ECLI:NL:PHR:2013:954

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
12/04711
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. F.F. Langemeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met geschil over overbedeling en spaarloon

In deze zaak, die betrekking heeft op de afwikkeling van een huwelijksgoederengemeenschap, zijn partijen, die in 1993 te Caïro zijn gehuwd en in Nederland wonen, in geschil over de verdeling van hun ontbonden gemeenschap na hun echtscheiding. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 27 november 2000 de echtscheiding uitgesproken, welke op 5 maart 2001 is ingeschreven. De verdeling van de gemeenschap is aangevangen op 8 mei 2002, waarbij de rechtbank op 30 juni 2004 een eindvonnis heeft gewezen. De man is overbedeeld en moet een bedrag aan de vrouw voldoen. Het hof heeft in hoger beroep de waarde van het appartement in Egypte vastgesteld op € 31.000,- en de verdeling herzien, waarbij de vrouw uiteindelijk € 10.253,44 van de man moet ontvangen. De man heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof, waarbij hij klaagt over een rekenfout in de vaststelling van de overbedeling en de waarde van het spaarloon van de vrouw. De Hoge Raad bespreekt de cassatiemiddelen en concludeert dat het hof zich heeft vergist in de berekening van de overbedeling, wat leidt tot een gegrond middel. De Procureur-Generaal stelt voor om de bestreden arresten te vernietigen en de zaak zelf af te doen.

Conclusie

12/04711
Mr. F.F. Langemeijer
4 oktober 2013
Conclusie inzake:
[de man]
tegen
[de vrouw]
In deze zaak, over de afwikkeling van een huwelijksgoederengemeenschap, wordt geklaagd over een reken- of redeneerfout in de beslissing van het hof.

1.De feiten en het procesverloop

1.1.
Partijen zijn in 1993 te Caïro met elkaar gehuwd. Zij wonen in Nederland. Bij beschikking van 27 november 2000 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage de echtscheiding tussen hen uitgesproken en de verdeling bevolen van hun huwelijksgoederengemeenschap. De echtscheiding is op 5 maart 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.2.
In het onderhavige geding, aangevangen op 8 mei 2002, vorderen partijen over en weer een bepaalde wijze van verdeling van de ontbonden goederengemeenschap. Het geschil betreft onder meer de omvang van die gemeenschap. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 september 2003 feiten vastgesteld en aan partijen nadere inlichtingen gevraagd. Bij eindvonnis van 30 juni 2004 heeft de rechtbank de verdeling, voor zover in cassatie nog van belang, vastgesteld als volgt (zie rov. 8 Rb):
a. aan de vrouw wordt toegescheiden:
- de voormalige echtelijke woning (rov. 5 Rb) € 134.800,-
- de hypotheekschuld op 5 maart 2001 (rov. 6 Rb) € 111.176,15 neg.
- de spaarwaarde op 5 maart 2001 (rov. 6 Rb) € 6.500,-
- een leenschuld Postbank op 5 maart 2001 (rov. 3.12 Rb)
€ 21.950,99neg.
Per saldo aan de vrouw: € 8.172,86.
b. aan de man wordt toegescheiden:
- het appartement in Egypte (rov. 7 Rb) € 17.474,13.
c. Bijgevolg dient de man wegens overbedeling een bedrag van € 4.650,63 aan de vrouw te voldoen [1] .
1.3.
De man heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage. De vrouw heeft incidenteel geappelleerd. Bij tussenarrest van 31 augustus 2010 heeft het hof onder meer vastgesteld dat het huwelijksgoederenregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht (rov. 1). Als (positief) deel van de gemeenschap heeft het hof ook het spaarloon van de vrouw in de verdeling betrokken, voor een bedrag van € 2.320,27 (rov. 11). Verder heeft het hof nog een restschuld van de vrouw aan [betrokkene], op 5 maart 2001 groot € 15.727,36, als te verdelen gemeenschapsschuld aangemerkt (rov. 13). Ten aanzien van de leenschuld bij de Postbank, zijnde een gemeenschapsschuld, heeft het hof beslist dat na de ontbinding van het huwelijk de man hierop € 4.282,86 heeft afgelost en de vrouw € 4.832,97 en dat de vrouw na een schikking met de Postbank € 18.500,- heeft betaald (exclusief kosten). Daarmee heeft de vrouw meer dan de helft van die schuld voor haar rekening genomen. Dit leidt ertoe dat haar te dier zake € 9.525,06 toekomt ten laste van de man (rov. 10) [2] . Over de waarde van het appartement in Egypte heeft het hof partijen om inlichtingen gevraagd.
1.4.
Bij arrest van 29 mei 2012 heeft het hof, in afwijking van de rechtbank, de waarde van het appartement in Egypte gesteld op € 31.000,- (rov. 1 - 6).
1.5.
Per saldo kwam het hof tot de volgende verdeling:
a. aan de vrouw wordt toegescheiden:
- de voormalige echtelijke woning € 134.800,-
- de hypotheekschuld op 5 maart 2001 € 111.176,15 neg.
- de spaarwaarde op 5 maart 2001 € 6.500,-
- het spaarloon van de vrouw op 5 maart 2001 € 2.320,27.
b. aan de man wordt toegescheiden:
- het appartement in Egypte (gewijzigde waarde) € 31.000,-.
1.6.
Volgens het hof bedraagt de waarde van de aan de vrouw toegedeelde goederen per saldo € 10.493,13 en moet het aan de man toegedeelde appartement voor € 31.000,- in de verdeling worden betrokken, zodat de man is overbedeeld met een bedrag van € 10.253,44 (rov. 10). Dienovereenkomstig heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en, na de nodige vaststellingen, de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van € 10.253,44 ten titel van overbedeling en tot betaling aan de vrouw van haar vergoedingsvordering ad € 9.525,06.
1.7.
De man heeft − tijdig − beroep in cassatie ingesteld tegen het tussenarrest en het eindarrest. De vrouw heeft, na aanvankelijk te hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep, uiteindelijk zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten.

