1 Ontleend aan rov. 2.1 t/m 2.2 en 4.2 van de beschikking van het hof Amsterdam van 31 augustus 2010 i.v.m. de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2009 onder 'De feiten' en p. 3, eerste en tweede alinea.
2 (Ongenummerde) prod. bij inleidend verzoekschrift.
3 Notariële akte d.d. 22 maart 1979 (prod. 1 bij inleidend verzoekschrift). Hieruit blijkt dat het gaat om een aan de man en de vrouw als hoofdelijk schuldenaren verstrekte lening van ƒ 262.500,- in hoofdsom.
4 Akte van omzetting d.d. 8 december 1989 (prod. 2 bij inleidend verzoekschrift). De pro-resto hoofdsom bedroeg op dat moment ƒ 230.712,-.
5 Zie polissen en specificatie, overgelegd als ongenummerde prod. bij beroepschrift.
6 Brief Aegon d.d. 3 november 2006 (prod. 3 bij inleidend verzoekschrift). Het saldo van de hypothecaire lening ad € 104.692,41 (excl. een rentetermijn) werd afgelost met de uitkering van levensverzekering ad € 104.693,-.
7 Het verzoekschrift tot cassatie is op 30 november 2010 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
8 Het hof spreekt hier kennelijk abusievelijk van een omzetting van de spaarhypotheek in de annuïteitenhypotheek. Zoals het hof in rov. 4.2 heeft vastgesteld, is de annuïteitenhypotheek omgezet in een spaarhypotheek.
9 Verwezen wordt (in voetnoot 10) naar de notitie van de advocaat van de vrouw, p. 2, 3e alinea (overgelegd als prod. 4 bij verweerschrift tevens zelfstandig verzoek (ontbreekt in beide procesdossiers) en tevens als prod. a bij verweerschrift in hoger beroep) en de pleitaantekeningen van mr Van 't Hoogerhuijs d.d. 11 juni 2009, nrs. 1-2.
10 Verwezen wordt (in voetnoot 8 jo voetnoot 7) naar de stelling van de vrouw dat de man nooit een bijdrage van de vrouw in de betaling van de hypotheeklasten heeft verlangd (pleitaantekeningen mr. Van 't Hoogerhuijs d.d. 11 juni 2009, nr. 11) en naar de door de vrouw in haar verweerschrift in appel als juist onderschreven zienswijze van de rechtbank (beschikking van 23 september 2009, p. 3) dat betekenis toekomt aan de omstandigheid dat partijen nooit hebben afgesproken dat de vrouw na omzetting alsnog zou bijdragen aan de kosten.
11 TM, Parl. Gesch. Boek 1, p. 242.
12 Nota n.a.v. verslag, Kamerstukken II 2001-2002, 27 554, nr. 5, p. 5.
13 Zie o.m. Asser/De Boer I* 2010, nr. 204, 499 en 509, met verwijzing naar HR 27 januari 2006, LJN: AU5698, NJ 2008, 564, m.nt. LCAV; Personen- en familierecht (Stille) art. 84 aant. 1; Mon. Privaatrecht 12 (Van Mourik) 2009, nr. 14; L.C.A. Verstappen, WPNR 6708 (2007), p. 367. Vgl. ook Nota n.a.v. verslag, Kamerstukken II, 2001-2002, 27 554, nr. 5, p. 9-10 en Klaassen-Eggens-Luijten I, 1999, p. 8.
14 Zie over en naar aanleiding van deze onduidelijkheid in literatuur en jurisprudentie ook het Besluit van de Minister van Financiën van 13 februari 2007, nr. CPP2007/130M, Stcrt. nr. 38, par. 8. Door de inwerkingtreding van dit besluit is vervallen het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 29 februari 2000 (VB2000/394) V-N 2000, p. 1284 e.v. waarnaar wordt verwezen door Van Mourik, a.w., nr. 14. In beide besluiten wordt goedgekeurd dat premies van levensverzekeringen voor de toepassing van de Successiewet niet worden aangemerkt als kosten van de huishouding, welke goedkeuring niet geldt als de echtgenoten uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de premies van levensverzekeringen wel worden aangemerkt als kosten van de huishouding in de zin van art. 1:84 BW.
