Voetnoten
1.Zie de rov. 3.1 t/m 3.6 van het (eind)arrest van het hof Leeuwarden van 10 januari 2012. Esschert heeft blijkens rov. 2 van die uitspraak tegen de feitenvaststelling door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen gegriefd.
2.Zie rov. 3.1 van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 24 september 2010.
3.Zie rov. 4(.1-4.6) van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 24 september 2010 en rov. 3.7 van het (eind)arrest van het hof Leeuwarden van 10 januari 2012.
4.Zie rov. 5(.1-5.10) van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 24 september 2010 en rov. 3.8 van het (eind)arrest van het hof Leeuwarden van 10 januari 2012.
5.Vgl. rov. 3.9 van het (eind)arrest van het hof Leeuwarden van 10 januari 2012.
6.Zie rov. 3.10 van het (eind)arrest van het hof Leeuwarden van 10 januari 2012.
7.Bij arrest van 7 februari 2012 heeft het hof, na een verzoek van S&S om verbetering van de kennelijke schrijffout in het dictum van het arrest van 10 januari 2012 op het punt van de proceskostenveroordeling, waartegen Esschert bezwaar heeft gemaakt, de hoogte van de toegewezen proceskostenveroordeling voor het hoger beroep gewijzigd.
8.De cassatiedagvaarding is op 5 maart 2012 uitgebracht.
9.De aanhef is ontleend aan het kopje op p. 7 van de schriftelijke toelichting van S&S.
10.Het artikel luidt: “Art. 96. Verhouding tot andere vormen van bescherming uit hoofde van het nationale recht
11.Zie recenter HR 12 april 2013, LJN BY1533, rov. 4.2 en HR 12 april 2013, LJN BY1532, rov. 4.2.
12.Zie ook maar met kanttekening D.J.G. Visser, Kroniek van de intellectuele eigendom, NJB 2013-15, p. 979-988, i.h.b. p. 986, rechterkolom.
13.Zie de aanhef ‘Auteursrechtelijk werk’ voor rov. 3.11 van het bestreden arrest.
14.Zie de aanhef ‘Maatregel van gelijke werking’ voor rov. 3.24 van het bestreden arrest.
15.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
16.De aanhef is ontleend aan het kopje op p. 22 van de schriftelijke toelichting van S&S.
17.Van Nispen/Huydecoper/Cohen Jehoram, Industriële eigendom, Deel 3, Vormen, namen en reclame, 2012, par. 1.4.1.3.
18.Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 2005, par. 1.4.
19.Zie art. 3.1 lid 2 en 3 BVIE. Vgl. Van Nispen/Huydecoper/Cohen Jehoram, Industriële eigendom, Deel 3, Vormen, namen en reclame, 2012, par. 1.4.1, p. 45.
20.Van Nispen/Huydecoper/Cohen Jehoram, Industriële eigendom, Deel 3, Vormen, namen en reclame, 2012, par. 1.4.2.4.7.
21.Vgl. o.a. HR 4 september 2009, LJN BI3451, NJ 2009/564 m.nt. M.R. Mok, rov. 4.6.4 en HR 11 juli 2008, LJN BD1387, NJ 2010/525 m.nt Th.M. de Boer, rov. 3.6. Zie voor verdere rechtspraak en achtergronden Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Tjong Tjin Tai, art. 254, aant. 16 en Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nr. 125.
22.Onder de aanhef ‘Feiten’
23.De internationale verdragen laat ik bij de bespreking hierna achterwege.
24.Overweging 1 van de considerans van de verordening en art. 1 lid 2.
25.Overweging 31 van de considerans van de verordening. Zie ook overweging 7 van de considerans van de Modellenrichtlijn en art. 16 van die richtlijn.
26.Overweging 32 van de considerans van de verordening. Zie ook overweging 8 van de considerans van de Modellenrichtlijn en art. 17 van die richtlijn.
27.Gielen (red.), Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, 2011, nr. 236, i.h.b. p. 197.
28.Overweging 25 van de considerans van de Modellenverordening.
29.Zie overweging 21 van de considerans van de Modellenverordening. Zie over niet-ingeschreven modellen ook Van Nispen/Huydecoper/Cohen Jehoram, Industriële eigendom, Deel 3: Vormen, namen en reclame, 2012, par. 1.6.1 en Gielen (red.), Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, 2011, nr. 239.
30.Vgl. punt 55 van de uitspraak.
31.Zie art. 1.16 BVIE.
32.Zie Gielen (red.), Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, 2011, nr. 230, i.h.b. p. 194.
33.A. Quaedvlieg, Het opdrachtgeversmodelrecht als Fremdkörper, BIE 2009, p. 393-398, i.h.b. p. 394, onder III. Kritiek Electrolux, rechter kolom. Zie in gelijke zin Ch. Gielen (red.), Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, 2011, nr. 201, i.h.b. voetnoot 63.
34.Van Nispen/Huydecoper/Cohen Jehoram, Industriële eigendom, Deel 3, Vormen, namen en reclame, 2012, par. 1.5.2, i.h.b. p. 112. Zie ook par. 1.4.2.1.
