1 Wet van 9 mei 1985, Stb. 299, in werking getreden per 15 oktober 1985.
2 Op grond van art. 182 lid 1 Liw is de cassatietermijn dertig dagen. De in art. 182 lid 2 Liw bedoelde verklaring ter griffie is binnen die termijn afgelegd op 27 mei 2011, waarna deze verklaring en de cassatiedagvaarding binnen de hiervoor in art. 182 lid 3 Liw gestelde termijn van 14 dagen op 9 juni 2011 betekend zijn aan de Landinrichtingscommissie.
3 Art. 217 Liw luidt: "1. Nadat zij omtrent alle geschillen betreffende de lijst der geldelijke regelingen heeft beslist, sluit de rechtbank de lijst der geldelijke regelingen. Zij geeft hiervan kennis aan Onze Minister en aan de landinrichtingscommissie. 2. Tegen de uitspraak van de rechtbank bestaat behalve cassatie geen rechtsmiddel open. Artikel 182 is van overeenkomstige toepassing. 3. Indien de cassatie, als bedoeld in het tweede lid leidt tot een vermindering van de schuldplichtigheid, worden de geldelijke gevolgen daarvan door het Rijk gedragen." Ofschoon de bepaling tekstueel wellicht anders doet vermoeden, slaat lid 2 terug op de uitspraak van de rechtbank als bedoeld in art. 185 lid 3 Liw. Aldus ook A-G Moltmaker in zijn conclusie (onder 2.1.5) voor HR 18 november 1992, LJN: AD1781, NJ 1993, 174. Aldus ook impliciet HR 30 oktober 1996, LJN: AA1744, NJ 1999, 425 m.nt. PCEvW, rov. 3.5, eerste volzin. Vgl. ook art. 186 (betreffende geschillen omtrent de uitkomsten van de eerste schatting), dat ziet op de mogelijkheid van cassatie in het belang der wet tegen de uitspraak van de rechtbank in een dergelijk geschil als bedoeld in art. 185 lid 3 (HR 18 november 1992, LJN: AD1781, NJ 1993, 174, rov. 3.1).
4 A-G Moltmaker, conclusie (onder 4.1) vóór HR 25 maart 1992, LJN: AD1639, NJ 1992, 394. Zie naar aanleiding van deze passage ook A-G Ilsink, conclusie (onder 2.3) vóór HR 22 november 2002, LJN: AF1097, NJ 2004, 654.
5 Of dat het bezwaar anderszins geen invloed meer kan hebben op de LGR, zoals ingeval van een overeenkomst tussen bij de ruilverkaveling betrokken instanties krachtens welke de geldelijke gevolgen van de beslissing van de rechter op het bezwaar niet ten laste van de gezamenlijke eigenaren zullen komen. Zie HR 30 oktober 1996, LJN: AA1744, NJ 1999, 425 m.nt. PCEvW.
6 Vgl. hof Leeuwarden 12 augustus 1994, rov. 5.3, kenbaar uit HR 30 oktober 1996, LJN: AA1744, NJ 1999, 425 m.nt. PCEvW.
7 Dit is dus een ander systeem dan geldt ten aanzien van beslissingen van de rechtbank betreffende de lijst van rechthebbenden: tegen deze beslissingen staat cassatie open (art. 181 lid 2 Liw), en eerst zodra omtrent alle bezwaren onherroepelijk is beslist, sluit de rechtbank deze lijst, na haar zo nodig overeenkomstig de arresten van de Hoge Raad te hebben gewijzigd (art. 183 lid 1 Liw).
8 Zie over de verwantschap tussen het onteigenings- en het ruilverkavelingsrecht A-G Langemeijer, conclusie (onder 2.9.) vóór HR 5 november 2010, LJN: BN7950, NJ 2010, 597.
9 Zie de conclusie van A-G Moltmaker (onder 2.1.1) vóór HR 22 november 1989, LJN: AD0953, NJ 1990, 674 m.nt. MB met verdere verwijzingen aldaar.
10 Een andere vraag is of daarmee sprake is van schending van de regel dat de onteigeningsrechter ingevolge art. 54t jo 37 lid 2 Ow gehouden is bij een en hetzelfde vonnis uitspraak te doen over de totale aan de onteigende toekomende schadeloosstelling, zie HR 22 juli 1992, LJN: AD1723, NJ 1993, 556 m.nt. MB.
11 Zie HR 14 juli 2000, LJN: AA7497, NJ 2000, 628 m.nt. PCEvW (rov. 1.3); HR 18 december 1991, LJN: AD1561, NJ 1992, 300 m.nt. MB (rov. 1.3); HR 22 november 1989, LJN: AD0953, NJ 1990, 674 m.nt. MB; HR 19 april 1989, LJN: AD0715, NJ 1989, 799 m.nt. MB. Vgl. HR 23 december 1992, LJN: AD1807, NJ 1993, 756 m.nt. MB; HR 22 juli 1992, LJN: AD1723, NJ 1993, 556 m.nt. MB.
