1 Zie de samenvatting van het hof in rov. 3.2 en 3.3 van het in cassatie bestreden tussenarrest van 25 januari 2011, LJN: BP3497 (WR 2011, 60, m.nt. J.K. Six-Hummel). Overigens gaat het hof blijkens rov. 2 van dat arrest uit van de niet bestreden feiten die de kantonrechter bij deelvonnis van 21 juli 2005 1.1-1.4 heeft vastgesteld.
2 Voor zover in cassatie van belang. Zie ook mijn conclusie vóór HR 8 februari 2012, LJN: BY2599 (NJ 2013, 102).
3 Deze dagvaarding is uitgebracht in de procedure met zaak-/rolnummer 648331 CV EXPL 04-32546. Uit ambtshalve ingewonnen inlichtingen is mij gebleken dat deze procedure in een later stadium bij de kantonrechter is voortgezet onder zaak-/rolnummer 993672 CV EXPL 08-31893. Zie in dat verband ook de appeldagvaarding van 15 april 2010 (nr. 18 in het A-dossier) onder het kopje "aangezegd". Dit verklaart waarom er boven de verschillende vonnissen van de kantonrechter in de onderhavige procedure twee verschillende zaak-/rolnummers worden vermeld.
4 Zie o.m. de samenvatting van de vorderingen in het deelvonnis van de kantonrechter van 21 juli 2005, rov. 3 onder A-E, overgenomen door het hof in rov. 3.5 van het in cassatie bestreden tussenarrest van 25 januari 2011, LJN: BP3497 (WR 2011, 60, m.nt. J.K. Six-Hummel).
5 Zaaknummers 106.005.732/01 (betreffende het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 21 juli 2005) en 106.005.768/01 (betreffende het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 16 februari 2006).
6 Zie de samenvatting van de vordering na de vermeerdering van eis in rov. 3.11 van het in cassatie bestreden tussenarrest van 25 januari 2011. Zie ook p. 13 en 14 van de akte mede strekkende tot vermeerdering cq wijziging van eis van 27 oktober 2009 (nr. 15 in het A-dossier).
7 LJN: BP5543.
8 Zoals gelezen door het hof (zie rov. 3.12 van het in cassatie bestreden tussenarrest van 25 januari 2011); het vonnis waarvan beroep vermeldt per abuis 12 juni 2004.
9 Dit betreft het hoger beroep met zaaknummer 200.065.833/01. Opgemerkt wordt dat [eiser] eveneens - zelfstandig - van dat vonnis in hoger beroep is gekomen. Met betrekking tot dat het hoger beroep (zaaknummer 200.069.691/01) heeft het hof [eiser] bij arrest van 25 januari 2011, LJN: BP3496, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het tegen dat eindarrest ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad verworpen bij arrest van 8 februari 2012, LJN: BY2599 (NJ 2013, 102). In de onderhavige cassatieprocedure wordt overigens slechts zijdelings gerefereerd aan laatstgenoemde procedure. Zie de derde alinea van de aanbiedingsbrief van 30 augustus 2012.
10 Dit pleidooi heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het pleidooi in het door [eiser] ingestelde hoger beroep (zaaknummer 200.069.691/01).
11 Zie rov. 1 van het arrest van het hof van 1 november 2011, LJN: BU2961 (WR 2012, 41).
12 LJN: BX3157.
13 Dit betreft de vernietiging door de kantonrechter van de beslissing van de huurcommissie van 12 juli 2004 (verzonden op 16 september 2004) en de bepaling dat de huurprijs per 1 maart 2004 blijft gehandhaafd op € 1.033,73 per maand.
14 De cassatiedagvaarding is op 9 augustus 2012 uitgebracht.
15 Ik merk op dat het cassatiemiddel alleen klachten formuleert tegen het tussenarrest van 25 januari 2011. In de cassatiedagvaarding wordt onder nr. 14 van de inleiding echter gesteld dat - kort samengevat - gegrondbevinding van een of meer van deze klachten met zich brengt dat het tussenarrest van 1 november 2011 en het eindarrest van 15 mei 2012 in dat geval evenmin in stand kunnen blijven. Zie ook de laatste zin van de laatste alinea van subonderdeel 5.4 op p. 17 van de cassatiedagvaarding.
16 Zie ook de conclusie van A-G Asser vóór HR 24 september 1993, LJN: ZC1076 (NJ 1993, 758) onder 2.9.
17 Zie o.m. HR 24 april 1992, LJN: ZC0585 (NJ 1992, 672, m.nt. PAS), rov. 3.2. Zie voor toepassing in huurzaken o.m.: HR 18 februari 1994, LJN: ZC1280 (NJ 1994, 742, m.nt. HJS), rov. 3.4; HR 15 november 1991, LJN: ZC0417 (NJ 1992, 119), rov. 3.2 en HR 13 maart 1987, LJN: AG5571 (NJ 1987, 1017), rov. 3.2. Zie omtrent de doorbreking van rechtsmiddelenverboden verder o.m. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4, 2012/24; Snijders/Wendels, Civiel appel, 2009, nrs. 315-324; W.D.H. Asser, Civiele cassatie, 2011, nr. 5.3.7; Ras/Hammerstein, 2011, nr. 72.
