1 De Inspecteur van de Belastingdienst/P.
2 De bedragen van de naheffingsaanslagen zijn niet in geschil (zie punt 2.3 van de hierna te melden uitspraken van Hof 's-Hertogenbosch). Wel valt in de uitspraak met nummer 08/00720 op dat daarin (punt 2.1) kennelijk abusievelijk het bedrag van de naheffingsaanslag is vermeld dat ziet op het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 mei 2006 (uitspraaknummer 08/00719). Dat moet, gezien de overige processtukken, waaronder de zogeheten systeemprints van de naheffingsaanslagen, een vergissing zijn.
3 MvH: het woordje 'een' lijkt mij hier overbodig.
4 Thans op grond van artikel 19 VEU het van het Hof van Justitie van de Europese Unie deel uitmakende Hof van Justitie. De gebezigde afkorting 'HvJ' ziet zowel op arresten die zijn gewezen toen het Hof van Justitie nog 'van de Europese Gemeenschappen' was als op rechtspraak die het HvJ als onderdeel van het HvJ EU heeft gewezen.
5 Zie de punten 14 en 15 van het arrest.
6 Hoewel in dit arrest de focus ligt op de toepasbaarheid van het verlaagde tarief en de reikwijdte van een 'handelen als overheid', staat in de zaak wel de vraag centraal of de aansluiting op het drinkwaternet valt onder 'levering van water'. Het HvJ overweegt onder meer dat de individuele aansluiting noodzakelijk is voor deze terbeschikkingstelling van water, [zodat] dient te worden aangenomen dat deze aansluiting valt onder het begrip 'levering van water'. Daarmee zegt het HvJ overigens niet dat de aansluiting opgaat in de levering van het water, maar dat deze kennelijk ook los gezien als zodanig kan worden aangemerkt.
7 En dan heb ik nog niet genoemd het arrest Dollond & Aitchison van 23 februari 2006, C-491/04, NTFR 2006/762 m.nt. Sanders, waarin het HvJ - kort gezegd - oordeelde dat de beginselen die in het arrest CPP zijn geformuleerd voor samengestelde prestaties als zodanig niet kunnen worden gebruikt om te bepalen welke elementen van een transactie in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van de douanewaarde als bedoeld in artikel 29 van het Communautair Douanewetboek (Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 302, blz. 1).
8 Zowel het arrest Talacre Beach als het arrest Part Service komt verderop in deze conclusie nog aan de orde[0].
9 Behalve in de in 5.1 opgesomde arresten, vinden we overwegingen van deze aard in het arrest van het HvJ van 22 oktober 2009, Swiss Re Germany Holding, C-242/08, V-N 2009/53.21, punt 51 en in de beschikking van 14 mei 2008, Tiercé Ladbroke en Derby, C-231/07 en C-232/07, NTFR 2008/1643 m.nt. Sanders.
10 Dit citaat is afkomstig uit punt 29 van het arrest CPP, maar we vinden een overweging als deze bijvoorbeeld ook in de arresten Levob, punt 19, Graphic Procédé, punten 18 tot en met 20 en Everything Everywhere, punten 21, 22 en 26.
11 Zie bijvoorbeeld het arrest CPP, punt 31: het feit dat één prijs in rekening wordt gebracht is niet beslissend voor de beantwoording van de vraag of zich één of meer prestaties voordoen. Zie ook punt 25 van het arrest Levob: de omstandigheid dat afzonderlijke vergoedingen zijn overeengekomen voor de verschillende deelprestaties, is op zich niet doorslaggevend. Zie in dezelfde zin punt 29 van het arrest Everything Everywhere. In het arrest Tellmer, daarentegen lijkt de omstandigheid dat een afzonderlijke vergoeding werd berekend voor één van de in geding zijnde elementen van de samengestelde handeling, een rol te spelen bij de beslissing dat dat element een zelfstandige, afzonderlijke, dienst vormde (zie punt 5.18 e.v.)
12 Het citaat is afkomstig uit punt 54 van het arrest Part Service.
13 Het voorbeeld is geïnspireerd door de zogenoemde happy meals. Bij uitspraak van 5 juni 1996, nr. 94/4854, LJN AW0416, V-N 1996, blz. 4313, oordeelde Hof Amsterdam overigens dat de verstrekking van een speeltje niet zodanig ondergeschikt was aan de levering van een maaltijd dat het daarin opging (en deelde in het verlaagde tarief). In dezelfde zin oordeelde Rechtbank Haarlem in haar uitspraak van 1 april 2010, nr. 08/6738 en 09/3505, LJN BM0427, V-N 2010/43.2.3 en NTFR 2010/1396 m.nt. Brakeboer. In zoverre is het voorbeeld niet helemaal gelukkig, zeker in de (eigen) wetenschap dat het voor veel kinderen vooral gaat om het speeltje en niet om het voedsel. Daar van uitgaande zou overigens de totale prestatie naar het algemene tarief belast zijn en niet - zoals in de uitspraak van Hof Amsterdam en Rechtbank Haarlem slecht de levering van het speeltje. Een leverancier van zogenoemde happy meals ziet vermoedelijk het liefst dat de levering van het speeltje bijkomend is bij de maaltijd. In dat geval zou immers de totale prestatie laagbelast zijn.