12 HR 18 september 2009, LJN: BI8513, RvdW 2009, 1052.
13 Voorts kan nog worden gewezen op HR 22 november 2002, LJN: AF1097, NJ 2004, 654, waarin zelfs een cassatieberoep op de voet van het met art. 217 Liw vergelijkbare art. 121 Herinrichtingswet Oost-Groningen enz. tegen een zuiver tussenvonnis (niet tevens gedeeltelijk eindvonnis) ontvankelijk werd geacht.
14 S.t. zijdens [eiser] onder 12 verwijst naar de pleitnotities van mr. Haring d.d. 28 januari 2011, p. 2.
15 Tot 28 mei 2004 vond de schatting plaats aan de hand van het door de Centrale commissie verstrekte Proces-verbaal van Aanwijzingen. Zie losbl. Agrarisch grondverkeer, Deel A, Landinrichting-Commentaar (Rodrigues Lopes), par. 10.2.1.
16 Zie vonnis van de rechtbank van 30 maart 2011, onder 'Het procesverloop'.
17 Rb Haarlem 3 december 2008, LJN: BI2057 (rov. 2.2) maakt gewag van Aanwijzingen die als bijlage zouden zijn gevoegd bij de Nadere regels betreffende de tweede schatting in de herinrichting Westzaan (Bijlage 2oo bij de Regeling herverkaveling). Kennisneming van de officiële publicatie van de Nadere regels in kwestie leert dat daarbij niet tevens (een verwijzing naar) een bijlage houdende Aanwijzingen is gepubliceerd. Hetzelfde geldt voor de in Rb Zwolle-Lelystad 16 januari 2008, LJN: BC6360, AR 2008, 5460 (rov. 3.1) genoemde Aanwijzingen behorende bij de vaststelling van Nadere regels betreffende de tweede schatting in de ruilverkaveling Raarhoek-Veldhoek (Bijlage 2w bij de Regeling herverkaveling). De status van de Aanwijzingen was in die zaken geen onderwerp van debat.
18 Vgl. HR 28 maart 1990, LJN: ZC4258, NJ 1991, 118 m.nt. MS (rov. 4.6-4.8). Een van de vereisten om beleidsregels als recht in de zin van art. 79 RO te kunnen aanmerken, is dat ze op voldoende wijze zijn bekendgemaakt.
19 Zie voor op deze systematiek gebaseerde geschillen o.m. Rb Zwolle-Lelystad 16 januari 2008, LJN: BC6360, AR 2008, 5460; HR 20 september 2002, LJN: AE7843, NJ 2002, 554; Rb Dordrecht 17 mei 1989, AR 1990, 4386. Zie over deze uit art. 212 lid 1 onder c, 3e jo 160 Liw voortvloeiende systematiek ook P. de Haan, Onroerend-goedrecht, Landinrichting, 1988, p. 237.
20 Zie het vonnis van de rechtbank van 30 maart 2011, onder 'Het procesverloop'. De brochure bevindt zich uitsluitend in het door de Landinrichtingscommissie overgelegde procesdossier.
21 Zie p. 7 van de brochure.
22 Pleitnotitie mr. Oostra t.b.v. rechtbankzitting op 28 januari 2011, p. 1-2.
23 Pleitnotities mr. Haring t.b.v. rechtbankzitting op 28 januari 2011, p. 2.
24 HR 20 september 2002, LJN: AE7843, NJ 2002, 554.
25 Zie P. de Haan, Onroerend-goedrecht, Landinrichting, 1988, p. 251; Rb. Leeuwarden 8 mei 1980, Rvkb. 68, 114; Rb Leeuwarden 8 oktober 1970, Agr.R. 1970, 3015. Zie voorts de in losbl. Agrarisch Grondverkeer, Deel A, Landinrichting-Commentaar (Rodrigues Lopes), par. 10.3 onder 'Schadevergoedingen' vermelde uitspraak van Rb Assen 14 november 1995.
26 In dit kader merk ik nog op dat uit de overgelegde LGR blijkt dat [eiser] in het kader van de basiskosten wat betreft de post "ontsluiting gronden" per saldo een bedrag heeft ontvangen van € 228,60 (7,4 x de factor basiskosten ad € 39).
27 Uit de kadastrale kaarten van Inbreng en Toedeling (door [eiser] overgelegd als bijlage bij het proces-verbaal van de Lic van 26 mei 2010) blijkt dat de toedeling nagenoeg identiek is aan de inbreng en bestaat in een L-vormig grondstuk. Uit de rode lijnen op de tekening op p. 1 van de pleitnotitie van mr. Oostra d.d. 28 januari 2011 lijkt te moeten worden afgeleid dat in de oude situatie het 'liggende' deel van de L (mede) ontsloten werd via een erfdienstbaarheid van weg parallel aan het 'staande' deel van de L.
28 Proces-verbaal d.d. 29 juni 2010, p. 20, onder 'Bezwaar 1, mr. Haring'.
29 Pleitnotities mr. Haring d.d. 28 januari 2011, p. 2.