1 Zie art. 52 lid 2, art. 53 en art. 54l lid 1 Ow.
2 Toen nog geheten: "Over onteigening in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en van de volkshuisvesting".
3 Tekst, zoals deze luidde na inwerkingtreding van de wet van 18 juni 1987, Stb. 324, tot wijziging van de Onteigeningswet. Zie ook de MvT, Kamerstukken II 1984-1985, 18 784, nrs. 1-3, blz. 12.
4 Zie de achtereenvolgende edities Schuurman & Jordens nr. 24 (Onteigeningswet) en J.W. Scheffer, Over onteigening in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en van de volkshuisvesting. Commentaar bij Titel IV van de onteigeningswet (administratieve procedure), Alphen a/d Rijn: Samson, 1974, blz. 59-60. De mogelijkheid tot verdaging is ingevoerd bij wet van 9 juli 1931, Stb. 266, en vervallen bij wet van 27 oktober 1972, Stb. 578.
5 Wet van 20 juni 1996, Stb. 333, in werking getreden op 1 januari 1998.
6 Wet van 6 november 1997, Stb. 510, in werking getreden op 1 januari 1998.
7 Wet van 28 januari 1999, Stb. 30, in werking getreden op 17 februari 1999.
8 Nota van wijziging (Reparatiewet I), Kamerstukken II 1998-1999, 25 836, nr. 7, blz. 84 - 85.
9 Nadien heeft de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Stb. 2005, 282) een redactionele wijziging in art. 86 Ow gebracht: "Ons besluit" werd vervangen door "Het koninklijk besluit".
10 Wet van 18 maart 2010, Stb. 135, in werking getreden op 31 maart 2010.
11 MvT, Kamerstukken II 2009-2010, 32 127, nr. 3, blz. 2, 4 en 30 - 32. Bij de behandeling in de Eerste Kamer heeft dit de vraag opgeroepen, op grond waarvan de regering een behandeling binnen zes maanden praktisch haalbaar achtte. De regering antwoordde dat de verkorting van de beslistermijn van invloed kan zijn op de in te zetten capaciteit; zij dacht aan een flexibele inzet van personeel: MvA, Kamerstukken I 2009-2010, 32 127, C, blz. 65; nadere MvA, Kamerstukken I 2009-2010, 32 127, E, blz. 27.
12 Inmiddels geheten: "Onteigening in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling, van de volkshuisvesting, van de openbare orde en van de handhaving van de Opiumwet".
13 MvT, Kamerstukken II 2009-2010, 32 127, nr. 3, blz. 79.
14 MvA, Kamerstukken I 2009-2010, 32 127, C, blz. 56 - 57.
15 Vgl. Van Wijk/Konijnenbelt en Van Male, Hoofdstukken bestuursrecht, 2011, blz. 151, verwijzend naar ABRvS 2 juli 2008 (LJN: BD6082), AB 2008/278 m.nt. Ortlep.
16 Art. 64a is door verwijzing mede van toepassing op onteigeningen ingevolge titel IIA (zie art. 72a Ow), IIB (zie art. 72b Ow) en IIC (zie art. 72c Ow).
17 MvT, Kamerstukken II 1997-1998, 25 676, nr. 3, blz. 4 en 5.
18 Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II 1997-1998, 25 676, nr. 7, blz. 4 - 5 en bijlage.
19 In de schaarse vakliteratuur op dit punt wordt eenvoudig verwezen naar de wettekst: zie bijv. C. Visser en C.A.C. Frikkee, De Crisis- en herstelwet en onteigening: versnelling of vertraging?, TBR 2012/25: "Pas na afloop van de termijn gedurende waarin het ontwerp onteigeningsbesluit ter inzage heeft gelegen, gaat de termijn van zes maanden lopen waarbinnen het KB moet zijn geslagen."
20 Vgl. Van Wijk/Konijnenbelt en Van Male, Hoofdstukken bestuursrecht, 2011, blz. 362 - 366.
21 T&C Algemene wet bestuursrecht, aantek. 1 op art. 3:40 (Van Buuren).
22 ABRvS 26 maart 2002, LJN: AE0725, JM 2002/94, rov. 2. Dit laatste veronderstelt dat het besluit tot verdaging aan de aanvrager bekend is gemaakt: zie T&C Algemene wet bestuursrecht, 2011, aantek. 1 op art. 3:40 (Van Buuren), onder verwijzing naar ABRvS 29 december 2004, JB 2005/61.
23 MvT (wet tot wijziging van de onteigeningsprocedure), Kamerstukken II 1969-1970, 10 590, nr. 3, blz. 1. In gelijke zin: H.H. van Mierlo, Kluwer Omgevingsrecht, aant. 1.2 bij art. 86 Ow. Waarop het woord "vanouds" in deze context terugslaat, is niet zeker. Ik vermoed dat het samenhangt met de vroegere wettelijke regeling, waarin de onteigeningsprocedure werd voorafgegaan door een nutswet (art. 10 oud Ow), waarna een commissie de nodige stukken omtrent de grondeigendom opmaakte en binnen zes maanden nadien bij K.B. de te onteigenen percelen werden aangewezen. Art. 14 (oud) Ow bepaalde onder meer: "wanneer Ons besluit niet binnen dien tijd [zes maanden, noot A-G] genomen is, vervalt de wet waarmee het algemeen nut verklaard is." Zie ook de voor ambtelijk gebruik geschreven Leidraad administratieve onteigeningsprocedure, titels II, IIa en IIc Onteigeningswet (Rijkswaterstaat 2007, gepubliceerd op de website van het huidige ministerie van Infrastructuur en Milieu), blz. 27: "(...) artikel 64a, eerste lid, van de onteigeningswet. Dit artikel bepaalt dat het koninklijk besluit moet zijn genomen binnen zes maanden na afloop van de periode waarin de stukken ter inzage hebben gelegen. De termijn van zes maanden is een fatale termijn: bij overschrijding moet de onteigeningsprocedure opnieuw worden gestart. Bepalend is de datum waarop het koninklijk besluit door de Koningin is getekend. Die datum moet binnen de termijn van zes maanden vallen."
24 Zie ook: Rb 's-Hertogenbosch 17 februari 1989 (LJN: AD0620), NJ 1990/509.