ECLI:NL:PHR:2012:BY4669

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/02652
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. F.F. Langemeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij het geschil betrekking heeft op de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap, specifiek het opgebouwde pensioen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het griffierecht niet tijdig is voldaan, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De wettelijke termijn voor betaling van het griffierecht was vastgesteld op 22 juni 2012, maar de betaling vond pas op 27 juni 2012 plaats. Dit is in strijd met artikel 3 van de Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz), dat vereist dat het griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift moet zijn voldaan.

De advocaat van verzoeker heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule, omdat hij de nota pas na de wettelijke termijn heeft ontvangen. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat de advocaat, gezien zijn deskundigheid, op de hoogte had moeten zijn van de betalingstermijn en de gevolgen van niet-tijdige betaling. De argumenten van de advocaat worden verworpen, omdat de wet geen herinnering voor betaling vereist en de betalingstermijn duidelijk is.

De Hoge Raad benadrukt dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid een zware maatregel is, die de toegang tot de rechter kan belemmeren. Echter, in dit geval is er geen reden om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien verzoeker of zijn advocaat niet redelijkerwijs konden vertrouwen op een geldige betaling na de uiterste datum. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk bevestigt.

Conclusie

12/02652
Mr. F.F. Langemeijer
10 augustus 2012 (incident griffierecht)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
[Verweerster]
1. In deze zaak kan worden volstaan met een verkorte conclusie, omdat het griffierecht niet tijdig is voldaan. Bij verzoekschrift d.d. 24 mei 2012, ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 25 mei 2012, heeft verzoeker tot cassatie beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 2012. Inhoudelijk heeft het geschil betrekking op de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap, in het bijzonder van het opgebouwde pensioen.
2. Op grond van art. 3 Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz) is verzoeker een griffierecht verschuldigd(1). Art. 3 lid 4 Wgbz bepaalt dat de verzoeker ervoor zorg dient te dragen dat het griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift is bijgeschreven op de rekening van het gerecht of ter griffie wordt gestort. De laatste dag waarop het griffierecht wettelijk kon worden betaald was (vrijdag) 22 juni 2012. Het griffierecht is in feite eerst op 27 juni 2012 voldaan. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de advocaat van verzoeker zich bij akte ter rolle van 13 juli 2012 over de te late betaling uitgelaten.
3. Uit het voorgaande volgt dat het griffierecht niet tijdig is voldaan. Op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 Rv in verbinding met art. 427b Rv behoort verzoeker in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard(2).
4. Op grond van art. 282a lid 4 Rv kan de rechter het tweede lid van dit artikel buiten toepassing laten indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard. In de akte van 13 juli 2012 is een beroep op deze hardheidsclausule gedaan. De advocaat heeft gesteld dat hij de nota griffierecht pas op 26 juni 2012 in zijn postbus heeft aangetroffen en vervolgens binnen twee dagen heeft betaald. Eerdere betaling, zonder nota, zou volgens de advocaat geen nut hebben gehad omdat het notanummer vermeld moet worden. Tot slot is met een beroep op art. 6 EVRM gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring als sanctie wegens niet tijdige betaling onevenredig zwaar is in verhouding tot het verzuim.
5. De betalingstermijn en de sanctie bij niet tijdige betaling volgen rechtstreeks uit de wet. De advocaat bij de Hoge Raad moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de termijn voor betaling en de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan een overschrijding daarvan(3). Betaling kan geschieden via de rekening-courant die het desbetreffende advocatenkantoor bij de gerechten aanhoudt. Bij gebreke daarvan kan het bedrag worden bijgeschreven op de rekening van het gerecht. Zou bijschrijving om enigerlei reden op problemen stuiten, dan laat de wet toe dat het bedrag ter griffie wordt gestort. Het eerste argument, dat tijdige betaling zonder nota (met nummer) niet mogelijk was, gaat daarom niet op; nog daargelaten dat het nummer eenvoudig verkregen had kunnen worden.
6. Bij eerdere gelegenheden waarin een beroep op de hardheidsclausule was gedaan heeft de Hoge Raad meegewogen dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid een zware sanctie is, omdat zij in de praktijk ertoe leidt dat de weg naar de rechter in hoger beroep of cassatie definitief wordt afgesneden: na een niet-ontvankelijkverklaring is veelal de beroepstermijn verstreken en kan daarom het beroep niet opnieuw worden ingesteld. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat deze zware sanctie niet, zoals de even zware sanctie op het niet in acht nemen van beroepstermijnen, de rechtszekerheid met betrekking tot de onherroepelijkheid van rechterlijke uitspraken dient, maar is bedoeld als prikkel tot naleving van voorschriften die vooral de strekking hebben het incassorisico van de Staat met betrekking tot het verschuldigde griffierecht te beperken(4). Daarbij ging het evenwel om "verwarringwekkende gedragingen en nalatigheden vanwege de in cassatie met de vaststelling en inning van het griffierecht belaste gerechtelijke administratie", in verband waarmee de hardheidsclausule ruimhartig is toegepast(5). Het ligt op de weg van degene die een beroep op de hardheidsclausule doet om de daartoe benodigde feiten te stellen.
7. In de akte is aangevoerd dat op de nota griffierecht als uiterste betaaldatum 24 juni 2012 was vermeld. Wat daarvan zij - de nota is niet overgelegd en volgens de advocaat heeft hij de nota pas gezien toen de wettelijke betalingstermijn al was verstreken -, hieraan kan verzoeker of zijn advocaat redelijkerwijs niet het vertrouwen hebben ontleend dat betaling op 27 juni 2012 nog rechtsgeldig kon plaatsvinden, noch daaromtrent in verwarring zijn gebracht. De stelling dat alleen een nota is toegestuurd, zonder een betalingsherinnering, en dat desondanks aan niet tijdige betaling het gevolg wordt verbonden dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld, miskent dat in het systeem van de Wgbz geen herinnering nodig is omdat de betalingstermijn rechtstreeks uit de wet volgt.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
1 De uitzonderingsbepalingen bij of krachtens art. 4 Wgbz zijn hier niet van toepassing.
2 Vgl. onder meer: HR 9 december 2011 (LJN: BU7291), NJ 2012/187.
3 Zie onder meer: HR 23 maart 2012 (LJN: BV3409).
4 Bijv. HR 4 november 2011 (LJN: BQ7045), NJ 2012/171 m.nt. H.B. Krans, rov. 2.4.
5 Ter voorkoming van mogelijk misverstand: ook buiten dat geval acht ik voorstelbaar dat met een beroep op het recht van toegang tot de rechter als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM aan de hardheidsclausule toepassing wordt gegeven in gevallen waarin de betrokken rechtzoekende wel bereid, maar werkelijk niet in staat is het griffierecht voor te schieten en ook de daartoe bestaande mogelijkheden tot financiële ondersteuning van overheidswege tekortschieten. Zie de conclusie voor HR 8 juli 2011 (LJN: BQ3883) NJ 2012/169 m.nt. H.J. Snijders, alinea's 2.12 - 2.17; T. Barkhuysen en M.J.C. Stip, Verhoging van griffierechten en het Europese grondrecht op toegang tot de rechter, in: W.J. van den Bergh en R.J.Q. Klomp (red.), Verhoging griffierechten, Prinsengrachtreeks 2012, blz. 27 - 39, i.h.b. blz. 35; W.J. van den Bergh, Verhoging griffierechten, 'heffing aan de poort' en toepassing van de hardheidsclausules, ibidem, blz. 41 - 63.