ECLI:NL:PHR:2012:BX8362
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatie over geldlening en rentevergoeding
In deze zaak is een geschil ontstaan tussen eiser en verweerder over een aantal geldleningen die door eiser aan verweerder zijn verstrekt. De eerste lening van € 3.500,- werd op 25 maart 2005 verstrekt tegen een rente van 7,8% per maand. Gedurende de looptijd van de lening heeft verweerder meerdere extra bedragen geleend van eiser en ook afbetalingen verricht. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 9 december 2009 een verstekvonnis uitgesproken waarbij verweerder werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 13.231,27, vermeerderd met rente. Verweerder ging in hoger beroep tegen dit vonnis, en het hof heeft op 29 maart 2011 een tussenarrest gewezen waarin een comparitie van partijen werd gelast. In het eindarrest van 31 mei 2011 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van eiser afgewezen, terwijl het in reconventie verweerder heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 288,37 aan eiser.
Eiser heeft tegen de arresten van het hof cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en de feitelijke grondslag van het verweer heeft aangevuld. De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de rentevergoeding niet schriftelijk was vastgelegd, waardoor de wettelijke rente van toepassing is. De Hoge Raad bevestigt dat de artikelen 7A:1804 en 1805 BW van toepassing zijn en dat de niet-inachtneming van het vormvoorschrift leidt tot de conclusie dat alleen de wettelijke rente verschuldigd is. De klachten van eiser worden verworpen, en de conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.