15 Zie o.m. Gr. van der Burght, WPNR 6374 (1999), p. 757, en de in de vorige noot vermelde Besluiten.
16 Zie W.M.A. Kalkman, Begunstiging bij levensverzekering, in het bijzonder met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht, diss. Leiden 1997, p. 293 e.v.
17 Asser/De Boer I* 2010, nr. 212; De Bruijn/Huijgen en Reinhartz 2010, p. 47. Vgl. o.m. HR 19 oktober 2007, LJN: BA7644, RvdW 2007, 884 en HR 28 maart 1997, LJN: ZC2318, NJ 1997, 581 m.nt. WMK: in de huwelijkse voorwaarden was expliciet bepaald dat premiebetalingen wegens levensverzekeringen niet tot de kosten van de huishouding behoren.
18 Deze alinea betreffende de uitleg van huwelijkse voorwaarden is ontleend aan mijn conclusie (onder 2.4-2.5) voor HR 25 februari 2011, LJN: BO7277, NJ 2011, 99. Deze bevat een uitgebreide vermelding van jurisprudentie en literatuur (voetnoten 6-16), waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs.
19 Zie o.m. verweerschrift op het zelfstandig verzoek, p. 10; beroepschrift, p. 4-5.
20 Verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, onder 10 (met verwijzing naar een als prod. 4 overgelegde notitie van haar advocaat); reactie op verweerschrift zelfstandig verzoek d.d. 12 februari 2008, onder 9 (met name sub c e.v.); brief d.d. 19 maart 2008, p. 4; brief d.d. 9 februari 2009, p. 1-2.
21 Van de zitting van 11 juni 2009 is door de rechtbank geen proces-verbaal verstrekt. Zie de brief van de rechtbank van 29 november 2010, gehecht aan de inventarislijst bij het namens de vrouw overgelegde procesdossier.
22 Beroepschrift, p. 5 en 8; proces-verbaal d.d. 29 april 2010, p. 2 ('mr. Jonker').
23 Verweerschrift in hoger beroep, p. 1, 2 (vette tekst, sub c), 8; aantekeningen mr. Van 't Hoogerhuijs d.d. 29 april 2010, onder 7.
24 Notitie van de advocaat van de vrouw, p. 2, 3e alinea (in het dossier alleen te vinden als prod. a bij verweerschrift in hoger beroep); aantekeningen van mr. Van 't Hoogerhuijs d.d. 11 juni 2009, onder 1-2.
25 Notitie van de advocaat van de vrouw, oorspronkelijk overgelegd als prod. 4 bij verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift (dit verwijst onder 10 naar de notitie).
26 Aantekeningen van mr. Van 't Hoogerhuijs d.d. 11 juni 2009, onder 11.
27 Verweerschrift in hoger beroep, p. 3, i.v.m. beschikking van de rechtbank, p. 3.
28 Zelfs al zou dit anders zijn, dan is m.i. de omstandigheid dat partijen gedurende het huwelijk geen nadere afspraken hebben gemaakt over de verrekening van de door de man betaalde kosten en de man de vrouw ook niet heeft gevraagd bij te dragen onvoldoende om op basis van de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de huwelijkse voorwaarden aan te nemen dat partijen bedoeld hebben de hypotheeklasten als kosten van de huishouding aan te merken. Het is immers niet ongebruikelijk - getuige de vele rechtspraak m.b.t. verrekenbedingen en vergoedingsrechten - dat men vanwege de relatie gedurende het huwelijk de verrekening van kosten niet bespreekt maar hiertoe eerst overgaat indien men voornemens is om het huwelijk te ontbinden. Vgl. C.A. Kraan, FTV 2006/11, p. 3 e.v.
29 L.C.A. Verstappen, WPNR 6708 (2007), p. 368, onder 2.5, wijst erop dat ook de aanschaf van 'huishoudelijke' inboedelgoederen (koelkast, strijkijzer, keukengerei) leidt tot vermogensvorming.
30 De man heeft zich in zijn beroepschrift, p. 8 (toelichting grief I) jo p. 5 beroepen op analoge toepassing van HR 11 juli 2009, LJN: BI4387 NJ 2009, 377 m.nt. SFMW ten betoge dat aflossingen van hypotheken en stortingen op een spaarpolis leiden tot vermogensvorming en daarmee ook een vergoedingsrecht kunnen creëren. De vrouw heeft bestreden dat deze uitspraak van toepassing is (verweerschrift in hoger beroep, p. 6 (onder 6)). Het hof is op deze discussie niet ingegaan.
