1 KB 29 augustus 2011, nr. 11.002027, Stcrt. 19 september 2011, nr. 16477, hierna kortweg: het K.B.
2 [eiser 5] is na het uitbrengen van de cassatiedagvaarding alsnog tot overeenstemming met de Staat gekomen en heeft daarom geen belang meer bij zijn klacht (s.t. namens eisers onder 2). Zijn positie blijft in deze conclusie verder buiten beschouwing.
3 De s.t. namens eisers, onder 4, verduidelijkt dat voor de eisers [eiser 2], [eiseres 3] en [eiser 4] geldt dat hun appartementsrechten niet separaat worden onteigend. De gebouwen waarin hun woningen (appartementen) zich bevinden worden niet direct door de onteigening geraakt. Wel worden delen van percelen onteigend waarvan zij, uit hoofde van hun appartementsrecht, mede-eigenaar zijn.
4 In dit citaat is een spelfout in de naam van een van de gedaagden verbeterd.
5 Zie voor de termijn: art. 52 - 53 Ow.
6 S.t. namens de Staat onder 2.4.
7 K.B. 29 augustus 2011, reeds aangehaald, blz. 11 (zienswijze reclamanten) en blz. 14 (bespreking).
8 HR 25 juli 1930, NJ 1930 blz. 1576, m.nt. PS. Vgl. de MvT, Kamerstukken II 1984-1985, 19 077, nr. 3, blz. 67.
9 Niettemin zal de klacht moeten worden behandeld: het betreft niet een nieuw gesteld feit, maar een zuivere rechtsklacht; vgl. Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen, 2005, nr. 137.
10 In een brief van de minister van VROM van 14 maart 2003 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2002-2003, 27 581, nr. 17, blz. 3, wordt een algehele herziening van de Onteigeningswet aangekondigd waarin onder meer dit punt zal worden meegenomen: "Ook zal de herziening voorzien in de mogelijkheid van onteigening van een appartementsrecht als zodanig". Zie over de toen voorgenomen herziening in het algemeen: E. van der Schans, BR 2001, blz. 192-195; de algehele herziening is om hier niet ter zake doende redenen op de lange baan geschoven.
11 Zie art. 3 en art. 18 lid 8 Ow.
12 MvT, Kamerstukken II 1984-1985, 19 077, nr. 3, blz. 66.
13 In casu gaat het om vijf flatgebouwen in Maastricht.
14 Deze bepalingen zijn overgenomen uit art. 876p respectievelijk art. 876q (oud) BW. De tiende titel A (art. 875a e.v.) werd in het BW ingevoegd bij wet van 7 september 1972 Stb. 467. Zie ook: Asser/Mijnssen, Van Velten en Bartels, 5*, 2008, nr. 600 resp. 609.
15 Ook de toelichting op het onderhavige K.B. gaat hiervan uit: "Iedere appartementseigenaar is derhalve mede-eigenaar van alle in de splitsing betrokken zaken, derhalve ook indien de te onteigenen zaken zich niet in een gebouw bevinden waarin zich zijn eigen privégedeelten bevinden" (blz. 17).
16 S.t. 2.6 resp. 2.14. De Staat noemt als voorbeelden: HR 22 juli 1993 (LJN: AD1926), NJ 1994/701 m.nt. MB; HR 10 augustus 1994 (LJN: AC1574), NJ 1996/51 (rov. 3.1: "De onteigende onroerende zaak is een appartementsrecht met betrekking tot een eerste etagewoning"); HR 10 augustus 1994 (LJN: AC1572), NJ 1996/15 m.nt. MB. Zie nadien nog: HR 4 juni 1997, NJ 1998/30; HR 14 april 1999 (LJN: AC3561), NJ 2000/394.
17 S.t. namens de Staat, onder 2.7 - 2.12.
18 Asser/Mijnssen, Van Velten en Bartels, 5*, 2008, nr. 348; Vermogensrecht, Groene Serie, losbl., aantek. 3 op art. 5:117; H.J. Snijders en E.B. Rank-Berenschot, Goederenrecht, 2012, nr. 235.
19 Zie art. 5:124 en 5:126 BW.
20 De regeling van art. 59 lid 3 Ow voldoet op zich aan de eisen van art. 14 lid 1 Grondwet, al is het niet aan de rechter om dat uit te maken (art. 120 Gw).
21 HR 8 april 1998 (LJN: ZD2955), NJ 1999/24 m.nt. P.C.M. van Wijmen.
22 Het middel noemt: HR 17 maart 1965, NJ 1965/278 m.nt. N.J. Polak.
23 Volgens de toelichting is een feit van algemene bekendheid dat aandelen in (mede-)eigendom afzonderlijk kunnen worden gewaardeerd.
24 Volgens de toelichting is het oordeel onbegrijpelijk voor zover het inhoudt dat, ingeval een zelfstandige overdracht van een aandeel niet mogelijk is, onderhandelingen zinloos en daarom niet nodig zijn: deze opvatting zou ertoe leiden dat in alle gevallen van mede-eigendom onderhandelingen achterwege kunnen blijven.
25 Aanvankelijk hebben [eiser] c.s. het standpunt ingenomen dat de Staat ook ten aanzien van [eiser 1] zelf niet aan de onderhandelingsverplichting ingevolge art. 17 Ow heeft voldaan, wat betreft zijn aandeel in het totale gebouwencomplex en de grond (CvA in eerste aanleg onder 9). Deze stelling is nadien niet gehandhaafd (pleitnota zijdens [eiser] c.s. onder 30). De rechtbank heeft het verwijt omtrent schending van de onderhandelingsverplichting van art. 17 Ow dan ook enkel wat betreft [eiser 2] c.s. behandeld.
26 Vgl. over deze regel en uitzonderingen daarop indien de eigenaren niet alle bij naam uit het kadaster te kennen zijn: HR 17 maart 1965, NJ 1965/278 m.nt. N.J. Polak.
27 Vgl. Pitlo/Reehuis/Heisterkamp, Goederenrecht, 2012, nr. 725.