35.Van Nispen/Huydecoper/Cohen Jehoram, Industriële eigendom, Deel 3, Vormen, namen en reclame, 2012, par. 1.6.1, i.h.b. p. 122.
36.De rechtsoverweging luidt: “4.5. Genoemde bepalingen [3.29 in verbinding met 3.8 lid 2, AH] van het BVIE (evenals voorheen de BTMW) komen er – voor de onderhavige situatie samengevat – op neer dat indien een model op bestelling is ontworpen de opdrachtgever, behoudens andersluidend beding tussen opdrachtgever en ontwerper, als ontwerper wordt beschouwd en dat aan deze daarmee ook het auteursrecht inzake dat model toekomt. Voortman bestrijdt terecht dat, zoals rechtbank heeft overwogen, een dergelijk andersluidend beding kan worden afgeleid uit de brieven van Voortman van 6 maart 1992 en 3 september 1997 en derhalve geacht moet worden tussen partijen te zijn overeengekomen. In deze brieven valt niet meer te lezen dan de afspraak, dat aan X naast het door hem ontvangen ontwerphonorarium een aanvullende provisie toekwam van 1,5 % gedurende maximaal tien jaar. Deze wijze van beloning geeft op zich zelf, mede gelet op hetgeen door partijen is gesteld omtrent de in de branche gebruikelijke voorwaarden, geen grond om aan te nemen dat partijen in het onderhavige geval tevens zijn overeengekomen om in afwijking van de hoofdregel van art. 3.8 lid 2 jo. 3.29 BVIE het auteursrecht aan X (c.q. HS Design als diens rechtsopvolgster) te doen toekomen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit dit zou kunnen worden afgeleid. De omstandigheid dat Voortman het model eerst in 2006 heeft gedeponeerd maakt dit niet anders, nu – daargelaten de vraag naar de geldigheid van dit depot in verband met het nieuwheidsvereiste - voor de toepassing van art. 6 lid 2 BTMW, thans art. 3.8 lid 2 BVIE, een modeldepot niet is vereist (BenGH 22 juni 2007, NJ 2007, 500).”
37.De relevante passage luidt: “13. (…) Op grond van de artikelen 23 juncto 6 lid 2 BTMW (thans art. 3.29 juncto 3.8 lid 2 BVIE) geldt dat wanneer een (al dan niet gedeponeerd) model op bestelling is ontworpen en deze bestelling is gedaan met het oog op het gebruik daarvan in de handel, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper wordt beschouwd en aldus auteursrechthebbende is, behoudens andersluidend beding (BenGH 22 juni 2007, Electrolux, NJ 2007/500).”
38.Zie ook de Belgische rechtspraak vermeld in: H. Vanhees, De bescherming van auteursrechtelijk beschermde, niet gedeponeerde modellen door het Beneluxmodellenrecht, Auteurs & Media, 2009-5, p. 489-501, i.h.b. par. B. Deze rechtspraak laat een wisselend beeld zien.
40.Zie ook de overwegingen 31 en 32 van de considerans van de Modellenverordening en art. 16 en 17 Modellenrichtlijn.
41.Zie ook Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 2005, par. 3.40 en Gielen, in Gielen/Vom Bomgard, Concise TM, 2011, art. 96 Community Design Regulation, aant. 2.
42.Zie ook Musker, in Gielen/Vom Bomgard, Concise TM, 2011, art. 14 Community Design Regulation, aant. 1.
43.V. van den Eijnde, Opdrachtgeversauteursrecht, dank je de koekoek!, AMI 2009-5, p. 182-185, i.h.b. p. 183, rechter kolom.
44.V. van den Eijnde, Opdrachtgeversauteursrecht, dank je de koekoek!, AMI 2009-5, p. 182-185, i.h.b. p. 184, linker kolom en voetnoot 22. Zie ook A. Quaedvlieg, Het opdrachtgeversmodelrecht als Fremdkörper, BIE 2009, p. 393-398, i.h.b. p. 393, linker kolom.
45.V. van den Eijnde, Opdrachtgeversauteursrecht, dank je de koekoek!, AMI 2009-5, p. 182-185, i.h.b. p. 185, linker kolom.
46.V. van den Eijnde, Opdrachtgeversauteursrecht, dank je de koekoek!, AMI 2009-5, p. 182-185, i.h.b. p. 185, rechter kolom.
47.D.J.G. Visser, Naschrift, AMI 2009-5, p. 186-187, i.h.b. p. 187 rechter kolom.
48.Van Nispen/Huydecoper/Cohen Jehoram, Industriële eigendom, Deel 3, Vormen, namen en reclame, 2012, par. 1.5.2, i.h.b. p. 113.
49.Rov. 3.6 van het (tussen)arrest van 10 januari 2012.
50.Nu de materiële vereisten voor bescherming op grond van het BVIE gelijk zijn aan de voorwaarden in de Modellenverordening en het hof heeft aangenomen dat het model voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Beneluxmodel, neem ik dat aan.
51.HvJ EG 15 juni 1964, zaak 6/64 (Costa/ENEL), Jurispr. 1964, p. 1203.
