ECLI:NL:PHR:2013:BY4112

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/04383
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing ouderlijk gezag en de beoordeling van de geschiktheid van de ouder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2013 uitspraak gedaan over de ontheffing van het ouderlijk gezag van een moeder over haar twee minderjarige zonen. De moeder was eerder ontheven van het ouderlijk gezag door de rechtbank 's-Gravenhage op 28 december 2011, en het hof te 's-Gravenhage bekrachtigde deze beschikking op 13 juni 2012. De moeder heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het hof zijn oordeel onvoldoende had gemotiveerd en dat er positieve ontwikkelingen waren in haar situatie die niet in de beoordeling waren meegenomen.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de moeder niet tot cassatie konden leiden. Het hof had de juiste maatstaf uit het Burgerlijk Wetboek (art. 1:268 lid 2) vooropgesteld en vastgesteld dat de moeder onmachtig en ongeschikt was om haar zorgplicht te vervullen. Het hof had geoordeeld dat de moeder onvoldoende inzicht had in de problematiek van haar kinderen en niet in staat was om hen de noodzakelijke structuur en stabiliteit te bieden. De Hoge Raad concludeerde dat het hof zijn oordeel voldoende begrijpelijk had gemotiveerd en dat de klachten van de moeder niet opgingen.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie de verwerping van het cassatieberoep voorgesteld, waarbij hij opmerkte dat de moeder geen verweerschrift had ingediend en dat de Raad voor de Kinderbescherming ook geen verweerschrift had ingediend. De conclusie van de A-G strekte tot verwerping van het cassatieberoep, met toepassing van art. 81 RO.

Conclusie

Zaaknr. 12/04383
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 16 november 2012
Conclusie inzake:
[De moeder]
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming
Deze zaak, waarin wordt opgekomen tegen de bekrachtiging door het hof van de beschikking van de rechtbank waarbij de moeder is ontheven van het ouderlijk gezag over haar minderjarige zonen, leent zich voor een verkorte conclusie.
1. Procesverloop(1)
1.1 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 december 2011 is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], Democratische Republiek Congo en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarigen.
1.2 Het hof te 's-Gravenhage heeft deze beschikking bekrachtigd bij beschikking van 13 juni 2012.
De moeder heeft tegen deze beschikking tijdig beroep in cassatie ingesteld(2).
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1 Kern van het middel is de klacht (onder 2 en 4) dat het hof zijn oordeel - dat de moeder onmachtig en ongeschikt is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van Daniël en Emanuel te vervullen en dat niet verwacht wordt dat hierin op korte termijn verandering zal komen - onbegrijpelijk en ontoereikend heeft gemotiveerd omdat het hof de overgelegde stukken van 22 september 2011 van Kwadraat en van 15 september 2011 van Curium niet op zorgvuldige wijze in zijn oordeel heeft betrokken. Uit die stukken blijkt, aldus het middel, dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en doormaakt en dat het toekomstperspectief bij haar ligt.
Het middel klaagt voorts (onder 7) dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting nu het hof heeft nagelaten het perspectief op terugplaatsing van de minderjarigen en het toekomstperspectief van de moeder in zijn afweging te betrekken.
2.2 De klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Het hof heeft de maatstaf van art. 1:268 lid 2 en onder a BW vooropgesteld en in rechtsoverweging 7 geoordeeld dat, nu de moeder zich tegen ontheffing verzet, de vraag voorligt of na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens art. 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in art. 1:254 BW af te wenden.
Dit oordeel is juist.
2.3 Vervolgens heeft het hof in de rechtsoverwegingen 8-10 toepassing gegeven aan voormelde maatstaf. Daarbij heeft het hof in rechtsoverweging 9 vastgesteld dat de moeder onmachtig en ongeschikt is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen omdat zij de problematiek van de minderjarigen in onvoldoende mate onderkent en zij niet in staat is de minderjarigen de voor hen noodzakelijke structuur en stabiliteit te bieden. Naar het oordeel van het hof komt daarin op korte termijn geen verandering. In zijn motivering heeft het hof voorts geoordeeld dat het voorbij gaat aan de stukken van Kwadraat en Curium omdat uit die stukken niet blijkt dat deze instellingen de minderjarigen hebben onderzocht en/of voldoende inzicht hebben in de problematiek van de minderjarigen. Daarmee heeft het hof zijn oordeel tevens voldoende begrijpelijk gemotiveerd.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Voor zover in cassatie van belang.
2 Het cassatieverzoekschrift is op 12 september 2012 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad. De moeder heeft een voorbehoud gemaakt tot het indienen van een aanvullend verzoekschrift, indien het alsnog beschikbaar komen van het p-v. van de mondelinge behandeling bij het hof daartoe aanleiding geeft. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft bij brief van 2 oktober 2012 aan de Hoge Raad bericht geen verweerschrift te zullen indienen. Ook overigens is binnen de daarvoor gestelde termijn geen verweerschrift ingekomen.