14 In punt 39 van het arrest Don Bosco overweegt het HvJ (de cursivering is van mijn hand): "(...) moet worden vastgesteld dat de door de verkoper verrichte handelingen (...) nauw met elkaar zijn verbonden (...) Deze handelingen hadden als economisch doel de levering van een terrein dat gereed was om te worden bebouwd. In dit verband zou het kunstmatig zijn om te oordelen dat Don Bosco van dezelfde persoon eerst de oude gebouwen en het erbij behorende terrein heeft verworven, dat, als zodanig, echter in het geheel niet bruikbaar was voor zijn eigen economische activiteit, en pas daarna de diensten met betrekking tot de sloop van de gebouwen, door welke diensten dat terrein pas bruikbaar voor hem kon worden gemaakt (...)".
15 Ik verwijs in dit verband naar J.L.M.J. Vervloed, Eén betaling voor diverse prestaties, BtwBrief 2007,13. Daarin geeft de auteur aan dat er bij combinaties van diensten drie situaties te onderkennen zijn: dienst B kan opgaan in dienst A, hetgeen kan worden weergegeven als A + B = A. Daarnaast kunnen elementen A en B samen een nieuwe prestatie vormen: A + B = C en ten slotte kan sprake zijn van zelfstandige prestaties A + B = A + B.
16 Dit roept de vraag op of dit het 'springende' verschil is met het arrest Henriksen. In deze zaak waren twee vormen van verhuur aan de orde (parkeerruimte en woningen), zodat in zoverre dezelfde prestatie aan de orde was. Het HvJ oordeelde dat de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen niet van de vrijstelling voor de verhuur van onroerende zaken kan worden uitgesloten wanneer die verhuur zo nauw verband houdt met de vrijgestelde verhuur van onroerend goed dat een andere bestemming heeft - zoals woningen - dat beide verhuren één enkele economische handeling vormen (zie punten 14 en 15 van het arrest). In het arrest Henriksen lijkt het er overigens op dat het HvJ de verhuur van parkeerruimte als bijkomende dienst (verhuur van bijbehorende goederen) laat opgaan in de 'hoofdverhuur' (van de woning), maar met zoveel woorden zegt het HvJ dat niet.
17 A-G Trstenjak had in de zaak Tellmer betoogd dat de schoonmaakdienst niet een dienst kon zijn die de hoofddienst zo aantrekkelijk mogelijk maakte, aangezien de schoonmaak alleen de gemeenschappelijke ruimten betrof en niet de specifiek voor bewoning bestemde ruimten. Daarom kon in de ogen van de A-G de schoonmaakdienst niet bijkomstig zijn. Het HvJ geeft niet aan of dit de reden is dat werd geoordeeld dat sprake was van een separate dienst.
18 In haar aantekening bij het arrest Tellmer (V-N 2009/29.17) lijkt de redactie V-N ook deze lijn te volgen.
19 M. van Helden, Verhuur appartementen en schoonmaak gemeenschappelijke ruimten twee zelfstandige diensten, BtwBrief 2009,26, meent uit het arrest te mogen afleiden dat de aparte facturering het sterkste argument was om tot twee diensten te komen. Dat strookt evenwel, zo geeft de auteur aan, niet met hetgeen het HvJ in het arrest CPP overwoog. In één van de gestelde prejudiciële vragen waarnaar reeds is verwezen in 5.1 (zaak C-117/11, vraag 1c, zie hierna punt 5.33 van deze conclusie), verzoekt de Engelse rechter overigens om verduidelijking op dit punt.
20 Volledigheidshalve merk ik hier op dat ook als sprake is van een hoofdprestatie-met-franje bezien moet worden wat de fiscale behandeling van de als hoofdprestatie aan te merken prestatie is.
21 In punt 4 van het arrest is vermeld dat de bedoelde caravans over het algemeen voorzien zijn van ingerichte badkamers, vloerbedekking, gordijnrails, gordijnen, wandkastjes, ingebouwde keukens, ingebouwde zitbanken, eettafels, stoelen, krukjes, salontafels, wandplanken, spiegels, hangkasten, bedden en matrassen.
22 Wij zouden in Nederland spreken over een nultarief.
23 Ook in de Engelse tekst van het arrest - de procestaal - wordt gesproken over de levering van de uitgesloten goederen: 'on the supply of those excluded items'. En ook de Franse tekst heeft het over de toepassing van het algemene tarief 'sur la fourniture de ces biens exclus'.
24 MvH: in dat punt worden de arresten Henriksen, CPP en HvJ 15 mei 2001, C-34/99, Primback, V-N 2001/32.20, genoemd. De eerste twee arresten gingen overigens niet over één levering, maar over één dienst.
25 In het kader van het bereik van artikel 31 van de Wet (tegenwoordig artikel 37d) vraagt Vervloed zich af of het arrest Talacre Beach zo ver moet worden opgerekt dat de levering van een schip kan worden gesplitst in de levering van het kale schip. Dat lijkt hem wat ver te gaan. Zie J.L.M.J. Vervloed, Onbelastbare overdracht van een onderneming, BtwBrief 2010,10.