52.Vgl. o.a. HvJ EG 21 mei 1987, zaak 249/85 (Albako), Jurispr. 1987, p. 2345, punt 14; HvJ EG 16 december 1976, zaak 33/76 (Rewe), Jurispr. 1976, p. 1989, punt 5; HvJ EG 17 december 1970, zaak 11/70 (Internationale Handelsgesellschaft), Jurispr. 1970, p. 1125, punt 3. Zie voor meer rechtspraakgegevens en achtergronden Lenaerts/Van Nuffel, Europees recht, 2011, nr. 672 e.v.
53.Zie over dit artikel o.a. Lenaerts/Van Nuffel, Europees recht, 2011, nr. 744 en Ohler, in: GHN, art. 350 VWEU.
54.Zie over dit artikel Lenaerts/Van Nuffel, Europees recht, 2011, nr. 744 t/m 745 en Lorenzmeier, in: GHN, art. 351 VWEU.
55.De aanhef is ontleend aan het kopje op p. 28 van de schriftelijke toelichting van S&S.
56.Vgl. o.a. HR 14 april 2000, LJN AA5519, NJ 2000/489 m.nt. DWFV, rov. 3.2; HR 23 april 1999, LJN ZC0034, NJ 1999/612, rov. 3.3 en HR 2 februari 1968, LJN AB3472, NJ 1968/62. Zie voor verdere rechtspraak Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011, nr. 223 en Tjong Tjin Tai, Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), art. 254 Rv, aant. 3.
57.Zie HR 29 november 2002, LJN AE4553, NJ 2003/78 m.nt. PAS, rov. 3.4, als geciteerd en aangehaald door Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011, nr. 223, noot 4 en Tjong Tjin Tai, Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), art. 254, aant. 3.
58.Vgl. o.a. HR 15 juni 2007, LJN BA1522, NJ 2008/153 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.3 en HR 14 april 2000, LJN AA5519, NJ 2000/489 m.nt. DWFV, rov. 3.2. Zie voor verdere rechtspraak Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011, nr. 230 en Tjong Tjin Tai, Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), art. 254 Rv, aant. 17.2.
59.Zie in dit verband ook de conclusie van A-G Bakels (onder 2.3-2.12) vóór HR 14 april 2000, LJN AA5519, NJ 2000/489 m.nt. DWFV.
60.Zie ook hof Leeuwarden 19 november 2003, NJF 2004, 114, rov. 7.
61.Vgl. vzr Rb 's-Gravenhage 7 oktober 2008, IEPT 20081007, rov. 4.13.
62.Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011, nr. 233.
63.Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011, nr. 234.
64.HR 24 september 1995, LJN ZC1822, NJ 1996/464, rov. 3.3 en HR 1 december 1972, LJN AB6720, NJ 1973/111 m.nt. L.W.H. Zie voor verdere verwijzingen de conclusie van A-G Mok (onder 2.3, i.h.b. voetnoot 6) vóór HR 24 september 1995, LJN ZC1822, NJ 1996/464 en C.J.J.C. van Nispen, Vademecum Burgerlijk Procesrecht, par. 46.1.8, i.h.b. p. 46, voetnoot 3.
65.Vgl. HR 14 april 2000, LJN AA5519, NJ 2000/489 m.nt. DWFV, rov. 3.2.
66.Memorie van grieven onder 23.
67.Zie Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 2005, par. 2.10 e.v. en H.L. de Beaufort, Auteursrecht, 1932, p. 54.
68.Zie voor (verdere) achtergronden Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 2005, par. 2.14 en de conclusie van A-G Verkade (onder 4.36-4.37) vóór HR 8 mei 2009, LJN BH2956, NJ 2009/222.
69.Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 2005, par. 2.14, i.h.b. voetnoot 94.
70.Vgl. HR 8 mei 2009, LJN BH2956, NJ 2009/222, rov. 3.4.
71.Zie Verkade, 2009 (T&C IE), art. art. 8 Aw, aant. 2 onder b en Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 2005, par. 2.14, i.h.b. p. 49.
72.Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 2005, par. 2.14, i.h.b. p. 50.
73.H.L. de Beaufort, Auteursrecht, 1932, p. 56-57. De Beaufort meent dat men de openbaarmaking voor rechtmatig moet houden, indien de werkelijke auteur heeft getoond van zijn auteurschap afstand te willen doen ten gunste van de rechtspersoon, hetzij door een bijzondere verklaring of overeenkomst, hetzij door een betrekking te aanvaarden, die deze afstand, bij gebreke van beding van het tegendeel, meebracht.
74.S. Gerbrandy, Kort commentaar op de Auteurswet 1912, 1988, p. 56.
75.Tegen deze stelling heeft S&S geen verweer gevoerd.
76.Zie HR 29 januari 2010, LJN BK1599, RvdW 2010/223, rov. 3.5; HR 20 november 2009, NJ 2009/583, LJN BJ9431, rov. 3.7 en HR 30 mei 2008, LJN BC2153, NJ 2008/556 m.nt. E.J. Dommering, rov. 6.