2.Bespreking van de cassatiemiddelen

2.1.
Middel 1, onderverdeeld in de onderdelen a, b en c, houdt zakelijk weergegeven in dat het hof zich heeft vergist bij de vaststelling van het bedrag van de overbedeling. De klachten concentreren zich rond de afwikkeling van de leenschuld aan de Postbank, die na de peildatum (5 maart 2001) is afgelost.
2.2.
De hierboven onder 1.5 samengevatte toedeling brengt mee dat de vrouw werd overbedeeld: zij ontving in de redenering van het hof goederen (a - d) ter waarde van per saldo € 32.444,12. De man ontving goederen ter waarde van € 31.000,-. Het verschil tussen beide (€ 1.444,12) gedeeld door 2 is € 722,06 in het voordeel van de vrouw. Het hof heeft, op zichzelf correct en in cassatie onbestreden, vastgesteld dat de vrouw nog een bedrag van € 9.525,06 van de man te vorderen had in verband met het feit dat zij na de ontbinding van het huwelijk het grootste gedeelte van de leenschuld aan de Postbank heeft afgelost (zie alinea 1.4 hiervoor). Dit zou meebrengen dat de man € 8.803,- [3] (en niet € 10.253,44 naast de genoemde vergoeding van € 9.525,06) aan de vrouw moet betalen.
2.3.
Met de steller van het middel heb ik mij afgevraagd hoe het hof aan het bedrag van € 10.253,44 in rov. 10 is gekomen; het arrest vermeldt dit niet. Met enige verbeeldingskracht valt dit wel te reconstrueren. Blijkens rov. 8 heeft het hof de posten die in hoger beroep nieuw of gewijzigd waren alsnog verwerkt in de berekening die de rechtbank had gemaakt (zie alinea 1.2 hiervoor). Dan kan de volgende optelling worden gemaakt:
a. aan de vrouw wordt toegescheiden:
- de voormalige echtelijke woning € 134.800,-
- de hypotheekschuld op 5 maart 2001 € 111.176,15 neg.
- de spaarwaarde op 5 maart 2001 € 6.500,-
- het spaarloon van de vrouw op 5 maart 2001 € 2.320,27.
- een leenschuld Postbank op 5 maart 2001€ 21.950,99neg.
Per saldo aan de vrouw: € 10.493,13.
b. aan de man wordt toegescheiden:
- het appartement in Egypte (gewijzigde waarde) € 31.000,-.
In deze veronderstelde berekening zou de man zijn overbedeeld met (€ 31.000,- min € 10.493,13 is € 20.506,87, gedeeld door 2 is) € 10.253,44, zijnde het bedrag waarop het hof uitkomt. Dit maakt duidelijk waar de vergissing (dubbeltelling) is ontstaan: het hof heeft de leenschuld aan de Postbank wederom in de berekening meegenomen, terwijl het hof elders in zijn arrest die schuld, als inmiddels afgelost, afzonderlijk heeft verwerkt in een door de man aan de vrouw te betalen vergoeding.
2.4.
De klacht is daarom gegrond. De Hoge Raad zou de zaak zelf kunnen afdoen. In verband met hetgeen partijen hebben opgemerkt over de proceskosten, attendeer ik op de in art. 31 Rv genoemde mogelijkheid een kennelijke (reken)fout te doen herstellen door de rechter die het vonnis heeft gewezen.
