ECLI:NL:PHR:2012:BY4669
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. F.F. Langemeijer
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet-tijdige betaling griffierecht
In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij het geschil betrekking heeft op de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap, specifiek het opgebouwde pensioen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het griffierecht niet tijdig is voldaan, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De wettelijke termijn voor betaling van het griffierecht was vastgesteld op 22 juni 2012, maar de betaling vond pas op 27 juni 2012 plaats. Dit is in strijd met artikel 3 van de Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz), dat vereist dat het griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift moet zijn voldaan.
De advocaat van verzoeker heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule, omdat hij de nota pas na de wettelijke termijn heeft ontvangen. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat de advocaat, gezien zijn deskundigheid, op de hoogte had moeten zijn van de betalingstermijn en de gevolgen van niet-tijdige betaling. De argumenten van de advocaat worden verworpen, omdat de wet geen herinnering voor betaling vereist en de betalingstermijn duidelijk is.
De Hoge Raad benadrukt dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid een zware maatregel is, die de toegang tot de rechter kan belemmeren. Echter, in dit geval is er geen reden om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien verzoeker of zijn advocaat niet redelijkerwijs konden vertrouwen op een geldige betaling na de uiterste datum. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk bevestigt.