31 De juiste vindplaats is: Hof Amsterdam 7 april 2009, LJN: BI1621, JPF 2009, 105.
32 Verwezen wordt naar HR 22 mei 1987, LJN: AC9851, NJ 1988, 23 m.nt. EAAL en HR 29 april 1994, LJN: ZC1362, NJ 1995, 561 m.nt. WMK.
33 In rov. 4.2 had het hof wel vastgesteld dat de man de hypotheeklasten heeft betaald. Volgens klacht A.1b is dit alleen juist voor zover het betreft de betalingshandeling.
34 Voetnoot 6 verwijst (o.m.) naar de uitdrukkelijke erkenning van de man dat het gehele (geringe) inkomen van de vrouw is opgegaan aan de huishouding (beroepschrift, p. 8).
35 Voetnoot 7 verwijst naar de aantekeningen van mr. Van 't Hoogerhuijs d.d. 11 juni 2009, onder 9.
36 Het aanvullend verzoekschrift verwijst naar het p-v van 20 oktober 2008 (zie p. 2, onder 'Mr. Van 't Hoogerhuijs').
37 Verwezen wordt naar de polis van 8 maart 1994, overgelegd als prod. bij beroepschrift.
38 Zie de beschikking van de rechtbank, p. 3.
39 Aantekeningen mr. Van 't Hoogerhuijs d.d. 11 juni 2009, onder 9.
40 Verweerschrift in hoger beroep, p. 2, onder c.
41 Verweerschrift op het zelfstandig verzoek, p. 4 resp. p. 9 (met verwijzing naar een overgelegd lijstje). In het beroepschrift, p. 3, stelt de man dat de vrouw in 1979 inkomsten had uit haar arbeid als journaliste en lerares.
42 HR 15 september 1995, LJN: ZC1808, NJ 1996, 616 m.nt. WMK; HR 10 januari 1992, LJN: ZC0469, NJ 1992, 651 m.nt. EAAL; HR 30 januari 1991, LJN: ZC4525, NJ 1992, 191 m.nt. EAAL; HR 12 juni 1987, LJN: AC2558, NJ 1988, 150 m.nt. EAAL. Zie over vergoedingsrechten voorts De Bruijn/Huijgen en Reinhartz 2010, p. 332 e.v.; W.R. Meijer, De afwikkeling van huwelijksvoorwaarden, 2008, nrs. 85-90.
43 HR 15 september 1995, LJN: ZC1808, NJ 1996, 616 m.nt. WMK.
44 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2012, nr. 75.
45 Zie voor een overzicht van jurisprudentie betreffende vermogensoverheveling ter nakoming van een natuurlijke verbintenis o.m. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2012, nr. 76; Asser/De Boer I* 2010, nr. 454 sub f; De Bruijn/Huijgen en Reinhartz 2010, p. 334-336; Verbintenissenrecht (Huijgen), art. 3, aant. 8 sub c; Mon. Privaatrecht (Van Mourik) 2009, nr. 90; W.R. Meijer, De afwikkeling van huwelijksvoorwaarden, 2008, nrs. 97-107; Van Mourik-Verstappen, Handboek scheiding, 2006, p. 368-369. Zie voor een overzicht van hierop geënte lagere jurisprudentie M. Groenleer, EB Tijdschrift voor scheidingsrecht 2010, 23; Personen- en familierecht (Stille), art. 122, aant. 3-4.
46 HR 1 oktober 2004, LJN: AO9558, NJ 2005, 1 m.nt. WMK; HR 15 september 1995, LJN: ZC1808, NJ 1996, 616 m.nt. WMK. Zie daarover kritisch Van Mourik, Mon. Privaatrecht 12, 2009, nr. 90, die erop wijst dat het ten name van de vrouw of op beider naam stellen van de woning nogal eens zal geschieden met een ander doel dan het verschaffen van een 'woonwaarborg', namelijk ter onttrekking aan het verhaal van crediteuren.