18 Vgl. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4, 2012/24.
19 Zie bijvoorbeeld HR 26 november 1999, LJN: ZC3037 (NJ 2000, 210, m.nt. PAS), rov. 3.6 en HR 27 mei 2011, LJN: BP9036 (RvdW 2011, 685), rov. 3, waarin weliswaar was aangevoerd dat het hof ten onrechte art. 31 Rv. buiten toepassing had gelaten, maar de klacht in wezen inhield dat art. 31 Rv. verkeerd was toegepast. Zie verder specifiek met betrekking tot huurprijzen van woonruimte: HR 25 april 1997, LJN: ZC2359 (NJ 1997, 512), rov. 3.3; HR 24 april 1987, LJN: AG5577 (NJ 1987, 628), rov. 3.
20 Zie de conclusie van A-G Vranken vóór HR 18 februari 1994, LJN: ZC1280 (NJ 1994, 742, m.nt. HJS) onder 7 met verdere verwijzing, alsmede de noot van H.J. Snijders onder dat arrest onder 2; Snijders/Wendels, Civiel appel, 2009, nr. 322.
21 Zie p. 1 (nr. 19 in het A-dossier).
22 In cassatie is hetgeen onder b) in de memorie van grieven is gesteld en toegelicht - waarover het hof geen oordeel heeft gegeven - niet aan de orde.
23 Zie o.m. HR 18 oktober 2002, LJN: AE7247 (NJ 2002, 566), rov. 3.4, waarover W.D.H. Asser, Civiele cassatie, 2011, p. 70 (nr. 5.3.7) en HR 20 oktober 1989, LJN AD0912 (NJ 1990, 160, m.nt. PAS), rov. 3; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4, 2012/11 en 2012/26.
24 Zie onder meer de subonderdelen 1.1, 1.2, 1.4 en 2.3, tweede zin.
25 Zie art. 14 UHW. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat art. 13 UHW, tweede en vierde tot en met zesde lid (inzake de verhoging van de huurprijs) van overeenkomstige toepassing zijn.
26 Vgl. o.m. A. Kloosterman, in: J. Sengers & P. van der Sanden (red.), Huurrecht woonruimte, 2011, p. 310; A. Kloosterman, H.J. Rossel & J.P. van Stempvoort, Hoofdlijnen in het huurrecht, 2011, p. 150; en Tuinman, Sdu Commentaar Huurrecht, 2012, art. 7:262 BW, aant. C.2.
27 In dit verband wordt volledigheidshalve opgemerkt dat - zoals terecht aan de orde wordt gesteld in subonderdeel 1.3 - een vernietiging van de uitspraak van de huurcommissie niet aan de orde is. De binding aan die uitspraak vervalt reeds door het enkele instellen van een vordering bij de kantonrechter over het onderwerp waarover de huurcommissie uitspraak heeft gedaan. Vgl. art. 7:262 lid 1 BW, en daarover o.m. Parl. Gesch. Huurrecht, De Jonge/De Wijkerslooth, p. 593; Jacobs 2011, (T&C Burgerlijk Wetboek), art. 7:262, aant. 2; Rueb, Huurrecht (losbl.), art. 7:262, aant. 41.
28 Vgl. met betrekking tot het oude recht van art. 14-28 HPW (oud) - de voorloper van de regeling van art. 7:262 lid 1 BW - de opmerking in Kamerstukken II 1976/77, 14 175, nr. 3, p. 38-39: "De kantonrechter kan het gehele oordeel van de huurcommissie opnieuw bezien, met inbegrip van alle elementen die aan dat oordeel ten grondslag hebben gelegen. In vele gevallen zal de kantonrechter zich er echter toe kunnen beperken na te gaan of de huurcommissie redelijkerwijs tot haar uitspraak had kunnen komen". Zie daarover ook Rueb, Huurrecht (losbl.), art. 7:262 BW, aant. 41, alwaar wordt opgemerkt dat deze aanwijzing geacht kan worden nog steeds te gelden aangezien er, ondanks de weidse omschrijving van de toegang tot de kantonrechter, geen grond is te veronderstellen dat het de bedoeling is geweest dat de kantonrechter anders te werk zou gaan dan voorheen. Zie voorts (met betrekking tot het oude recht) R.A. Dozy & Y.A.M. Jacobs, Hoofdstukken huurrecht voor de praktijk, 1999, p. 325.
29 Zie Rueb, Huurrecht (losbl.), art. 7:262 BW, aant. 41 en 53.
30 Zie de derde alinea op p. 3 tot en met de vierde alinea op p. 4 van het vonnis van 19 januari 2010.
31 Zie de slotzin van de vierde alinea op p. 4 tot en met de eerste alinea op p. 5 van dat vonnis.
32 Zie de slotzin van de eerste alinea op p. 5 van dat vonnis.
33 Zie over de doorbrekingsgrond 'buiten toepassing laten' ook de in mijn conclusie vóór HR 25 januari 2008, LJN: BC1262 (RvdW 2008, 153) onder 2.8 genoemde literatuur.
34 Verg. HR 24 april 1987, LJN: AG5577 (NJ 1987, 628), rov. 3; HR 24 september 1993, LJN: ZC1076 (NJ 1993, 758), rov. 3.3; HR 25 april 1997, LJN: ZC2359 (NJ 1997, 512) rov. 3.3 en HR 27 mei 2011, LJN: BP9036 (RvdW 2011, 685), rov. 3.
35 Zie onder meer de grieven 1 en 6 van de memorie van grieven (nr. 19 in het A-dossier).
36 Zie p. 1 (nr. 19 in het A-dossier).
37 W.D.H. Asser, Civiele cassatie, 2011, p. 70 (nr. 5.3.7).