1 Ontleend aan rov. 4.1 en 4.2 van het in cassatie bestreden vonnis van het Hof i.v.m. rov. 2.1 t/m 2.10 van het vonnis van het GEA van 1 december 2009.
2 Zie rov. 3.1 van het vonnis van het GEA van 1 december 2009, de daartegen gerichte grief 1 van [verzoekster] en rov. 4.3 van het in cassatie bestreden vonnis.
3 Aldus rov. 3.2 van het vonnis van het GEA van 1 december 2009.
4 Aldus rov. 4.2 en 4.8 van het vonnis van het GEA.
5 CvR onder 16, 21.
6 Zie over het voorwaardelijke karakter van de reconventionele vordering rov. 3.4 en 4.15 van het vonnis van het GEA van 1 december 2009.
7 Per 10 oktober 2010 gewijzigd in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (art. 15 Rijkswet van 7 juli 2010, Stb. 2010, 335).
8 Zie grief 3 en grief 4 (voorlaatste alinea).
9 Zie grief 4.
10 Het verzoekschrift is op 28 april 2011 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. De cassatietermijn is 3 maanden, zie art. 4 Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Van het voorbehoud tot aanvulling van de cassatieklachten na kennisname van het proces-verbaal van het Hof (cassatierekest onder 2) is geen gebruik gemaakt.
11 In zijn rov. 4.6 respondeert het hof op de grieven 3 en 4, waarmee werd opgekomen tegen de rov. 4.5 en 4.7 van het GEA. Zie deze conclusie onder 1.4 t/m 1.6.
12 Zie MvA onder 6-9.
13 Het middel noemt art. 6:23 BWNA, maar beoogt blijkbaar te verwijzen naar het bepaalde in art. 6:22 BWNA: "Een opschortende voorwaarde doet de werking der verbintenis eerst met het plaatsvinden der gebeurtenis aanvangen (...)".
14 De bepaling komt woordelijk overeen met art. 6:25 BW Ned.
15 Met ingang van 10 oktober 2010 is het land de Nederlandse Antillen opgeheven en heeft Sint Maarten de hoedanigheid van land in het koninkrijk, zie art. I van de Rijkswet van 7 september 2010 tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen, Stb. 2010, 333 en het bijbehorende inwerkingtredingsbesluit van 23 september 2010, Stb. 2010, 387.
16 Het overgangsrecht is geregeld bij Landsverordening van 23 oktober 2000 (PB 2000, Nº 119).
17 In de Staatsregeling van Sint Maarten (AB 2010, nr. 25) is in additioneel artikel I lid 1 bepaald dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de Staatsregeling geldende landsverordeningen en andere regelingen van de Nederlandse Antillen van kracht blijven, totdat zij met inachtneming van de Staatsregeling zijn gewijzigd of ingetrokken. Ingevolge § 1 lid 1 van de Landsverordening overgangsbepalingen van wetgeving en bestuur (AB 2010, nr. 63) verkrijgen deze landsverordeningen en andere regelingen de status van landsverordeningen etc. van Sint Maarten.
18 Art. 1376 BWNA (oud) komt nagenoeg overeen met art. 1395 BW Ned. (oud), en luidt als volgt: "1. Iedere betaling doet een schuld vooronderstellen; hetgeen zonder verschuldigd te zijn betaald is, kan teruggevorderd worden (...)"
19 Vgl. de Nederlandse Parl. Gesch. Boek 6, p. 152 en HR 2 december 1949, NJ 1950, 265 m.nt. PhANH.
20 Het tegendeel valt m.i. niet te ontlenen aan HR 27 juni 1997, NJ 1997, 719, m.nt. J. Hijma (Setz/Brunings), aangezien het cassatiemiddel in deze zaak niet opkwam tegen het impliciete uitgangspunt van het Hof dat een verrijkingsactie in beginsel mogelijk was; zie de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense onder 8 en de noot van Hijma onder 2. Anders: het GEA in rov. 4.7 van zijn vonnis van 1 december 2009.
21 Art. 3 lid 1 aanhef en onder e Landsverordering.
22 Zie het vonnis van 1 december 2009 van het GEA, rov. 4.7 en 4.9.
23 Vgl. G.C.C. Lewin, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (2008), nr. 24a.
24 Mogelijk is dat gebeurd mede naar aanleiding van CvA onder 23-24.
25 Zie naar aanleiding daarvan rov. 4.6, eerste volzin.
26 Verwezen wordt naar MvG, p. 5-6, de namens [verzoekster] in hoger beroep overgelegde pleitnota onder 17 en 20 en conclusie van dupliek in reconventie onder 20.
27 Vgl. W.D.H. Asser, Civiele cassatie (2011), p. 97-100 en Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 137.