47 HR 1 oktober 2004, LJN: AO9558, NJ 2005, 1 m.nt. WMK.
48 HR 1 oktober 2004, LJN: AO9558, NJ 2005, 1 m.nt. WMK; HR 17 oktober 1997, LJN: ZC2459, NJ 1998, 692 m.nt. WMK.
49 HR 4 december 1987, LJN: AB8960, NJ 1988, 610, m.nt. EAAL.
50 Zie voetnoten 3, 4 en 6 bij deze conclusie.
51 Beroepschrift p. 2-3 en p. 8 (toelichting op grief I) i.v.m. inleidend verzoekschrift p. 3; verweerschrift op het zelfstandig verzoek, p. 9-10; aantekeningen mr. Jonker d.d. 12 februari 2008, p. 3-4; brief d.d. 26 februari 2008, p. 3; brief d.d. 2 juli 2008, p. 1-2, en aantekeningen mr. Jonker d.d. 11 juni 2009, p. 2.
52 Verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, onder 10 (met verwijzing naar de als prod. 4 overgelegde notitie van haar advocaat); reactie op verweerschrift zelfstandig verzoek d.d. 12 februari 2008, onder 10 sub c-d; brief d.d. 9 februari 2009, p. 1-2; aantekeningen mr. Van 't Hoogerhuijs d.d. 11 juni 2009, onder 14; verweerschrift in hoger beroep, onder 1 sub d, 8 en 11.
53 Verweerschrift op het zelfstandig verzoek, p. 10; brief d.d. 8 februari 2008, p. 2; aantekeningen mr. Jonker d.d. 12 februari 2008, p. 4; brief d.d. 31 maart 2008, p. 2 (midden); aantekeningen mr. Jonker d.d. 11 juni 2009, p. 4; beroepschrift, p. 6-7; aantekeningen mr. Jonker d.d. 29 april 2010, p. 4. De vrouw heeft de stellingen van de man ook in deze zin opgevat, zie o.m. brief d.d. 9 februari 2009, p. 2.
54 Zie de vindplaatsen vermeld in onderdeel B onder 3 (cassatieverzoekschrift p. 14).
55 Goederenrecht (Rank-Berenschot), 2012, nr. 522.
56 Zie cassatieverzoekschrift p. 14, ingesprongen alinea, voorlaatste volzin, de tussen haakjes geplaatste zinsnede "en de daarop volgende periode tijdens het huwelijk".
57 Zie voetnoot 52 van deze conclusie. Een dergelijke stelling zou strijdig zijn met het door de vrouw ingenomen standpunt dat het ontstaan van vermogen na de verwerving van de woning niet in de weg staat aan het aannemen van een natuurlijke verbintenis (verweerschrift in hoger beroep, onder 8).
58 HR 1 oktober 2004, LJN: AO9558, NJ 2005, 1 m.nt. WMK; HR 17 oktober 1997, LJN:ZC2459, NJ 1998, 692 m.nt. WMK; HR 15 september 1995, LJN: ZC1808, NJ 1996, 616 m.nt. WMK; HR 30 januari 1991, LJN: ZC4525, NJ 1992, 191 m.nt. EAAL.
59 W.M. Kleijn, noot (onder 6) bij HR 1 oktober 2004, LJN: AO9558, NJ 2005, 1.
60 HR 4 december 1987, LJN: AB8960, NJ 1988, 610, m.nt. EAAL.
61 Verwezen wordt o.m. naar de uitdrukkelijke erkenning van de man dat het gehele (geringe) inkomen van de vrouw is opgegaan aan de huishouding (beroepschrift, p. 8).
62 Zie M. Groenleer, EB Tijdschrift voor scheidingsrecht 2010, 23, onder het kopje 'Wederzijdse welstand en behoefte', tweede volzin.
63 Brief van 8 februari 2008, onder 3; aantekeningen mr. Jonker d.d. 12 februari 2008, p. 1; brief d.d. 31 maart 2008, p. 1.
64 Beroepschrift, p. 3.
65 Aantekeningen mr. Jonker d.d. 29 april 2010, p. 2; proces-verbaal d.d. 29 april 2010, p. 3. Vgl. ook het verweerschrift in appel in de alimentatieprocedure, p. 10 (ad grief 3).