ECLI:NL:PHR:2013:BY4112
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontheffing ouderlijk gezag en de beoordeling van de geschiktheid van de ouder
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2013 uitspraak gedaan over de ontheffing van het ouderlijk gezag van een moeder over haar twee minderjarige zonen. De moeder was eerder ontheven van het ouderlijk gezag door de rechtbank 's-Gravenhage op 28 december 2011, en het hof te 's-Gravenhage bekrachtigde deze beschikking op 13 juni 2012. De moeder heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het hof zijn oordeel onvoldoende had gemotiveerd en dat er positieve ontwikkelingen waren in haar situatie die niet in de beoordeling waren meegenomen.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de moeder niet tot cassatie konden leiden. Het hof had de juiste maatstaf uit het Burgerlijk Wetboek (art. 1:268 lid 2) vooropgesteld en vastgesteld dat de moeder onmachtig en ongeschikt was om haar zorgplicht te vervullen. Het hof had geoordeeld dat de moeder onvoldoende inzicht had in de problematiek van haar kinderen en niet in staat was om hen de noodzakelijke structuur en stabiliteit te bieden. De Hoge Raad concludeerde dat het hof zijn oordeel voldoende begrijpelijk had gemotiveerd en dat de klachten van de moeder niet opgingen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie de verwerping van het cassatieberoep voorgesteld, waarbij hij opmerkte dat de moeder geen verweerschrift had ingediend en dat de Raad voor de Kinderbescherming ook geen verweerschrift had ingediend. De conclusie van de A-G strekte tot verwerping van het cassatieberoep, met toepassing van art. 81 RO.