ECLI:NL:PHR:2013:BZ0283
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Verzoek voorlopige machtiging tot voortduren verblijf op basis van de Wet Bopz
In deze zaak gaat het om een verzoek tot voorlopige machtiging tot voortduren van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, op basis van de Wet Bopz. Betrokkene was vrijwillig opgenomen in een kliniek voor ouderenpsychiatrie van Lentis te Zuidlaren. De officier van justitie heeft op 15 augustus 2012 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Assen om een voorlopige machtiging te verlenen, waarbij een geneeskundige verklaring was gevoegd, ondertekend door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was. De rechtbank heeft op 16 augustus 2012 de voorlopige machtiging verleend voor de periode tot en met 15 februari 2013, zonder de hoedanigheid van de opsteller van de geneeskundige verklaring in twijfel te trekken.
In cassatie is door betrokkene aangevoerd dat de rechtbank had moeten onderzoeken of de geneeskundige verklaring voldeed aan de eisen van de Wet Bopz. Het cassatiemiddel stelt dat de verklaring van de geneesheer-directeur vereist is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de psychiater in kwestie als de arts in de zin van de Wet Bopz kan worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet heeft miskend dat de verklaring van de geneesheer-directeur vereist is, en dat de psychiater in deze zaak correct is aangemerkt als de relevante arts.
De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank op basis van de overgelegde stukken en de ter zitting gedane mededelingen geen reden had om de inhoud van de geneeskundige verklaring onjuist te achten. De conclusie van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie wordt verworpen, omdat de rechtbank de juiste procedure heeft gevolgd en de belangen van de patiënt en het ziekenhuis in acht zijn genomen.