26 Aldus ministeriële instructie nr. 68 van 14 april 2005, als ontleend aan punt 7 van het arrest.
27 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, PB L 347, blz. 1.
28 MvH: mijns inziens dient het woord 'van' hier weg te worden gelaten.
29 MvH: mijns inziens moet hier worden gelezen 'elke'.
30 Mits aan de voorwaarden van concretisering en honorering van de fiscale neutraliteit wordt voldaan.
31 Hetgeen overigens onverlet laat dat er heel goed concrete situaties denkbaar zijn waarin de vraag moet worden beantwoord of het lijkvervoer als afzonderlijke dienst moet worden behandeld, dan wel opgaat in het geheel van lijkbezorgersdiensten (al dan niet als bijkomend element). Aan de hand van de gegevens van de concrete situatie moet worden bezien hoe de handeling btw-technisch behandeld moet worden. Mijns inziens is er dan ofwel één prestatie, die in zijn geheel dezelfde behandeling ondergaat, ofwel zijn er verschillende prestaties te onderkennen.
32 In zijn arrest van 24 september 2004, nr. 37898, LJN AR2712, BNB 2005/72 m.nt. Van Kesteren, ging het om een vergelijkbare situatie. De Hoge Raad overwoog dat de verzekeraar aan de betrokken klant de verzekering aanbood en dat voor zover het reisbureau met betrekking tot de verzekering diensten aan de reizigers verrichtte, deze bijkomend waren aan de verkoop van de reizen.
33 Http://www.curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl. De verwijzingsbeslissing zelf is voor zover ik kan nagaan niet gepubliceerd door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber). Wel is gepubliceerd de uitspraak van het First-Tier Tribunal Tax Chamber van 8 juli 2009, appeal nrs. LON/2006/1580 en LON/2006/1595. Deze uitspraak is, naar ik vermoed de uitspraak in eerste instantie in de zaak Purple Parking/Airparks Services.
34 Zie de 'nieuwe zaken EU-Hof' op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Expertisecentrum Europees Recht, http://www.minbuza.nl/ecer.
35 Ik merk op dat de aanpak ook omgedraaid zou kunnen worden: de beoordeling van de vraag of belanghebbende één of meer prestaties verricht, is alleen relevant als één van de elementen van het geheel (het servicecertificaat) op zichzelf bezien vrijgesteld zou zijn. Zou uit onderzoek volgen dat de dienst die in het servicecertificaat is belichaamd niet onder een vrijstelling kan worden gebracht, dan maakt het voor de onderhavige zaken in wezen niet uit of belanghebbende één of twee prestaties verricht: die prestaties zijn dan immers aan hetzelfde tarief onderworpen (in internationale verhoudingen - die overigens hier niet aan de orde zijn - kan het, met name voor de bepaling van de plaats van de prestatie wel uitmaken of sprake is van één prestatie dan wel van onderscheiden prestaties).
36 In het tweede verslag van de Commissie over de werking van de Zesde richtlijn van 20 december 1988, COM(88)799 def, wordt op blz. 34 met betrekking tot de reikwijdte van het begrip verzekering wel opgemerkt dat het BTW-Comité 'in grote meerderheid' meent dat handelingen op het gebied van rechtsbijstand, zoals het dekken van risico's zoals medische kosten, kosten van een gedwongen verlengd verblijf, repatriëring en dergelijke, zijn te beschouwen als verzekeringsdiensten. Opvattingen van het BTW-comité hebben geen 'dwingende' werking en zijn niet meer dan een mening. Wel is het zo dat dergelijke hulpverleningsactiviteiten binnen het bereik vallen van de hierna nog te melden eerste verzekeringsrichtlijn (richtlijn 73/239/EEG).
37 Eerste richtlijn van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekersbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan, PB L 228, blz. 3.
38 MvH: deze tussen haken geplaatste tekst is van het HvJ zelf.
39 In artikel 1, lid 2, van de eerste verzekeringsrichtlijn gedefinieerd als: "(...) het bieden van hulp aan in moeilijkheden verkerende personen die op reis zijn of zich buiten hun woonplaats of vaste verblijfplaats bevinden. Zij bestaat erin dat tegen voorafgaande betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om onmiddellijke hulp te verlenen aan de begunstigde van een hulpverleningsovereenkomst wanneer deze in moeilijkheden verkeert ten gevolge van het zich voordoen van een onzeker voorval, in de gevallen en onder de voorwaarden welke in de overeenkomst zijn bepaald."
40 Wet van 9 maart 1994, Stb. 252. Deze Wet diende ter vervanging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf en gold van 1 januari 1994 tot en met 31 december 2006. Vanaf 1 januari 2007 is deze wet vervangen door de Wet op het financieel toezicht.
41 Overeenkomsten van ongevallenverzekering worden als overeenkomsten van schadeverzekering beschouwd (artikel 1, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet verzekeringsbedrijf).