2.5.
Middel 2is gericht tegen de vaststelling in hoger beroep van de waarde van het spaarloon van de vrouw op € 2.320,27. De klacht houdt in dat onbegrijpelijk is waarom het hof geen rekening heeft gehouden met de reserveringen van spaarloon over de maanden januari en februari 2001: uit een door de vrouw overgelegde productie had het hof, met een omrekening van guldens naar euro’s, kunnen afleiden dat op de peildatum (5 maart 2001) bovenop het bedrag van € 2.320,27 nog twee maandbedragen van elk € 65,66 moesten worden geteld, waarmee de waarde van het spaarloon zou uitkomen op € 2.451,59.
2.6.
Van de feitenrechter kan bezwaarlijk worden verwacht dat deze zelf uit een productie de maandbedragen reconstrueert. Het hof heeft zich kennelijk gericht op het door de vrouw genoemde bedrag van € 2.320,27 [4] . Hoe dan ook, in de schriftelijke toelichting namens de vrouw (blz. 3) is deze vergissing van het hof ten bedrage van € 131,32 (tweemaal € 65,66) erkend en is uitdrukkelijk voorgesteld bij de verdere afdoening van de zaak te rekenen met een spaarloon van € 2.451,59. De berekening zou dan komen te luiden als volgt:
a. aan de vrouw wordt toegescheiden:
- de voormalige echtelijke woning € 134.800,-
- de hypotheekschuld op 5 maart 2001 € 111.176,15 neg.
- de spaarwaarde op 5 maart 2001 € 6.500,-
- het spaarloon van de vrouw op 5 maart 2001
€ 2.451,59
Per saldo aan de vrouw: € 32.575,44.
b. aan de man wordt toegescheiden:
- het appartement in Egypte (gewijzigde waarde) € 31.000,-.
c. Ter zake van overbedeling van de vrouw is zij aan de man verschuldigd (32.575,44 min 31.000 is 1.575,44, gedeeld door 2 is) € 787,72. Daartegenover is de man ter zake van de aflossing van de leenschuld aan de Postbank aan de vrouw het vaststaande bedrag verschuldigd van € 9.525,06. Hij moet dus nog (9.525,06 min 787,72 is) € 8.737,34 aan de vrouw betalen.

3.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden arresten en afdoening van de zaak door de Hoge Raad als voormeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.

Voetnoten

1.17.474,13 min 8.172,86 is 9.301,27. Dit laatste bedrag gedeeld door 2 is 4.650,63.
2.18.500 gedeeld door 2 is 9.250. Wat betreft de aflossingen: 4.832,97 min 4.282,86 is 550,11; dit laatste bedrag gedeeld door 2 is 275,06.
3.9.525,06 min 722,06.
4.Zie: MvA, tevens MvG incid., onder 8, in verbinding met prod. 14; akte uitlating producties, tevens MvA incid., blz. 5; akte 27 november 2009 met de brief namens de vrouw d.d. 2 juni 2008 met rekeningafschrift; pleitnota namens de vrouw blz. 13; pleitnota namens de man blz. 4.