3925
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis na verstrijken geldigheidsduur
In deze zaak gaat het om de vraag of een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kon worden verleend, nadat de geldigheidsduur van een eerdere machtiging was verstreken. De betrokkene was op 28 september 2012 op basis van een voorlopige machtiging opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Deze machtiging was verleend voor de duur van drie maanden, maar de officier van justitie diende pas op 4 januari 2013 een verzoek in voor een machtiging tot voortgezet verblijf, terwijl de eerdere machtiging op 28 december 2012 was verlopen. De rechtbank Limburg heeft het verzoek op 18 januari 2013 behandeld, waarbij de raadsman van de betrokkene aanvoerde dat het verzoek te laat was ingediend. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden om de officier van justitie de kans te geven een nieuw verzoek in te dienen.
Op 15 februari 2013 werd de behandeling hervat, maar de rechtbank verleende uiteindelijk op 18 februari 2013 een machtiging tot voortgezet verblijf, geldig tot 28 juni 2013. De Hoge Raad oordeelde dat het verblijf van de betrokkene in het ziekenhuis na het verstrijken van de machtiging als vrijwillig kon worden gekwalificeerd, ondanks het te late verzoek van de officier van justitie. De Hoge Raad benadrukte dat het ontbreken van een sanctie voor het te laat indienen van een verzoek niet betekent dat dit altijd zonder gevolgen blijft. De rechtbank had de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging beperkt tot zes maanden na de afloop van de eerdere machtiging, wat in lijn was met de wettelijke bepalingen.
De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de betrokkene, ondanks het verstrijken van de eerdere machtiging, recht had op een nieuwe machtiging tot voortgezet verblijf, en dat de procedurele aspecten van de zaak niet in de weg stonden aan de verlening van deze machtiging. De conclusie van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie werd verworpen.